De vrijheid van misselijkheid juridisch bekeken

Naar aanleiding van de actie van diverse sociale media om beeld van de onthoofding van journalist James Foley te verwijderen schreef Rejo Zenger een erg mooi betoog over grondrechten op die sociale media. Twitter en Youtube hebben de beslissing genomen die beelden niet meer toe te laten, hoewel je je zeer kunt afvragen of die beelden strafbaar zijn om te vertonen. En waarom zouden die bedrijven dingen weg moeten (mogen) halen als de inhoud niet strafbaar is?

Op zich heb je op andermans blog of site géén recht om je mening te uiten. “Freedom of the press is guaranteed only to those who own one” zei Abbott Joseph Liebling al in 1960. Je kunt natuurlijk een eigen blog beginnen, maar dat je dan geen lezers hebt is toch echt jouw probleem. Andere sites hoeven jouw mening niet toe te laten.

Het zou ook wel een grote uitholling van het eigendomsrecht zijn als een ieder al te gemakkelijk met een beroep op vrije meningsuiting zich onbeperkt toegang tot en gebruik van andermans eigendom kon verschaffen. Maar onmogelijk is het niet. Zo werd in de jaren zeventig het recht bevochten om andermans eigendom te mogen gebruiken ten behoeve van een eigen meningsuiting, namelijk door posters met meningen te mogen plakken op muren of gebouwen. Dat bleek heel soms te mogen bij de rechter: als de staat -de gemeente, meestal- totaal géén mogelijkheid gaf om legaal aan te plakken, dan moesten de burgers maar tolereren dat er op hun muur werd geplakt. Vandaar dus dat er allerlei openbare aanplakborden in vrijwel elke gemeente staan.

In de jaren tachtig speelde deze kwestie bij de vraag of verslaggevers toegang moesten krijgen tot voetbalstadions, dit op grond van het recht van vrije nieuwsgaring. De gebouwen zijn eigendom van de voetbalclubs, maar in principe kan iedereen (tegen betaling) naar binnen gaan. Mag de voetbalclub dan de voorwaarde stellen dat men alleen naar binnen mag indien men niet filmt? De Hoge Raad oordeelde van wel. Ook in situaties als deze behoort het eigendomsrecht boven de vrije meningsuiting te gaan. De stadions waren opgesteld voor publiek, maar nog steeds privé-eigendom.

Deze lijn kun je prima doortrekken naar sociale-mediasites als Google, Facebook of Twitter. Hun servers zijn privé-eigendom en zij beslissen dus wat daar gebeurt. Willen ze geen blote borsten, dan is dat hun keuze. Wil men wel expliciet geweld toestaan, nou ja hun keuze dan ook al word ik er misselijk van. Ik moet dan mijn sociale media maar ergens anders halen.

Alleen: wélke ergens anders. Twitter en Google zijn inmiddels zo groot dat hun beslissing om geen aandacht te schenken aan een bepaald nieuwsfeit bepalend kan zijn voor de verdere ontwikkeling daarvan, merkt Zenger terecht op. En je bent de facto ook als gebruiker best afhankelijk van deze sites. Je stapt niet zomaar op bij Facebook of Google.

En die marktmacht, die meningsmacht die die sites hebben, maakt dat hier wellicht een uitzondering moet gaan gelden op de ondernemersvrijheid van deze bedrijven om te kiezen wat ze wel en niet toestaan.

Daarvoor is een precedent. In de Europese Appleby-zaak uit 2003 wilde een groep demonstranten in een winkelcentrum – ook een semi-openbare ruimte – haar mening uiten. De (private) eigenaar verbood dit op grond van zijn eigendomsrecht. Het EHRM oordeelde dat dit in beginsel inderdaad toegelaten was. Het eigendomsrecht woog zeer zwaar en kon in beginsel slechts opzij gezet worden wanneer sprake was van

preventing any effectieve exercise of freedom of expression or [if] it can be said that the essence of the right has been destroyed (r.o. 47).

Bij het Appleby-winkelcentrum was hiervan geen sprake, omdat je als demonstrant ook de individuele winkels zou kunnen vragen of je daar mocht flyeren in plaats van in de algemene hal.

Hoe trek je dit nu door naar internet? Als een site of dienst zó groot is dat zonder je daar te kunnen uiten je vrijheid van meningsuiting effectief dood is, dan mag de dienst niet zomaar je mening verbieden. Met het aantal gebruikers op Facebook en Twitter en vooral het feit dat grosso modo iedereen daar kijkt en nergens anders, zie ik dat nog wel een eind opgaan.

Alleen: dat zou betekenen dat je als Facebook dus ook misselijkmakende beelden moet laten verspreiden waar een hoop gebruikers niet op zitten te wachten. Dat kan ook weer niet de bedoeling zijn. Of wel? Zoals Rejo betoogt:

Hoe schokkend het filmpje van de onthoofding ook is, het is de keiharde realiteit van onze wereld. Dit soort beelden zijn medebepalend voor onze toekomst. … Dit soort beelden moet gezien worden – in ieder geval door hen die dat willen. Elk van ons moet dat voor zichzelf bepalen.

Facebook zou dus dit soort beelden wél door moeten laten maar mensen zelf laten zeggen “dit wil ik niet meer zien”, waarna het uit je gezicht blijft. Een grote verantwoordelijkheid. Maar ja, ze hebben dan ook een grote macht. En het is dan te makkelijk om te zeggen “onze servers, wij bepalen”. Als je zó veel invloed hebt, dan moet je rekening houden met anderen.

Arnoud