Sonos wint van Google in zaak over patenten

DarkmoonArt / Pixabay

Speakerfabrikant Sonos heeft een zege behaald op Google in een juridisch gevecht over patenten. Dat las ik bij RTL Nieuws onlangs. Het bedrijf wist bij de Federal Trade Comission een voorlopige voorziening te krijgen die bepaalt dat Google (Alphabet dan) inbreuk maakt op vijf van haar octrooien. Google had toegang tot Sonos-technologie gekregen toen Sonos in 2013 muziekdienst Google Play Music met zijn systeem wilde laten samenwerken. Het laat zien wat de échte reden is om patenten op software te willen.

Sonos leek mij altijd een grote jongen – market cap 1.5 miljard – maar valt natuurlijk in het niet bij Google en haar moederbedrijf Alphabet. Samenwerken met zo’n grote partij is dan aantrekkelijk, maar komt met een bekend risico:

To hear Sonos tell the story, Google got a behind-the-scenes look at Sonos’ hardware in 2013, when Google agreed to build Google Play Music support for Sonos speakers. Sonos claims Google used that access to “blatantly and knowingly” copy Sonos’ audio features for the Google Home speaker, which launched in 2016.
Dat kopiëren gebeurt dan niet zo letterlijk dat je van auteursrechtinbreuk (copypasten van code) kunt spreken. Het gaat om algoritmes, werkwijzes, hardware-inrichting. En dat is waar patenten voor bedacht zijn. Die beschermen op een net hoger niveau van abstractie dan auteursrecht, en waren dus precies wat Sonos nodig had om deze “overname” van hun technologie tegen te houden. (Google ontkent maar gebruikt alleen marketingblabla zonder feitelijke weerlegging.)

Natuurlijk zijn er – zeker in de ICT – ook vele octrooien die onmogelijk breed zijn verleend. Dat komt omdat een abstract idee en een algoritme niet ver van elkaar liggen, en omdat patentbureaus decennia lang hebben geaccepteerd dat je “middelen om een cursor die aan een rechterkant van het scherm wordt bewogen, te laten verschijnen aan een linkerkant van voornoemd scherm, zijnde een zijde welke tegenover voornoemde rechterzijde ligt bekeken langs een verticale as” als definitie van een uitvinding kunt opnemen. Wat dus niet de bedoeling is.

De definitieve uitspraak volgt in december, en kan betekenen dat Google haar eigen speakers van de markt moet halen.

Arnoud

 

Help, komen Amerikaanse softwarepatenten nu toch weer terug ondanks Alice?

Softwarepatenten in de VS gaan een comeback maken, las ik bij Ars Technica. Het Amerikaanse Patentbureau USPTO heeft nieuwe richtsnoeren gemaakt voor de behandeling van software-uitvindingen, en rekt daarin de regels flink op in het voordeel van aanvragers. Dit op gezag van het notoir patentvriendelijke Court of Appeals for the Federal Circuit, dat een bijzin ontdekte in de Alice-uitspraak waarmee ze rood tot groen verklaart. Is daarmee een einde gekomen aan de slachting onder softwarepatenten van de afgelopen jaren?

In de softwarewereld zijn patenten al een paar decennia berucht. Met een patent of octrooi kun je iedereen verbieden je uitvinding toe te passen, ook als deze hem onafhankelijk heeft ontwikkeld. (Dit in tegenstelling tot copyright, waarbij je om iemands recht heen kunt door het zelf opnieuw te bouwen.) Daarbij geldt de wettelijke eis dat de uitvinding nieuw en innovatief moet zijn, maar zeker in softwareland is iedereen het erover eens dat die lat véél te laag werd gelegd, met name in Amerika.

Met veel gejuich werd dan ook in 2015 de Alice-uitspraak van het Supreme Court ontvangen. Deze stelde grofweg dat een patent op “X maar dan per computer” categorisch niet toegestaan is, je moet echt een innovatieve X hebben. Dat raakte meer dan 90% van alle software-gerelateerde octrooien en aanvragen. De recentste cijfers (augustus 2018) laten een kleine daling zien ten opzichte van 2016 en 2017 (van 80 naar 66 procent), maar heftig blijft het.

Een recente uitspraak van het CAFC (de enahoogste juridische instantie in patentzaken, direct onder het Supreme Court) lijkt de boel nu op te schudden. Deze instantie las in de Alice uitspraak de zin dat wanneer een uitvinding “purport(s) to improve the functioning of the computer itself”, het geen softwarepatent is. Denk aan uitvindingen om meer informatie in hetzelfde geheugen te proppen, de transmissiesnelheid te verhogen of de temperatuur bij het rekenen laag te houden. (In Europa zouden we dat technische innovaties noemen, en die zijn bij ons ook gewoon patenteerbaar.)

Het CAFC concludeert uit deze bijzin, waar verder overigens geen uitwerking of juridische bronnen bij staan en die volgens mij niet heel belangrijk was in de uitspraak zelf, dat:

We thus see no reason to conclude that all claims directed to improvements in computer-related technology, including those directed to software, are abstract and necessarily analyzed at the second step of Alice, nor do we believe that Alice so directs.

Hiermee werd het indirect toch weer mogelijk om de nodige softwarepatenten geaccepteerd te krijgen bij het Hof. En het USPTO heeft nu haar richtsnoeren aangepast op deze uitspraak, wat logisch is omdat als de rechterlijke macht dit toestaat, je als verlenende instantie daar achteraan moet.

De formulering uit de handleiding (de MPEP, voor meelezende octrooigemachtigden) komt op mij over als vrijwel 1-op-1 de Europese regel: “if an additional element reflects an improvement in the functioning of a computer”. De claim moet dus vermelden hoe computerhardware harder of effectiever gaat werken, en dat effect moet dus nieuw en innovatief zijn. Op papier zou je daarmee net zo’n restrictief beleid moeten krijgen als in Europa tegenwoordig, maar gezien de Amerikaanse historie heb ik daar een hard hoofd in.

Arnoud

Softwarepatenten als inbreuk op vrijheid van meningsuiting

patent-fiets.pngEen Amerikaanse rechter van het gerecht dat beroepen in patentzaken behandelt, is van mening dat patenten op software inbreuk maken op de vrijheid van meningsuiting. Dat las ik bij Tweakers vorige week. De opmerking komt uit een concurring opinion in de Intellectual Ventures/Symantec zaak, waarbij voor de zoveelste keer een softwarepatent kansloos sneuvelde onder de Alice-criteria.

Softwarepatenten in de VS zijn berucht, maar sinds de Alice-uitspraak uit 2015 vrijwel kansloos. In die afspraak bepaalde de Supreme Court dat abstracte ideeën alleen nog octrooieerbaar zijn als ze iets toevoegen dat significant meer is dan het idee an sich, en “het idee, maar dan per computer” is dat per definitie niet.

Onder die criteria houdt vrijwel geen softwareoctrooi het, zo blijkt uit onderzoek: meer dan 90% van de softwareoctrooien wordt in hoger beroep ongeldig verklaard. De motivatie is vaak wel wat makkelijk: lees de claims een beetje half, concludeer dat het abstract is en pak gelijk door dat er niets significants meer bovenop zit. Maar goed, ik kan niet ontkennen dat veel van die octrooien ook niet meer zijn dan een abstract idee verpakt in octrooigemachtigdenjargon met een pro forma computer erbij.

Ook in die IV/Symantec zaak is dat niet anders:

But when a claim directed to an abstract idea “contains no restriction on how the result is accomplished . . . [and] [t]he mechanism . . . is not described, although this is stated to be the essential innovation[,]” id. at 1348, then the claim is not patent-eligible.

De opvallende uitspraak uit de titel van deze blog komt uit de concurring opinion van rechter Mayer. Een concurring opinion is iets typisch Angelsaksisch, een rechter die het wel eens is met de uitkomst maar daar via een andere weg had willen komen. Dit is geen jurisprudentie, maar juridisch stoom afblazen zeg maar.

Mayer zag een fundamenteler probleem met softwarepatenten:

I write separately, however, to make two points: (1) patents constricting the essential channels of online communication run afoul of the First Amendment; and (2) claims directed to software implemented on a generic computer are categorically not eligible for patent.

Dat punt 2 komt ook al uit de hoofduitspraak, dus laten we dat eerste punt er even bij pakken. Het ligt al meteen iets genuanceerder dan de kop: niet softwarepatenten an sich zijn in strijd met de vrije meningsuiting, maar softwarepatenten die (online) communicatie volledig aan banden leggen. The asserted claims speak in vague, functional language, giving them the elasticity to reach a significant slice of all email traffic. Daarmee zou de octrooihouder dus iedereen kunnen blokkeren die iets met e-mail doet, en dat gaat véél te ver. De zogenaamde uitvinding daarbij is zo vaag en rekbaar dat alles er wel onder te rekenen is.

Natuurlijk is daar wel wat op af te dingen. Als een patent zo breed is dat het bestaande infrastructuur afdekt, dan is het per definitie ongeldig want bestaande zaken kunnen niet later ineens alsnog gepatenteerd worden. Dat patent is dan niet nieuw en dus ongeldig. Het standaardverweer is dan natuurlijk, het dekt alleen een specifieke innovatie binnen de bestaande infrastructuur, maar dan kan het patent dus niet Jan en alleman blokkeren en al helemaal niet de free speech die in de VS boven alles gaat.

Tegelijk zie ik het meer principiële argument wel. Een patent dat zó breed is dat het in feite alle variaties op een idee dekt, blokkeert in ieder geval een ríchting in de innovatie, in de infrastructuur van morgen. Dat gaat veel verder dan waar patenten voor bedoeld waren. Het octrooi op de benzinemotor blokkeerde Otto Diesel niet in het ontwikkelen van zijn alternatieve verbrandingsmotor, bijvoorbeeld. Dat waren twee concrete fysieke machines met een innovatieve functionaliteit. En dat is het fundamentele probleem denk ik met softwarepatenten: geen beperking tot iets concreets (al dan niet fysieks) waardoor er geen duidelijke grenzen te trekken zijn bij de beschermingsomvang. En dáár is niemand mee gebaat.

Arnoud

Alice, of het einde van het Amerikaanse softwarepatent

In de VS is alles octrooieerbaar, zo luidt een veelgehoorde opvatting. Waar onder het Europese octrooirecht strenge eisen gelden ten aanzien van het technisch karakter en de inventiviteit van een uitvinding, is in de VS overdwars schommelen al patenteerbaar. Deze opvatting is echter achterhaald sinds de Alice-uitspraak van het Supreme Court van vorig jaar. Alleen uitvindingen die “significant” verder gaan dan enkel abstracte ideeën of algoritmes, kunnen nog voor octrooi in aanmerking komen. Deze uitspraak heeft geleid tot een forse kaalslag bij verlening en handhaving van Amerikaanse softwareoctrooien: meer dan 70% van deze octrooien is ondertussen van tafel.

Vorig jaar deed de hoogste Amerikaanse rechter eindelijk uitspraak over de vraag wanneer een software-uitvinding nu voor octrooi in aanmerking komt. Men trok een lijn door die in 2012 ingezet was met de Mayo-uitspraak: een natuurwet of abstract principe kan niet geoctrooieerd worden, de uitvinding moet significant meer zijn dan enkel dat principe. Enkel de toevoeging van een generieke computerimplementatie is niet genoeg, net zo min als een beperking tot een specifiek toepassingsgebied. De uitspraak benoemt echter niet in detail wat dan wél genoeg is, afgezien van een generieke verwijzing naar “improving the computer itself” en “an improvement in any other technology or technical field.”

De uitspraak kwam zo te zien als een grote opluchting voor het USPTO, dat vol enthousiasme zaken ging afwijzen met dit nieuwe criterium. Een recent onderzoek van Robert Sachs laat zien dat Alice een fundamentele breuk vormt met de praktijk van de afgelopen vijftien jaar: het aantal dossiers met afwijzingen (office actions) op grond van statutory subject matter is van gemiddeld zo’n 30 procent naar meer dan 85 procent gestegen. Het aantal verleende octrooien (notices of allowance) in deze vakgebieden is overeenkomstig gekelderd, naar minder dan tien procent sinds Alice tegen 20 tot 30 procent in de drie jaren daarvoor. In sommige deelgebieden worden zelfs vrijwel geen octrooien (<2%) meer verleend.

Specifiek waar het gaat om business methods is de situatie nog dramatischer. In dit vakgebied komen 58% van de octrooi-onderzoekers tot een afwijzing van alle octrooiaanvragen die op hun bureau belanden. Nog eens 20% wijst in meer dan 90% van de zaken de aanvraag af. Oftewel: meer dan 70% van alle business method-octrooiaanvragen wordt op grond van de Alice-uitspraak afgewezen bij het USPTOin de verleningsprocedure. En wie meent in de interne bezwaarprocedure een kans te maken, komt helemaal bedrogen uit: de volle honderd procent van alle (27) bezwaarprocedures waarin statutory subject matter aan de orde was, wijst de aanvraag op die grond af. Auw.

Sachs onderzocht eveneens 106 gerechtelijke uitspraken (eerste instantie en hoger beroep). Uit deze analyse blijkt een zeer sterke tendens om octrooien ongeldig te verklaren omdat zij niet statutory zijn. In meer dan 70% van alle octrooirechtszaken waarin op deze grond een octrooi werd aangevochten, werd het octrooi ook daadwerkelijk als non-statutory ongeldig verklaard. In hoger beroep gaat het zelfs om 92%.

Een inhoudelijke reden voor al deze afwijzingen is het feit dat veel softwareoctrooien in de praktijk niet veel meer zijn dan een abstract idee waarbij niet nader gespecificeerde software een generieke implementatie daarvan vormt. Deze praktijk is verklaarbaar door de eerdere jurisprudentie van het USPTO en rechtbanken, die immers niet veel meer eiste dan een koppeling met hardware (“een computer voorzien van een opslagmedium met instructies voor het uitvoeren van algoritme X”) en zelden tot nooit ter discussie stelde of het resultaat wel useful, concrete and tangible was – dat was onder de oude regels van State Street Bank immers vrijwel altijd wel het geval. Maar wie zijn aanvraag opstelde conform deze ervaringsregels, zag zijn octrooi (of aanvraag) reddeloos verloren gaan onder de Alice-criteria.

Onder Alice moet een uitvinding worden onderzocht op de aanwezigheid van een abstract idee in de claims. Bij software zal hier al heel snel sprake van zijn. De vraag wordt dan of men méér dan dit idee claimt, hetgeen in de praktijk vereist dat het functioneren van de onderliggende hardware wordt verbeterd of het idee wordt toegepast op een manier die een technische vooruitgang oplevert. Enkel opmerken dát een en ander per computer wordt uitgevoerd, is niet meer genoeg.

Het nieuwe Amerikaanse criterium van “significant meer dan het abstracte idee” komt in de praktijk neer op dezelfde afweging als de Europese probleem/oplossing-analyse. In beide gevallen wordt het abstracte idee als een gegeven genomen vanaf waar de vakman tot zijn inventieve activiteit moet komen. De Europese praktijk vereist dan een technische oplossing, waar de Amerikaanse praktijk een significante vooruitgang wil zien. Dus we hebben nu hooguit nog softwarepatenten Europese-stijl over, maar de bekende voorbeelden van het overdwars schommelen of one-click shopping kunnen we nu eindelijk in de vuilnisbak van de geschiedenis deponeren.

Arnoud

Komt er een einde aan het Amerikaanse softwarepatent?

patent-trolGaat de Alice-uitspraak van het Amerikaanse Supreme Court een einde maken aan de beruchte vage en brede Amerikaanse softwarepatenten? Die intrigerende vraag stekde Vox, dat meldde dat sindsdien maar liefst elf softwareoctrooiinbreukzaken zijn afgewezen met een beroep op deze uitspraak. Elf klinkt als weinig maar gezien het aantal softwarepatentzaken en de korte tijd sinds het Hooggerechtshof de uitspraak deed, maakt het toch best een respectabel aantal.

In Amerika leeft al sinds de jaren negentig een sterk gevoel van onvrede over de kwaliteit van Amerikaanse softwareoctrooien. Grotendeels terecht: er wérd (en wordt, denk ik) erg slecht gezocht naar prior art, plus veel prior art is ook gewoon niet goed te vinden. Dat komt omdat het vaak basaal is: een idee bestaat al, maar niemand had het ooit opgeschreven in de context van “, en dan per computer”. En onder de Amerikaanse octrooiregels mag iets alleen worden afgewezen als de prior art letterlijk laat zien dat het idee al bestaat. Dus ínclusief die “en dan per computer”

In de Alice-uitspraak geeft de Supreme Court een stevig wapen aan het USPTO en de rechtbanken: “en dan per computer” is per definitie niet meer genoeg om iets octrooieerbaar te maken. Je moet met de implementatie zelf iets creatiefs doen om nog voor een Amerikaans octrooi in aanmerking te komen. En dat is dus waar die elf zaken over struikelden, en waar nog veel meer verleende Amerikaanse octrooien op onderuit zullen gaan. De praktijk doet me steeds meer denken aan de Europese praktijk (zie ook mijn webinars softwareoctrooien).

Een belangrijk voordeel van deze manier van octrooien afschieten is dat het een stuk goedkoper is dan de oude manier, prior art zoeken en hopen dat de jury het genoeg vond lijken. Het is voor deze grond niet nodig dat er een jury naar kijkt. De jury gaat over de feiten, de rechtbank over de rechtsvragen – en of iets octrooieerbaar is onder de wet is een rechtsvraag. Dat scheelt een heel groot stuk in de procedure, en een heel duur stuk ook.

En het is precies die tijd- en geldelijke kosten waar met name octrooitrollen van profiteren. Zij vragen een bedrag dat een stuk kleiner is dan de kosten van die hele juryprocedure, waardoor het zakelijk gezien logisch wordt om de trol af te kopen in plaats van principieel te gaan vechten. Zeker als je bedenkt dat de dreiging van een negatief vonnis erg vervelend kan zijn voor een bedrijf, niet alleen vanwege de schadevergoeding maar ook de publiciteit die dat geeft. Maar als de rechter nu zónder die langdurige procedure het octrooi kan vernietigen, dan is dat een mooie trollbuster.

Je kunt je afvragen of “maar dan per computer” eigenlijk niet voor élke softwarevinding zou moeten gelden. Dat denk ik niet, al is het maar omdat de Supreme Court het dan een stuk makkelijker had kunnen zeggen. En dat hebben ze niet gedaan, ergo zo mag je het niet lezen. Maar belangrijker is voor mij dat niet elke softwarevinding een softwarevinding is. Eh, wat? Nou ja, dat je het op een computer doet dat dóet er niet toe. Waar het om gaat is of hetgeen je doet inherent een technische verbetering is, een vernieuwing. Dat je een computer inzet in plaats van een dedicated chip of een hele grote rol toiletpapier met steentjes maakt daarbij niet uit.

Arnoud