Wanneer is een gerechtelijke uitspraak nu jurisprudentie?

us-supreme-court-rechtbank.jpgMet enige regelmaat krijg ik vragen over wanneer iets nu jurisprudentie is. Daarmee bedoelen ze dan meestal, wanneer is een vonnis bindend en mag ik erop vertrouwen dat de uitspraak ook voor mij geldt. Dat is een moeilijke vraag, maar dat komt met name omdat in vonnissen zelden zúlke harde lijnen staan dat ze eenvoudig naar elke andere situatie door te trekken zijn.

“Rechtspraak” is de meest algemene term om aan te geven wat ze op de rechtbank allemaal doen. De rechtbank hoort de partijen en beslist dan over de zaak, dat is het vonnis. Een vonnis noemt de feiten die de rechtbank heeft vastgesteld en de wetsartikelen die daarmee zijn overtreden, plus de straf (of schadevergoeding of andere consequentie) die daarop staat. Zo kan in een vonnis worden bepaald of iemand eigenaar is geworden, een schade moet vergoeden of iets anders moet doen (of juist nalaten).

De term ‘vonnis’ wordt in de gewone spreektaal gebruikt voor elke uitspraak van een rechter, maar juristen spreken alleen van een ‘vonnis’ bij een rechtbank. Uitspraken van hoger-beroepsrechters heten arresten. En in sommige procedures wordt gesproken van een ‘beschikking’, met name in het familierecht zie je dat vaak.

In theorie is een latere rechter niet verplicht vonnissen of arresten van eerdere rechters na te volgen. (Dit geldt in common-law landen zoals Engeland en de VS wel, vandaar de rechtbankserie-trope van de hele nacht in een juridische bieb zoeken naar die ene zaak uit 1881 waar in jouw voordeel werd beslist over iets vergelijkbaars. Dat is daar instant win maar bij ons niet. Een rechter mág afwijken, hoewel hij dat niet vaak zal doen, zeker niet bij een uitspraak van de Hoge Raad. De truc daarbij is dat er altijd wel een gaatje te vinden is waarom deze zaak anders is dan die uitspraak uit 1881.

De term ‘jurisprudentie’ kan worden gebruikt voor “alle gerechtelijke uitspraken”, maar meestal zie je de term bij uitspraken waarin iets belangwekkends wordt bepaald, en wel op een juridisch goed doordachte manier. Zeg maar als er een regel wordt geformuleerd waar je in de praktijk mee kunt werken, die helderheid brengt op een punt waar we dat nog niet hadden. Het arrest van de Hoge Raad over virtuele goederen, maar dat recente vonnis over het hacken van de mailbox van je werkgever is zó specifiek dat dat geen jurisprudentie te noemen is. Die uitspraak over tweeten als verwerken zóu jurisprudentie kunnen zijn, het is een principiële regel die wordt geformuleerd maar omdat de impact nogal verstrekkend is, zou ik daar wat huiverig voor zijn. En soms vinden we uitspraken zó gek dat we er maar liever niet meer over praten, zoals dit Europese arrest waar je uit kunt halen dat je op grond van de privacy nooit gefotografeerd mag worden.

Vaak komt bij jurisprudentie het erop aan hoe een bepaald onduidelijk stukje wet moet worden ingevuld, of hoe een wet moet worden toegepast op een situatie die niet bestond toen de wet werd gemaakt. Daar hebben rechters een aantal hulpmiddelen voor.

Hoofdregel is natuurlijk wat de wet zelf zegt, eventueel met een (juridisch) woordenboek erbij om te kijken wat een term betekent. Juristen noemen dit de grammaticale methode, hoewel je meestal niet echt naar de grammatica zelf kijkt. Een voorbeeld van deze methode is dat 4chan-arrest, waarbij het Gerechtshof bepaalde dat je geen computervredebreuk op een router kunt plegen omdat dat geen ‘computer’ is.

Daarnaast is er nog de wetsgeschiedenis: wat was de bedoeling van de wetgever toen hij dit schreef. Met die interpretatiemethode bepaalde het Gerechtshof Arnhem ooit dat bedrijven zich nooit mogen beroepen op reflexwerking bij colportage: bij invoering van de Colportagewet was expliciet bepaald dat deze alleen voor consumenten bedoeld was. Bij internetrecht wordt vaak gekeken naar de wetsgeschiedenis, omdat er weinig anders is. (Als ik een euro had voor elke keer dat ik die bijzin over een toezichthouder op een chatbox voorbij heb zien komen in discussies rond aansprakelijkheid van allerlei partijen, dan had ik nu een dag minder kunnen werken.)

Een variant hierop is de richtlijnconforme uitleg: dan ga je de Nederlandse wet zo uitleggen dat hij klopt met de Europese Richtlijnen. Richtlijnen zijn geen wet maar een instructie aan de wetgever: pas uw wet aan zodat ‘ie hierop neerkomt. Laat de wetgever dat na, dan moet de rechter dit proberen te repareren door de wet te gaan oprekken of masseren totdat er iets uitkomt dat wél matcht met de Richtlijn. Voorbeeld is het doodverklaren van de persexceptie: in onze wet staat dat overnemen van “nieuws- en gemengde berichten” door de pers altijd mag, maar de Europese Auteursrechtrichtlijn bepaalt dat zo’n overname altijd geblokkeerd moet kunnen worden met een voorbehoud. Dus kwam het Hof met de interpretatie van de wet dat die zin alleen ging over berichten waar geen auteursrecht op rust. Ehm. Tsja.

(Als een wet letterlijk in strijd is met een Richtlijn dan is richtlijnconforme uitleg onmogelijk. Dan heb je pech en geldt gewoon de Nederlandse wet. Wel kun je de Staat aanklagen als je dan schade hebt geleden omdat je eigenlijk de aangepaste wet had moeten hebben.)

Ook kan een rechter bij een wet die uit een Europese richtlijn komt, of die elders in Europa ook bestaat, kijken wat andere Europese rechters al hebben gezegd. Dan kan een Duits arrest dus jurisprudentie zijn. Wel moet je daarbij altijd goed oppassen of het werkelijk dezelfde wet is en of er geen rare typisch buitenlandse dingen in zitten waardoor het bij ons anders uit zou pakken. Zo vinden ze in Duitsland een particulier geen tussenpersoon met beperkte aansprakelijkheid.

Een beetje vergelijkbaar is de anticiperende methode, waarbij je gaat invullen op basis van wat de wet gaat worden. Zo is er momenteel in de Wet koop op afstand geen uitzondering voor ‘hygiëne’, dus je mag een onderbroek passen en daarna terugsturen als ‘ie niet bevalt. De nieuwe Europese richtlijn hierover kent wél zo’n uitzondering, en de rechter kan dus bij een rechtszaak vandaag bepalen dat het retourneren van ondergoed niet toegestaan is. Uiteraard moet de wet dat wel toestaan: stel de wet rond verjaring wordt strenger, dan mag de rechter niet nu alvast de termijnen uit de nieuwe wet toepassen om te bepalen dat vandaag iets verjaard is.

Met de systematische methode ga je na wat de bedoeling is gezien de context van de wet: waar staat hij in het wetboek, wat voor functie hebben de naburige artikelen. Je kunt ook vergelijken wat de wet in andere situaties bepaalt. Zo werd het stelen van software onmogelijk verklaard in de jurisprudentie, omdat we hierover al in de Auteurswet iets geregeld hebben. Het is een beetje gek als iets tegelijkertijd inbreuk op het auteursrecht is en daarnaast ook nog eens diefstal.

Juristen kennen daarnaast ook de rechtshistorische interpretatiemethode: dan ga je niet alleen kijken naar wat er bij deze wet bedoeld was, maar ook hoe de wet binnen de maatschappij en andere wetgeving past. Virtuele goederen steelbaar verklaren is hiermee verdedigbaar, want diefstal van goederen is niet de bedoeling binnen de historie van de wetgeving rond eigendom.

Tevens is er nog de de teleologische methode, waarbij je kijkt naar het doel van de wet. Daarmee kun je randgevallen er al of niet onder laten vallen. Zo werd ooit beslist dat een cashback-constructie voor boekenkopers geen strijd met de vaste boekenprijs opleverde, want zó breed was die wet niet bedoeld.

Uiteindelijk is er echter nooit één methode die per definitie juist is. De eiser kan menen dat de wetshistorie duidelijk in zijn voordeel is, en de gedaagde kan wijzen op de systematiek die pleit voor zijn standpunt, plus er is ondertussen een Europese richtlijn die óók zijn standpunt onderstreept. En als al het andere faalt, is er altijd nog de redelijkheid en billijkheid, oftewel “ja maar nou kom óp zeg” en zijn broertje “dit kan toch niet wáár zijn”.

Wie nog meer leuke voorbeelden kan vinden van jurisprudentie die bij deze voorbeelden past: ik hoor het graag!

Arnoud

“Internetrechtbank” e-court: goed idee, maar hm die uitwerking

e-court-logo-rechtspraak.pngNederlands eerste online rechtbank, moet de procesgang versnellen en daarmee ook goedkoper maken, las ik bij Emerce. De stichting E-Court wil rechtspraak weer betaalbaar maken door een snelle en efficiënte online procedure te bieden waar men binnen 8 weken voor 375 euro (of 1000 euro met zitting) tot een uitspraak kan komen. Een goed idee want je recht halen bij de offline rechtbank duurt lang en is vele malen duurder – al komt dat ook door de tarieven van de advocaten die je meeneemt. Maar ondanks het loffelijk streven van de stichting krijg ik de kriebels van de manier waarop E-Court haar concept presenteert (“Zijn jullie een rechtbank?” “Ja, e-Court is een private rechtbank.”).

E-court biedt in feite arbitrage aan, een op zich legale constructie (art. 1020 Rechtsvordering, en ik snap niet waarom e-Court zegt dat ze geen arbitrage zijn.).E-court biedt bindend advies voor geschillen, met de unieke constructie van een door de notaris op te maken proces-verbaal. Dit proces-verbaal levert een executoriale titel op, zodat het ‘vonnis’ meteen ten uitvoer kan worden gelegd. (Lees ook de commentaren hieronder, waaronder die van E-court zelf.

Hierbij moeten beide partijen het er wel mee eens zijn dat e-court de zaak mag beslechten. Je kunt in je contracten een standaardzin opnemen waarin je beslechting via stichting e-court afspreekt, en als de wederpartij daarmee akkoord gaat dan kun je hem dwingen naar e-court te gaan bij een geschil. Dit is een bestaande en geaccepteerde constructie (hoewel je als consument altijd deze afspraak opzij mag zetten als je liever naar de echte rechter gaat.

Maar e-court presenteert zich wel erg nadrukkelijk als “rechtbank”. Je moet echt je best doen om het woord “arbitrage”de uitleg te vinden op die site. En het schermen met zaken als notariële akte waar “in naam der koningin boven staat” of “rechtsgeldig” geeft me geen goed gevoel. Dit wekt bij de lezende leek de indruk dat dit een echt vonnis is van een overheidsrechtbank (waar immers diezelfde tekst boven staat). Alleen, zo’n akte is niet meer dan een stuk papier waarin een notaris vertelt wie voor hem verscheen en wat die persoon tegen hem zei.

De kritiek van de Raad voor de Rechtspraak lijkt me dan ook niet meer dan terecht. Hoewel ik dan wel weer de bal terug wil kaatsen naar de Raad waarom ze zelf niet zoiets op kunnen tuigen.

Update (17 oktober 2011) een probleempje bij de tenuitvoerlegging: Rechters weigeren tenuitvoerlegging vonnissen e-Court. De bedrijven die e-Court hadden ingeschakeld, blijken niet duidelijk met hun klanten te hebben afgesproken dat zij met arbitrage via e-Court werken. Niet e-Courts fout, maar wel pijnlijk.

Arnoud