Gastpost: Word ik als consument nu slachtoffer van licentiepolitiek?

plex-roku-mediaspelerOmdat ik met vakantie ben deze week een aantal bijdragen van vaste bezoekers. Vandaag IT-er Jan van der Torn over zijn nieuwe mediaserver en de perikelen met Roku.

De globalisering is een feit en het is erg eenvoudig om via internet producten in het buitenland te kopen. Meestal gaat dit goed, eventueel moeten er ongemakken overwonnen worden zoals verkeerde stekkers of onbruikbare adapters. Toch zijn er ook niet-technische hobbels die soms moeilijk of niet te overwinnen zijn.

Als nerd schrik je er niet voor terug om producten in het buitenland te kopen. Je leest vooraf reviews op internet en komt goed beslagen ten ijs. Je weet wat je wil en je weet wat je kan verwachten.. meestal.. Zo had ik een tijdje terug een thuis een media server geïnstalleerd. Hiervoor maakte ik gebruik van Plex, open source media server software. Middels een Plex client kan de muziek of film van de Plex server worden afgespeeld. Het is zelfs mogelijk de verschillende mappen – over internet – met vrienden te delen. In dat geval stel je hen in staat films van jouw Plex server af te spelen.

So far, so good. In de huiskamer echter staat een grote TV, waarop kan ik een laptop aansluiten en films afspelen. Toch is dat niet handig. Ik zocht een soort Apple TV achtig apparaat, maar dan met Plex client (Apple TV heeft geen Plex client beschikbaar). Na wat speurwerk op internet blijkt Roku een goede keuze te zijn. Hierop zijn verschillende clients / apps te installeren, waaronder de Plex client. Bij Roku worden dit overigens “channels” genoemd. Goed, ik wist wat ik wilde en heb via Amazon een Roku besteld. Inderdaad zat er een verkeerde adapter bij, maar daar had ik nog wel wat voor. Ik had mijn huiswerk goed gedaan en kon via Roku films van mijn eigen Plex server spelen, prima, ik blij.

Roku heeft echter veel meer mogelijkheden dan alleen een Plex client. Er is een soort van “app store” waarin je die clients / apps kan downloaden op de Roku. Zo ontdekte in dat er ook clients zijn voor Spotify en Netflix. Van beide heb ik een betaald abonnement, dus dat is handig en kan mijn Apple TV komen te vervallen (deze gebruikte ik voornamelijk voor Netflix). Tot mijn teleurstelling blijk ik de Spofity en Netflix clients niet op de Roku te kunnen installeren vanwege “regio beperkingen”. Niet prima, ik niet blij.

OK, tel even mee. Ik heb een betaalde Roku speler, ik heb betaalde Spotify en Netflix accounts, waar kan het nu nog aan ontbreken? Deze vraag heb ik Roku support gesteld. Roku support stelt dat deze channels (maar ook Hulu plus) regionale beperkingen hebben als gevolg van “channel licensing”. Het lijkt erop dat Roku en de aanbieders van content onderling nog e.e.a. moeten verrekenen. In ieder geval heb ik overal voor betaald waarvoor ik maar zou moeten-kunnen betalen en evenwel zonder resultaat. Voor mijn gevoel neem ik het Roku kwalijk, waarschijnlijk ten onrechte. Ik weet wel dat de early adopter voor Roku geen reclame gaat maken – getuige deze tekst. Ook prima, Roku niet blij.

Jan van der Torn is al jaren werkzaam binnen de IT waarbij hij zich hoofdzakelijk richt op de mogelijkheden en ontwikkelingen van open source software. Daarnaast volgt hij algemene technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen op de voet waarbij hij voornamelijk de grote trends in kaart probeert te ontdekken. Als u hier meer over wilt lezen, kunt u terecht op zijn site: www.janvandertorn.nl

Gastbloggers gezocht!

wanted-poster-persoonsgegeven.pngIn augustus ga ik drie weken met vakantie, maar het is natuurlijk niet de bedoeling dat mijn blog in die periode stilligt. Vandaar deze oproep: wie wil van de zomer op dit blog een gastpost publiceren?

Het onderwerp mag alles zijn zolang er maar een link met internetrecht is. Je eigen ervaringen als webwinkelier in Frankrijk, een stukje frustratie rond digitaal auteursrecht, waarom rechters meer van ICT zouden moeten weten: leef je uit!

Ook lijkt het me leuk om net als voorgaande jaren iets van een serie rond een thema te doen, zoals de 3d dinsdag of de zwartelijstweek. Hebben jullie nog onderwerpen waar ik eens periodiek dieper op in moet gaan?

Arnoud

Gastpost: Netneutraliteit en de Mediawet, het vervolg

Deze week ben ik met vakantie. Daarom vandaag wederom een gastpost van Michel Arts over een interessant probleem rond netneutraliteit: de Mediawet heeft daar ook nog wat over te zeggen. In dit vervolg gaat hij dieper in op de situatie rond omroepzenders.

Vorige week woensdag heb ik uitgelegd waarom de Mediawet 2008 niet netneutraal is. Ik heb het toen alleen gehad over de vraag of het internet als omroepnetwerk (kabeltelevisienetwerk) beschouwd moet worden en welke consequenties dit heeft voor de netneutraliteit. Bij omroepzenders heb je hetzelfde probleem. Is een zender van een 3G- of 4G-netwerk een omroepzender als via die zender omroepprogramma’s verspreid worden?

Een omroepzender wordt in artikel 1.1 van de Mediawet 2008 gedefinieerd als

radiozendapparaat als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel kk, van de Telecommunicatiewet dat wordt gebruikt of mede wordt gebruikt voor het verspreiden van programma’s
De gebruikte frequentie is dus niet van belang. Het gaat er alleen om of de zender gebruikt wordt voor de verspreiding van programma’s. Dat zou betekenen dat zendmasten voor 3G- en 4G-netwerken ook omroepzenders zijn: via mobiel internet worden immers ook radio- en televisieprogramma’s verspreid. Artikel 6.10 van de Mediawet 2008 is ook van toepassing op de aanbieder van een omroepzender. Als een zender de status van omroepzender heeft moet de aanbieder van die zender dus omroepdiensten waarvoor geen toestemming is verleend, blokkeren. Dat is in strijd is met het beginsel van netneutraliteit als de aanbieder van die zender geen zeggenschap heeft over de inhoud die verspreid wordt.

Maar wordt de soep wel ze heet gegeten als hij wordt opgediend? Als je naar de ontwikkeling van kerkradio kijkt, blijkt dat dat niet het geval is. Kerkradio is het uitzenden van kerkdiensten via een zender naar ontvangers bij gelovigen thuis. Zij kunnen de kerkdienst dan thuis volgen. Lange tijd had Nederland slechts twee kerkzenders, namelijk die van de Geformeerde Kerk in Bloemendaal (al sinds 1924) en die van de Gereformeerde Kerk in Apeldoorn. De kerkzender van Bloemendaal zendt uit via de middengolf en die van Apeldoorn via de FM-band. De wetgever beschouwde deze zenders als een vorm van radio-omroep. De oude mediawet regelde deze zenders in artikel 161. Dat artikel stond het aan beide kerkelijke gemeenten toe om een radioprogramma te verzorgen dat bestaat uit een weergave van kerkdiensten. In de Mediawet 2008 komt een dergelijk artikel niet meer voor. Tegenwoordig zenden deze zenders uit als evenementenzender op basis van artikel 6.9 van de Mediawet 2008 (Handelingen Tweede Kamer 26 juni 2008, p. 7212).

Sinds 2005 bestaat er ook een andere vorm van kerkradio. Die is destijds ingevoerd als alternatief voor kerktelefonie via telefoonlijnen, de kabel of internet. Daarbij worden kerkdiensten niet uitgezonden via de middengolf of de FM-band maar via de 150MHz-band die vroeger gebruikt werd voor het eerste autotelefoonnetwerk (ATF1). Volgens Agentschap Telecom is dit geen vorm van omroep die onder de Mediawet 2008 valt. Op zijn website schrijft Agentschap Telecom namelijk:

Uitzendingen als bedoeld in de Mediawet, zoals bijvoorbeeld omroepprogramma’s, muziekprogramma’s, berichten van derden en reclame zijn niet toegestaan.
Ook rangschikt Agentschap Telecom op zijn website kerkradio onder de noemer Mobiele communicatie en niet onder Media en omroepen. Overigens spreekt het agentschap niet over kerkradio maar over kerktelefonie.

Het lijkt er dus op dat het onderscheid tussen kerkradio via de middengolf en FM-band enerzijds en kerkradio via de 150MHz-band anderzijds, gemaakt wordt op basis van de gebruikte frequentie. Maar zoals ik hierboven al aangegeven heb is dat voor de Mediawet 2008 helemaal geen criterium. Ook het feit dat de uitzendingen via de 150MHz-band slechts voor een beperkt publiek bestemd zijn kan geen reden zijn om deze uitzendingen anders te beschouwen dan die via de middengolf en FM-band. In de definitie van omroepdienst in artikel 1.1 wordt namelijk ook gerefereerd naar ontvangst door een deel van van het algemene publiek.

3G- en 4G-netwerken maken geen gebruik van omroepfrequenties zoals de middengolf en de FM-band. Naar analogie van de kerkzenders in de 150MHz-band moeten de zenders van 3G- en 4G-netwerken dus ook niet beschouwd worden als omroepzenders. Maar dat volgt dus niet duidelijk uit de Mediawet 2008.

Hoe kan de Mediawet 2008 op dit punt verbeterd worden? De definitie van omroepzender zou uitgebreid kunnen worden tot

radiozendapparaat als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel kk, van de Telecommunicatiewet dat wordt gebruikt of mede wordt gebruikt voor het verspreiden van programma’s en waarbij gebruik wordt gemaakt van frequentieruimte waaraan in het frequentieplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Telecommunicatiewet omroep als hoofdcategorie van gebruik is toegewezen
De betekenis van het begrip omroepzender wordt dan beperkt tot zenders die uitzenden op frequenties die speciaal voor omroepdiensten bestemd zijn. Het Nationaal Frequentieplan 2005 wijst de middengolf, de FM-band en de frequenties die voor DVB-T en DAB gebruikt worden aan als frequentieruimte met omroep als hoofdbestemming. Hetzelfde geldt voor de (in Nederland niet meer gebruikte) omroepbanden op de lange- en kortegolf. De frequenties die voor 3G- en 4G-netwerken gebruikt worden en de frequentieruimte in de 150MHz-band voor kerkradio hebben geen omroep als hoofdbestemming. Volgens de door mij voorgestelde definitie van omroepzender zijn de zenders die daarvoor gebruikt worden dus geen omroepzender.

Michel Arts heeft elektrotechniek gestudeerd aan de Technische Universiteit Eindhoven en is antenneontwerper bij ASTRON. Naast techniek gaat zijn persoonlijke belangstelling uit naar (de geschiedenis van) auteursrecht, mediarecht en telecommunicatierecht.

Gastpost: Waarom bewaart een webwinkel klantgegevens ná de koop?

adresboek-gids-lijst-databank.pngIk ben deze week en volgende week met vakantie. Daarom vandaag een gastpost van internetondernemer Hans van Leersum met de interessante vraag, waarom bewaren we eigenlijk allemaal persoonsgegevens van onze klanten?

Waarom bewaren wij webwinkeliers eigenlijk zo veel gegevens van onze klanten? Zelfs als we er helemaal niets mee doen? Deze vraag spookt de afgelopen maanden steeds vaker door mijn hoofd. In de tweeënhalf jaar die we nu bestaan met onze webwinkel Trampolineplezier, hebben we een database opgebouwd met gegevens van honderden klanten. Deden we dat bewust? Nee, niet echt. Hij is eerder opgebouwd tegen wil en dank.

Automatisch opslaan

Het opslaan van klantgegevens gebeurt tegenwoordig automatisch. Er wordt steeds meer online gewinkeld waardoor persoonsgegevens van de consument met elke bestelling in een nieuwe database belanden. In de software van webwinkels is het opslaan en oneindig bewaren van klantgegevens namelijk de standaardoptie. Een optie om de klantgegevens te verwijderen als ze niet meer nodig zijn, bestaat niet. Magento, het webwinkelCMS wat we bij Trampolineplezier gebruiken, heeft deze optie evenmin.

Als je een fiets koopt bij een fietsenmaker, dan zal hij niet snel vragen wie je bent of waar je precies woont. Maakt hem het wat uit. Hoogstens vraagt hij naar je postcode, om te weten waar zijn klanten vandaan komen. Maar als je een fiets koopt bij een webwinkel, sta je als klant wel je naam, adres en soms ook nog creditcardgegevens af. Met het vertrouwen dat de webwinkel er goed mee omgaat. Maar wat gebeurt er met je gegevens als de fiets bij jou bezorgd is? Nee, ze worden niet gewist.

Persoonlijk vind ik het geen fijne gedachte dat, bij elke bestelling die ik online plaats, mijn gegevens weer in een extra database terechtkomen. Maar in mijn rol als webwinkelier vind ik het net zo goed niet prettig om zoveel klantgegevens te bezitten. Je hebt als bedrijf bestaansrecht, omdat je waarde toevoegt voor je klant. Maar wat voor waarde voeg je toe door zijn naw-gegevens te bewaren? Vanuit die gedachte: waarom gooien we de klantgegevens die we niet meer gebruiken niet weg?

Klantgegevens weggooien? Ben je gek?!

Nee, ik meen het. Er zijn ongetwijfeld webwinkels die baat hebben bij het bewaren van klantgegevens, maar wij niet. Wij verkopen trampolines en dat zijn eenmalige aankopen. Sporadisch hebben wij te maken met herhaalaankopen, slechts zo’n 1-2 procent van alle bestellingen. Redenen om de klantgegevens te bewaren hebben we dus niet. En waarom zou je iets bewaren als je het toch niet gebruikt?

Omdat het verplicht is door de fiscus, denk je misschien. Dat klopt. Maar alleen op de facturen. Alleen in je boekhouding is dus voldoende. Of misschien wil je de gegevens graag bewaren om het een en ander te controleren bij een garantiegeval. Daar valt natuurlijk iets voor te zeggen. Maar mijn inziens zijn er meer redenen te noemen voor het wél weggooien van de gegevens.:

    <li>Je laat klanten zien dat je hen serieus neemt. Je respecteert ze, behandelt ze as een volwaardig persoon door hem de keuze te geven. Je erkent dat deze gegevens niet van jou zijn, maar het eigendom van de klant. </li>
    
    <li>Je hebt een betere beveiliging tegen hacken. Persoonsgegevens die je niet in een database hebt staan, kunnen ook niet buitgemaakt worden bij een hack. Zo voorkom je het risico op identiteits- en creditcardfraude met de gegevens van jouw klanten.</li>
    
    <li>Je sluit misbruik in de toekomst uit. Door je personeel, een andere eigenaar, je webbouwer, malware op de server, enzovoort.</li>
    
    <li>Je voorkomt imagoschade. Een lek van je klantenbestand doet je naam en betrouwbaarheid als webwinkel niet goed. Al zal het voor een webwinkel in medicijnen of erotische artikelen erger zijn dan voor een webwinkel in ijzerwaren. </li>
    
    <li>De beveiliging van de gegevens kost tijd en geld. Waarom zou je geld uitgeven aan de beveiliging van gegevens die je niet gebruikt en nooit nodig zult hebben?</li>
    

Wat vinden collega-webwinkeliers?

Wat vinden jullie? Overdrijf ik? Is de kans op een hack te verwaarlozen? Zijn er redenen om de gegevens van mijn klanten wél te bewaren die ik over het hoofd heb gezien? Ik ben erg benieuwd naar reacties.

Hans van Leersum is internetondernemer met bijzondere interesse in privacy.

Gastpost: Continuïteit(svraagstuk) in de praktijk

webshop-closed-gesloten-geschlossen.pngDeze en volgende week ben ik met vakantie. Daarom vandaag een gastpost van Dennis Wijnberg, reageerder alhier en New Business Manager bij Fundaments B.V.

Ik werk voor een IaaS provider in het oosten van het land. Vroeger, toen servers nog op kantoor stonden, was het duidelijk (tenzij lease, koop op afstand of koop op afbetaling – welke variant hebben we eigenlijk?) van wie de data is. Maar dat is nu lastiger geworden. Daarbij hoop ik een kijkje te geven in onze dagelijkse praktijk. Onze business case bestaat uit bedrijven (eindklanten) die hun data buiten de deur willen plaatsen. Omdat wij IaaS leveren en veel van die klanten zelf geen (of te beperkte) IT-afdeling hebben zit daar vaak een systeembeheerclub tussen. Functioneel heel mooi, want zij hebben één aanspreekpunt en krijgen de factuur ook van één partij. Op de achtergrond neemt die systeembeheerclub het fundament weer bij ons af. Maar steeds vaker stelt de eindklant ‘wat als’-vragen. “Wat als de systeembeheerclub failliet gaat of er een bedreiging van de continuïteit optreedt?”

Allereerst: hulde. Het feit dat je ermee bezig bent is lovenswaardig, dat straalt een bepaalde professionaliteit uit. Of je er nu uiteindelijk voor kiest om er een oplossing voor te treffen (en wélke) hangt van veel factoren af: kans, impact, uitstraling, doorverkoopbaarheid, etc.

De eerste vraag die beantwoord moet worden is “Is er een probleem?” direct gevolgd door “Is het een probleem voor mij?”. De eerste vraag verdient een duidelijk bevestigend antwoord hoewel ik benieuwd ben naar de toetsing van deze constructie aan aan deze uitspraak van de rechter.

Over de tweede vraag kunnen we het hebben. Mijn antwoord is: Ja, omdat:

  • Wij de doorlevering kunnen (laten) doen als de systeembeheerder failliet gaat
  • <li>Wij ervoor kunnen zorgen dat die systeembeheerders (partners) hun diensten beter kunnen verkopen</li>
    
    <li>Wij hierin (samen met de partners) een stap extra kunnen zetten t.o.v. de concurrentie</li>
    
    <li>Wij ook ons geld krijgen als de systeembeheerder failliet gaat</li>
    
    <li>Aanvullingen?</li>
    

In de eerste zin komt gelijk doorlevering aan de orde. Als je dat wil doen, moet je ten eerste weten wát je door moet leveren en ten tweede zeker weten dat je het door mág leveren. Zoals genoemd leveren wij IaaS – computercapaciteit (gevirtualiseerd RAM, CPU, storage en netwerk) te beheren via het internet. Hoe weten wij dan wat er draait, voor welke klant? En dan hebben we het alleen nog maar over praktische zaken. Heeft de systeembeheerderclub zelf diensten toegevoegd? Zelfgebouwde software/scripts? Rusten daar rechten op? Is er documentatie? Waar? Van wie is die documentatie? Wie heeft die? Of, misschien nog praktischer: wanneer is er sprake van bedreiging van de continuïteit? Wie beslist dat?

Inderdaad; de jurist komt aan zet. Er moeten gesprekken gevoerd worden met alle drie de partijen. Er moet namelijk veel vragen worden beantwoord en dat moet worden verankerd in een overeenkomst. Daarbij gaat het niet alleen over dat het “zwart op wit staat”, maar ook dat het praktisch uitvoerbaar is. Je kan heel mooi met een papiertje staan te wapperen, maar als de curator een wanprestatie besluit te leveren, dan kun je zomaar alsnog hangen.

En dan komt het onvermijdelijke punt: de kosten van zo’n oplossing. Dat meten we natuurlijk deels aan de kant van kosten versus risico (kans * impact). Anderzijds; hoe erg zijn kosten als er inkomsten tegenover staan? Recentelijk had ik te maken met een eindklant met honderdduizenden betalende gebruikers. Dan je heb je ten eerste een bepaalde zorgplicht om dit sowieso goed te doen, maar ten tweede ook een verdienmodel. Als je nu elke gebruiker een cent per maand laat betalen. Een cent. Da’s heul weinig, toch? Dan verdien je bij 200.000 gebruikers € 2000,- per maand. Met een terugverdientijd van één jaar (je gaat immers voor de lange termijn, toch?) mogen je kosten dus op € 24.000 liggen, en dan ben je al een heel eind volgens mij.

Zelf doen met beperkte kennis van zaken (want dat is lekker goedkoop)? Dat verwijt jij jouw klanten toch ook?

Dennis Wijnberg is New Business Manager bij Fundaments B.V. In 2007 behaalde hij de trofee voor actiefste reageerder alhier.

Gastpost: Netneutraliteit en de Mediawet

Deze en volgende week ben ik met vakantie. Daarom vandaag een gastpost van Michel Arts over een interessant probleem rond netneutraliteit: de Mediawet heeft daar ook nog wat over te zeggen.

Een veel gehoord misverstand is dat de Mediawet 2008 niet van toepassing is op omroepdiensten die via internet worden aangeboden. Dat is echter een misverstand. Een kabeltelevisienetwerk heet in de Mediawet 2008 een omroepnetwerk en is gedefinieerd als

openbaar elektronisch communicatienetwerk als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel h, van de Telecommunicatiewet, dat wordt gebruikt of mede wordt gebruikt om, hoofdzakelijk met gebruik van kabels, programma’s te verspreiden
Het internet valt dus ook onder die definitie als via internet live-streams verspreid worden (het begrip programma heeft alleen betrekking op live-uitzendingen). Nog expliciter staat het in artikel 6 van de bijlage bij de Mediaregeling 2008. In dat artikel wordt gesproken over toezichtskosten (dat zijn de jaarlijkse kosten die een commerciële omroep moet betalen aan het Commissariaat voor de Media) voor omroepdiensten die uitsluitend via het open internet verspreid worden. Dus ook voor een internetradiostation moet je toestemming hebben van het Commissariaat voor de Media. Ik heb echter de indruk dat het Commissariaat niet actief optreedt tegen internetradiostations die deze toestemming niet hebben.

Wat heeft het bovenstaande nu met netneutraliteit te maken? Volgens artikel 6.10 van de Mediawet 2008 mag de aanbieder van een omroepnetwerk (of omroepzender) geen programma’s verspreiden waarvoor degene die de programma’s verzorgt geen toestemming heeft op grond van de Mediawet 2008 of vergelijkbare buitenlandse regelgeving (voor zover die toestemming vereisen). Hiervoor is al aangegeven dat het internet een omroepnetwerk is als via internet programma’s worden verspreid. Op grond van artikel 6.10 is een internetprovider dus verplicht om omroepdiensten waarvoor geen toestemming is verleend te blokkeren. Dit is duidelijk in strijd met het beginsel van netneutraliteit (formeel niet omdat artikel 7.4a, lid 1, onderdeel d van de Telecommunicatiewet een uitzondering maakt op de netneutraliteit als dat noodzakelijk is ter uitvoering van een wettelijk voorschrift).

Het is duidelijk dat artikel 6.10 van de Mediawet 2008 geschreven is voor de traditionele kabelbedrijven. Deze stellen een zenderpakket samen en verspreiden dat via hun eigen netwerk. Dit zijn echter twee verschillende functies die door verschillende bedrijven uitgevoerd kunnen worden. Een voorbeeld was het, inmiddels failliete, Eindhovense bedrijf Iphion dat zenderpakketten aanbood die via het glasvezelnetwerk van OnsNetEindhoven verspreid werden. Volgens het beginsel van netneutraliteit zouden verplichtingen op grond van de Mediawet 2008 zich uitsluitend moeten richten tot de aanbieders van zenderpakketten en omroepdiensten maar niet tot de aanbieders van de fysieke infrastructuur.

De Tweede Kamer heeft zojuist de behandeling van een wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 afgerond (Kamerstukken 33426). Dat voorstel heeft betrekking op de regels voor de verspreiding van radio- en televisieprogramma’s. Een van de onderdelen is de introductie van het begrip pakketaanbieder waarmee de aanbieders van zenderpakketten aangeduid worden. Het kabinet en de de Tweede Kamer laten echter een kans liggen om het beginsel van netneutraliteit ook in de Mediawet 2008 vast te leggen. Artikel 6.10 blijft zich volgens dit wetsvoorstel richten tot de aanbieders van omroepnetwerken (en omroepzenders). Dus tot de aanbieders van de fysieke infrastructuur. De werking van het artikel wordt wel uitgebreid naar pakketaanbieders.

Hoe moet het dan wel? De Telecommunicatiewet kent het begrip omroepnetwerk niet meer sinds 2004. De netwerken voor telecommunicatie en verspreiding van radio- en televisieprogramma’s worden sindsdien aangeduid als (openbare) electronische communicatienetwerken. Voor de dienst die bestaat uit de verspreiding van programma’s gebruikt de telecommunicatiewet het begrip programmadienst. De Mediawet 2008 zou dezelfde aanpak kunnen volgen: artikel 6.10 zou dan alleen nog maar van toepassing moeten zijn op aanbieders van programmadiensten. Internetproviders blijven dan buiten schot als zij niet degenen zijn die de programma’s aanbieden.

Tenslotte: wat mij betreft zou de Mediawet 2008, voor wat betreft radio-omroep, alleen nog maar moeten gelden voor publieke omroepen (landelijk, regionaal en lokaal) en commerciële omroepen die uitzenden in de ether via omroepfrequenties.

Michel Arts heeft elektrotechniek gestudeerd aan de Technische Universiteit Eindhoven en is antenneontwerper bij ASTRON. Naast techniek gaat zijn persoonlijke belangstelling uit naar (de geschiedenis van) auteursrecht, mediarecht en telecommunicatierecht.

Gastpost: Mag de school zomaar foto’s van mijn kind op Facebook plaatsen?

facebook-upload.pngDeze en volgende week ben ik met vakantie. Daarom vandaag een gastpost van blogger Nathalie Gloudemans-Voogd.

Foto’s van mijn kind op Facebook: ik ben er zelf terughoudend mee. De crèche waar mijn baby sinds kort naar toe gaat gelukkig ook. Maar ik heb meerdere vaders en moeders in mijn tijdslijn en zie tot mijn verbazing vaak foto’s gedeeld en ge-vind-ik-leukt van pagina’s die speciaal aangemaakt zijn door scholen. En op die foto’s prijken de schattige leerlingen van die onderwijsinstellingen. Als ik, zonder die pagina’s zelf leuk te vinden, zulke afbeeldingen in mijn tijdslijn kan zien is er iets mis. Die foto’s zijn dan namelijk openbaar. Is dat ok? Nee, niet echt.

Een foto zegt meer dan 1000 woorden aan persoonsomschrijving. Zo is uit een foto het ras van de afgebeelde persoon te achterhalen. En dat soort gevoelige gegevens vormen in de Wet bescherming persoonsgegevens ‘bijzondere persoonsgegevens’ (artikel 16 voor de liefhebbers) en genieten extra bescherming.

Een foto van een kind biedt dus teveel persoonlijke informatie om zomaar gedeeld te mogen worden zonder goedkeuring van de ouders. Uit onze Wet bescherming persoonsgegevens volgt dan ook: zonder uitdrukkelijke toestemming van de ouders mag zo’n foto van je kind niet online geplaatst worden. Pas zodra je spruit 16 is geworden, kan de school bij het kind zelf terecht voor toestemming. Toestemming die je eerder al gegeven hebt, kun je later trouwens intrekken.

Maar toestemming van de ouders is niet genoeg. Los daarvan heeft de school aanvullende verplichtingen om de privacy van haar leerlingen te beschermen. Op de school rust bijvoorbeeld de verplichting om de gegevens af te schermen van onbevoegden en zoekmachines.

Het Cbp noemt de optie van een wachtwoord op een site zetten, maar met een geheime en besloten groep op Facebook voldoe je hier waarschijnlijk ook aan. Zulke groepen worden niet gevonden binnen de Facebook zoekopties en zoekmachines. Anderen kunnen de inhoud van de groep niet zien en ook niet wie er lid van is. Bovendien kun je je alleen aansluiten bij die groep op uitnodiging van de groepsbeheerder.

Tegen ouders die net als ik een terughoudend beleid voor foto’s van hun kids op Facebook voeren en die foto’s verwijderd willen zien: untag de foto en dien een verzoek tot verwijdering in via Facebook. Dit doe je door de foto in Facebook te openen, via ‘opties’ de link ‘tags rapporteren/verwijderen’ te kiezen en aan te vinken wat van toepassing is. Lees voor een uitgebreide beschrijving van dit stappenplan mijn blogpost op kispi.nl.

En tegen die scholen met Facebook pagina’s vol afbeeldingen van groep-achters die afscheid nemen en vrolijke verjaardagsfeestjes van kleuters en wat er allemaal nog meer voorbij komt: maak alsjeblieft een geheime en besloten Facebookgroep aan. Niet alleen hebben scholen een wettelijke plicht om de privacy van hun leerlingen meer te beschermen, maar ook maatschappelijk gezien zouden we terughoudend moeten zijn met kiekjes van onze kinderen. Al was het maar vanwege nare bewerkingen die sommige mensen op die ogenschijnlijk onschuldige foto’s loslaten.

Althans, dat vind ik. Hoe denken jullie erover: kinderfoto’s op Facebook, prima of liever niet?

Nathalie Gloudemans-Voogd is blogger voor onder andere ondernemersblog kispi.nl en oprichter van saunagespot.nl.

Gastpost: Privacy is dood, leve de identiteit!

identity-identiteit-kaart.pngOmdat ik met vakantie ben, blog ik het wat rustiger aan. Ter compensatie publiceer ik een aantal zeer interessante gastposts. Vandaag een intrigerend verhaal van Stas Verberkt over waar het wérkelijk om gaat in het privacydebat.

De status quo rond privacy op internet heeft er toe geleid dat privacy en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dogma’s zijn geworden. Men is er volledig voor (“privacy is een grondrecht”) of heeft het al afgeserveerd (“privacy is dead, get over it”), zonder dat er wordt nagedacht over de diepere noodzaak van dit grondrecht en haar toepassingen. En dat terwijl innovatie en privacy helemaal niet lijnrecht tegenover elkaar hoeven te staan.

Back to basics: het gaat om de identiteit
In het vroege liberalisme werden de vrijheid van gedachten en van persoonlijkheid fundamenteel geacht. Die tweede gaat erom dat mensen in alle vrijheid een identiteit moeten kunnen ontwikkelen. Dat betekent dat je zelf bepaald wat je interessant, leuk of afschuwelijk vindt en daaruit een identiteit opbouwt.

Voor democratieën is de vrijheid om een eigen identiteit te ontplooien van groot belang. Als de meerderheid van de mensen gevormd kan worden naar het goeddunken van de machthebber is er slechts een schijndemocratie en zijn er zeker geen vrije mensen, zelfs als deze mensen ondertussen wel gelukkig zijn zoals in Huxley’s Brave New World.

De bescherming van de persoonlijke levenssfeer is een van de afgeleide rechten van het recht op de vrije ontwikkeling van een identiteit. Als iemand alles van jou weet, wordt je makkelijk beïnvloed. Dat kan gebeuren terwijl je het door hebt, zoals bij afpersing, of onderbewust, zoals bij online advertenties vaak gebeurd.

Juist de vrije ontplooiing van de persoonlijke identiteit is van belang. De persoonlijke levenssfeer biedt een plek waar je jezelf aan het publiek kan onttrekken ” wat de Amerikanen zo mooi als ’the right to be let alone” omschrijven in hun definitie van privacy. Echter, wij zijn juist sociale wezens die onszelf willen tonen en die interactie willen hebben met andere mensen. Dus ja, we willen graag op Facebook zitten, maar we willen niet dat we daardoor in ons zelfbeeld en onze vrijheid worden aangetast.

Hoewel de persoonlijke levenssfeer deel is van de definitie van privacy in Europa, staat de expliciete benadering van “ontplooiing van identiteit” meestal niet centraal. Men focust op internet vooral op de verwerking van persoonsgegevens. De nieuwe Privacyverordening wil hier nóg strengere regels stellen. Maar regels over verwerking van persoonsgegevens moeten geen doel op zich zijn.

Overigens kent de Duitse grondwet dit recht wel. In artikel 2 lid 1 staat namelijk dat iedereen recht heeft op de vrije ontplooiing van zijn persoonlijkheid, zolang de rechten van anderen, de grondwettelijke orde of de “morele wet” niet geschaad worden. Dat laatste is overigens niet zo eng als het klinkt, maar kun je beter interpreteren als “TBS is ook een beperking op de vrije ontwikkeling”.

Het begint met transparantie<br/> Een versterking van de privacy begint met transparantie. Weten wat ze over je weten. Natuurlijk, nu staat de wet bescherming persoonsgegevens al toe om inzage in je persoonsgegevens te krijgen, maar dat gaat vaak zeer bureaucratisch en blijkt in de praktijk nog eens niet te werken ook.

Het moge duidelijk zijn dat niemand zit te wachten op vijf kilo aan papier waarvoor je drie mensen moet inhuren om te kijken of jouw rechten geschaad worden. Liever zie ik een proactief recht op inzage, waarbij ik meteen denk aan een duidelijke visuele weergave van de persoonsgegevens die een partij van mij heeft. In mijn gedachten zie ik al fantastische “identity dashboards” voorbijschieten die direct uit een SciFi film gegrepen zijn. Dan ben je pas in controle over je eigen identiteit.

De echte bedreiging: profilering<br/> Digitale profilering van mensen is de grootste bedreiging voor de vrije identiteit anno 2012. Bij profilering worden grote hoeveelheden data verzameld, met behulp van websites, klantenpasjes en verkoopstatistieken. Deze data kan gebruikt worden om eigenschappen te correleren en mensen te classificeren. Op deze manier weet Google dat jij graag advertenties voor films ziet, maar zou ook een verzekeringsmaatschappij kunnen besluiten jou te weigeren. Dit soort technieken hebben direct effect op personen, zonder dat er ook maar een mens aan te pas hoeft te komen.

Als het om transparantie en profilering gaat, hebben de Duitsers het echt begrepen. In hun Datenschutzgesetz staat namelijk in artikel 34 lid 2 dat mensen het recht hebben op inzage in waarschijnlijkheidsscores, oftewel de statistische resultaten van de profilering, inclusief informatie over de gebruikte datasoorten en een algemene en begrijpbare uitleg over de totstandkoming van deze scores. Vooral dat tweede is een verademing: een bedrijf stuurt niet een statistisch rapport dat nog dikker is dan de stapel aan persoonsgegevens die Facebook van jou heeft, maar volstaat met twee kantjes waarop in begrijpbare termen uitgelegd wordt hoe ze jou geclassificeerd hebben. Bijkomend voordeel: bedrijfsgeheime statistische methoden hoeven ook niet beschermd te worden.

Iets verderop in datzelfde artikel staat vervolgens dat dit recht onverkort geldt als de berekening wordt gemaakt op basis van geanonimiseerde gegevens. Dat is een belangrijke toevoeging, want vaak draaien profileringsprogramma’s op datawarehouses vol met geanonimiseerde data, waardoor de rechten op inzage in de profileringsscores belemmerd konden worden, maar niet onder deze regel: het gaat niet om de invoer, maar om het feit dat die score invloed heeft op mensen van vlees en bloed.

In artikel 20 lid 4 van de nieuwe concept privacyverordening van de Europese Unie staat dat mensen recht hebben op inzage in de voorgestelde effecten van profilering. Hoewel dit een stuk minder gedetailleerd is dan de Duitse variant, lijkt mij dit een stap in de juiste richting. Terecht benoemt professor Hildebrandt dit als het meest revolutionaire recht van het concept.

Op naar een beschermde identiteit<br/> Als het aan mij ligt beschermen we voortaan de ontplooiing van de identiteit en passen we bestaande rechten daarbinnen. Ik vindt het veel belangrijker dat Google geen rare dingen doet met mijn data, dan of ze die wel of niet hebben. Veel liever zie ik proactieve transparantie, dan dat we uit paranoia allerlei bureaucratische procedures moeten opstarten. Verplicht bedrijven te vertellen wat ze weten en vooral wat ze daaruit concluderen.

Stas Verberkt is student MSc Computer Security aan het Kerckhoffs Institute. Hij blogt over informatiebeveiliging en digitaal liberalisme.

Achterkamertjespolitiek in Europees Parlement over afsluiten internetgebruikers (gastpost)

vrijschrift.pngEen gastbijdrage van Walter van Holst van stichting Vrijschrift.

Aanstaande woensdag staat een amendement op de toekomstige kaderrichtlijn Telecommunicatie op de agenda van het Europees Parlement met betrekking tot het afsluiten van internetgebruikers. Achter deze gortdroge aankondiging zit een lopend gevecht tussen lobbyisten van de media-industrie, de EU-ministerraad en het Europees Parlement over het mogen afsluiten van internetters wegens auteursrechtenschendingen. Aanleiding is de Franse HADOPI-wetgeving die onlangs in (gewijzigde) vorm <a href=”http://webwereld.nl/nieuws/63764/-three-strikes”definitief-erdoor-in-frankrijk.html”>toch is ingevoerd. Kort en bondig gezegd: notoire downloaders van auteursrechtelijke beschermd materiaal kunnen in Frankrijk hun internetverbinding kwijtraken. In het Verenigd Koninkrijk is soortgelijke regelgeving aangekondigd.

Het Europese parlement had met grote meerderheid een amendement (inderdaad, nummer 138) op de komende kaderrichtlijn Telecommunicatie aangenomen dat het vermogen van de EU-staten om dergelijke regelgeving in te voeren, in zou perken. Dit uiteraard tot grote woede van met name Sarkozy, maar ook andere lidstaten dan Frankrijk hebben hun bedenkingen. Amendement 138 eist namelijk een rechterlijke toetsing voordat dergelijke maatregelen doorgevoerd mogen worden, een onderwerp wat officieel niet tot de bevoegdheden van de EU behoort. Dit heeft in het verleden de EU er overigens niet van weerhouden om toch richtlijnen uit de vaardigen die de rechtsgang raken, waaronder de Handhavingsrichtlijn Auteursrecht die geresulteerd heeft in een revolutie in proceskostenveroordelingen in Nederland.

De discussie tussen het Europees Parlement en de EU-ministerraad is een blokkade voor invoering van de nieuwe kaderrichtlijn Telecommunicatie, wederom een gortdroge term waar een wereld van politiek, economie en lobbyen achter verscholen ligt. Deze kaderrichtlijn is de grootste verandering in de regeluring van de telecommunicatiesector in de EU in tien jaar. Onder andere het zogenaamde digital dividend,de verdeling van door de invoering van digitale televisie vrijgekomen radiofrequenties maken hier onderdeel van uit. Tegelijkertijd bevat Amendement 138 aanknopingspunten voor netneutraliteit. Dit alles staat nu in de ijskast tot de ruzie over afsluiten van internetgebruikers is opgelost.

Om uit de impasse te geraken heeft de voorzitter van de verantwoordelijke commissie van Europarlementariërs, Catherine Trautmann, een compromis gesloten met de EU-ministerraad wat ogenschijnlijk in de geest is van Amendement 138 zoals dat door het EP is aangenomen. Echter, dit compromis wijkt op essentiële punten af:

  • In de oorspronkelijke tekst werd gesproken over maatregelen in het algemeen, in de compromistekst wordt gesproken over maatregelen door de lidstaten. Dit betekent dat de beperkingen niet van toepassing zijn op regelgeving op EU-niveau;
  • In de compromistekst wordt niet langer meer rechtspraak voorafgaand aan de afsluiting van internetgebruikers geëist, dit betekent dat rechterlijke toetsing achteraf ook mogelijk is. Denk aan onze wet-Mulder die veroorzaakt heeft dat verkeersboetes pas aangevochten kunnen worden nadat betaald is;
  • De aanknopingspunten voor netneutraliteit (het recht van gebruikers om zelf hun toepassingen en apparatuur te kiezen) zijn verwijderd.

De voorgaande punten leiden tot een optelsom die buitengewoon veel collateral damage kan leiden. Denk maar eens aan bedrijven die als gevolg van ondoorzichtige afsluitingsprocedures waarin pas achteraf sprake kan zijn van hoor en wederhoor afgesloten worden van internet. En niet alleen bedrijven: toegang tot het internet is steeds meer een essentiële voorwaarde voor participatie in een informatiemaatschappij. Uitsluiting daarvan zou hooguit langs strafrechtelijke weg moeten kunnen, met alle rechtsbescherming die daarmee gepaard gaat.

De discussie in het Europees Parlement is nog niet afgerond en Europese digitale burgerrechtengroepen zijn in actie gekomen, in het bijzonder het Franse La Quadrature du Net. Voor wie hier aan wil bijdragen geldt dat het de voorkeur verdient dat zij telefonisch contact opnemen met Europarlementariërs (lees eerst de tips).

Het belangrijkste doel wat bereikt zou moeten worden is dat niet de compromistekst van Trautmann, maar de democratisch tot standgekomen tekst van het Europees Parlement leidend dient te zijn in de discussie met de EU-ministerraad.

Walter van Holst is in het dagelijks leven IT-jurist en daarbuiten vrijwilliger voor Stichting Vrijschrift.org. Vrijschrift wil dat vrije informatie – zoals vrije software, vrije leermiddelen en literatuur uit het publieke domein – gestimuleerd wordt om de ontwikkeling van de mensheid te versnellen.