Alice, of het einde van het Amerikaanse softwarepatent

In de VS is alles octrooieerbaar, zo luidt een veelgehoorde opvatting. Waar onder het Europese octrooirecht strenge eisen gelden ten aanzien van het technisch karakter en de inventiviteit van een uitvinding, is in de VS overdwars schommelen al patenteerbaar. Deze opvatting is echter achterhaald sinds de Alice-uitspraak van het Supreme Court van vorig jaar. Alleen uitvindingen die “significant” verder gaan dan enkel abstracte ideeën of algoritmes, kunnen nog voor octrooi in aanmerking komen. Deze uitspraak heeft geleid tot een forse kaalslag bij verlening en handhaving van Amerikaanse softwareoctrooien: meer dan 70% van deze octrooien is ondertussen van tafel.

Vorig jaar deed de hoogste Amerikaanse rechter eindelijk uitspraak over de vraag wanneer een software-uitvinding nu voor octrooi in aanmerking komt. Men trok een lijn door die in 2012 ingezet was met de Mayo-uitspraak: een natuurwet of abstract principe kan niet geoctrooieerd worden, de uitvinding moet significant meer zijn dan enkel dat principe. Enkel de toevoeging van een generieke computerimplementatie is niet genoeg, net zo min als een beperking tot een specifiek toepassingsgebied. De uitspraak benoemt echter niet in detail wat dan wél genoeg is, afgezien van een generieke verwijzing naar “improving the computer itself” en “an improvement in any other technology or technical field.”

De uitspraak kwam zo te zien als een grote opluchting voor het USPTO, dat vol enthousiasme zaken ging afwijzen met dit nieuwe criterium. Een recent onderzoek van Robert Sachs laat zien dat Alice een fundamentele breuk vormt met de praktijk van de afgelopen vijftien jaar: het aantal dossiers met afwijzingen (office actions) op grond van statutory subject matter is van gemiddeld zo’n 30 procent naar meer dan 85 procent gestegen. Het aantal verleende octrooien (notices of allowance) in deze vakgebieden is overeenkomstig gekelderd, naar minder dan tien procent sinds Alice tegen 20 tot 30 procent in de drie jaren daarvoor. In sommige deelgebieden worden zelfs vrijwel geen octrooien (<2%) meer verleend.

Specifiek waar het gaat om business methods is de situatie nog dramatischer. In dit vakgebied komen 58% van de octrooi-onderzoekers tot een afwijzing van alle octrooiaanvragen die op hun bureau belanden. Nog eens 20% wijst in meer dan 90% van de zaken de aanvraag af. Oftewel: meer dan 70% van alle business method-octrooiaanvragen wordt op grond van de Alice-uitspraak afgewezen bij het USPTOin de verleningsprocedure. En wie meent in de interne bezwaarprocedure een kans te maken, komt helemaal bedrogen uit: de volle honderd procent van alle (27) bezwaarprocedures waarin statutory subject matter aan de orde was, wijst de aanvraag op die grond af. Auw.

Sachs onderzocht eveneens 106 gerechtelijke uitspraken (eerste instantie en hoger beroep). Uit deze analyse blijkt een zeer sterke tendens om octrooien ongeldig te verklaren omdat zij niet statutory zijn. In meer dan 70% van alle octrooirechtszaken waarin op deze grond een octrooi werd aangevochten, werd het octrooi ook daadwerkelijk als non-statutory ongeldig verklaard. In hoger beroep gaat het zelfs om 92%.

Een inhoudelijke reden voor al deze afwijzingen is het feit dat veel softwareoctrooien in de praktijk niet veel meer zijn dan een abstract idee waarbij niet nader gespecificeerde software een generieke implementatie daarvan vormt. Deze praktijk is verklaarbaar door de eerdere jurisprudentie van het USPTO en rechtbanken, die immers niet veel meer eiste dan een koppeling met hardware (“een computer voorzien van een opslagmedium met instructies voor het uitvoeren van algoritme X”) en zelden tot nooit ter discussie stelde of het resultaat wel useful, concrete and tangible was – dat was onder de oude regels van State Street Bank immers vrijwel altijd wel het geval. Maar wie zijn aanvraag opstelde conform deze ervaringsregels, zag zijn octrooi (of aanvraag) reddeloos verloren gaan onder de Alice-criteria.

Onder Alice moet een uitvinding worden onderzocht op de aanwezigheid van een abstract idee in de claims. Bij software zal hier al heel snel sprake van zijn. De vraag wordt dan of men méér dan dit idee claimt, hetgeen in de praktijk vereist dat het functioneren van de onderliggende hardware wordt verbeterd of het idee wordt toegepast op een manier die een technische vooruitgang oplevert. Enkel opmerken dát een en ander per computer wordt uitgevoerd, is niet meer genoeg.

Het nieuwe Amerikaanse criterium van “significant meer dan het abstracte idee” komt in de praktijk neer op dezelfde afweging als de Europese probleem/oplossing-analyse. In beide gevallen wordt het abstracte idee als een gegeven genomen vanaf waar de vakman tot zijn inventieve activiteit moet komen. De Europese praktijk vereist dan een technische oplossing, waar de Amerikaanse praktijk een significante vooruitgang wil zien. Dus we hebben nu hooguit nog softwarepatenten Europese-stijl over, maar de bekende voorbeelden van het overdwars schommelen of one-click shopping kunnen we nu eindelijk in de vuilnisbak van de geschiedenis deponeren.

Arnoud

Amerikaans Supreme Court deelt gevoelige klap uit aan softwareoctrooien

us-software-patents“Doe het per computer”-octrooien zijn in de VS niet meer mogelijk. In een unanieme uitspraak beslist het Amerikaanse Hooggerechtshof (Supreme Court) dat abstracte ideeën en uitvindingen niet octrooieerbaar zijn, ook niet als je de claim aankleedt met een computer zodat het er ineens fysiek uitziet. Met deze uitspraak (Alice Corp. v. CLS Bank) lijkt het Amerikaanse tij van flauwekulsoftwareoctrooien gekeerd: de regels lijken nu sterk op de Europese.

Al sinds midden jaren negentig is er stevige kritiek op het Amerikaanse beleid rond softwareoctrooien (software patents). Ze zijn te breed geformuleerd, te triviaal en vooral veel te makkelijk te krijgen. Pak iets simpels, zeg er in moeilijke taal bij “doe dit per computer” en je krijgt een patent waar je iedereen mee kunt blokkeren of uit kunt schudden.

Die insteek komt uit de nogal formalistische opstelling die de rechtspraak vroeger aannam. Je mocht producten en machines octrooieren, en een computer is nu eenmaal een machine ook als hij slechts veranderd is door een nieuwe reeks bits op de harde schijf. Je kon met deze redenering dus ook dingen patenteren die op zichzelf uitgesloten zijn, zoals abstracte ideeën, zakelijke technieken (business methods) en ander vaag spul.

Daar kwam bij dat een dergelijk octrooi lastig aan te vallen was, omdat je eigenlijk alleen kon winnen door te bewijzen dat uit literatuur bekend was om die dingen in combinatie met een computer te doen. En dergelijke literatuur is er maar zelden. Nu heb je als aangesproken partij een sterker argument: uw octrooi is slechts een abstract idee met een computer eraan gehangen, dat is niet octrooieerbaar, ga weg. Op zijn minst bespaar je nu op de kosten van een literatuuronderzoek.

Het Supreme Court verklaart nu deze aanpak ongeldig. Iets wordt niet octrooieerbaar enkel omdat je het per computer doet of omdat je ergens vermeldt dat er instructies in een geheugen staan. Maar ze gaan niet zó ver dat elk noemen van software het octrooi ongeldig verklaart. Je moet naar de uitvinding zelf kijken, en als die abstract is dan is het octrooi ongeldig. De aan- of afwezigheid van standaard computerspul is daarbij irrelevant. Heb je echter een uitvinding die een computer beter maakt, of een slimme technische computergeïmplementeerde oplossing realiseert, dan is dat wél gewoon geldig. Dat is immers geen “doe het per computer” maar een “zo doe je het béter”-uitvinding.

Die aanpak van “de computer beter maken” of een slimme technische computergeïmplementeerde oplossing is precies hoe het in Europa werkt. Daar zijn “computerprogramma’s als zodanig” niet octrooieerbaar, maar een technische uitvinding die toevallig met software is gebouwd (computergeïmplementeerd) wel. Men kijkt naar de uitvinding als geheel, niet naar de aan- of afwezigheid van software. En wat mij betreft is dat ook de enige manier om uitvindingen te beoordelen op octrooieerbaarheid.

De uitspraak is in zoverre teleurstellend dat men niet definieert wat nu “abstract” is. Men merkt expliciet op dat dat niet nodig is omdat het hier evident om iets abstracts gaat, maar voor de toekomst zou een expliciete definitie of zelfs een vuistregel wel erg handig zijn geweest. Ditzelfde probleem hebben we in Europa waar het begrip “techniek”/”technologie” centraal staat maar geen definitie heeft. Wie er eentje weet, ik houd me aanbevolen.

Arnoud<br/> PS: meer weten over octrooien en software? Volg mijn webinars!

Zwaar verdeeld gerechtshof VS ondermijnt softwarepatenten met anti-abstractieuitspraak

hardware-software-computer-gollem-huh.jpgSoftwarepatenten staan onder druk door een gerechtelijke uitspraak in de VS, las ik bij Webwereld. In de recente CLS Bank vs. Alice Corp-uitspraak bepaalde het Court of Appeals for the Federal circuit, de octrooihogerberoepsrechter, dat patenten “niet te abstract” mogen zijn. Volgens een van de dissenting judges betekent dit “the death of hundreds of thousands of patents, including all business method, financial system, and software patents”. Whoa.

Softwarepatenten hebben in de VS altijd een wat merkwaardige status gehad. De wet noemt ze nergens expliciet, maar in de rechtspraak is er een soort-van mogelijkheid gecreërd voor octrooi op softwarezaken. (In Europa is er een verbod op “patent op software als zodanig”, bij mij nog steeds hoofdpijnoorzaak nummer 1.) En die mogelijkheid werd gigántisch uitgebuit tegen het einde van de jaren negentig, toen internet opkwam en ditzelfde Hof bepaalde dat óók business methods “software” waren. Toen veel van die internetbedrijfjes failliet gingen, kochten handige jongens de octrooien uit hun boedel en begonnen daarmee het patenttrollen, maar dat terzijde.

In principe is alles patenteerbaar, aldus de Supreme Court, behalve abstracte ideeën, natuurwetten en dergelijke. Het moet gaan om een nuttig en concreet ding of praktisch proces dat je patenteert. Dus niet “water kookt bij 100 graden” maar wel een stoommachine die hier gebruik van maakt. In de Mayo-uitspraak werd dit nog eens onderstreept.

Wat betekent dat nu voor software? Alle software is uiteindelijk wiskunde, dus je kunt zeggen dat alle software niet-patenteerbaar moet zijn. Maar het gaat in tegen het rechtsgevoel bij rechters om IE-houders al te makkelijk hun aanspraken te ontzeggen. In individuele gevallen een octrooi ongeldig verklaren oké, maar categorisch zeggen dat iets niet patenteerbaar is? Voor je het weet heb je het octrooisysteem afgeschaft, en dat moeten we niet willen, lijkt de gedachte een beetje te zijn. (Je ziet dat ook bij andere IE-rechten: afwijken van het principe “IE is goed, IE is nuttig, en mensen die IE beperken zijn éigenlijk gewoon piraten en dieven” gaat maar zeer moeizaam.)

De discussie komt al snel neer op, neem een bestaand apparaat en programmeer het met nieuwe software. Heb je dan een nieuw apparaat? Een discussie die in Nederland in de jaren tachtig al eens gevoerd is. Als je netwerkapparatuur voorziet van nieuwe firmware waardoor het netwerk beter functioneert, heb je dan een nieuw netwerkapparaat? Ja, vond onze Octrooiraad in 1985. Het moet niet uitmaken of je die verbetering realiseert met firmware of met een schakeling puur in hardware in een chip uitgevoerd.

Ook in Europa wordt ongeveer die lijn gevoerd, maar deze wordt daar wel doorgetrokken naar “de software op zich is óók patenteerbaar” en daar krijg ik dus hoofdpijn van want in de wet stáát gewoon “software als zodanig is niet patenteerbaar”. Het verschil tussen “op zich” en “als zodanig” heeft nog niemand me kunnen uitleggen.

Het Amerikaanse gerechtshof zegt nu dat software als zodanig niet patenteerbaar is. Een werkwijze die je met software uitvoert, wordt niet patenteerbaar enkel omdat je het met software doet. Ook de bekende truc om er “uitgevoerd op een computer met een monitor, muis, en andere dingen die pijn doen als ze op je tenen vallenhardware” bij te zetten, wordt nu verboden. En een patent op een computerprogramma op een opslagmedium (diezelfde truc) mag ook niet – als de originele methode zelf niet technisch is.

Wanneer dát nu het geval is, daar wordt het Hof niet helemaal wijs uit. En hoewel ze de claims uit deze specifieke patenten vrij eenvoudig afschieten als abstract, kan ik er niet uithalen wat voor criteria ze daar nu in abstracto (haha) voor hanteren. Wie maakt hier chocola van?

The concept of reducing settlement risk by facilitating a trade through third-party intermediation is an abstract idea because it is a “disembodied” concept, (…), a basic building block of human ingenuity, untethered from any real-world application. Standing alone, that abstract idea is not patent-eligible subject matter.

Iets is abstract omdat het niet concreet is, losgekoppeld van de echte wereld. Dat is volgens mij de definitie van ‘abstract’, dus dit is geen argumentatie waarmee je iets ongeldig mag verklaren.

Ja, softwarepatenten in de VS zijn een probleem – je krijgt ze te makkelijk, er wordt niet goed genoeg getoetst op inventiviteit en dat trollen begint écht vervelend te worden ondertussen. Maar met zo’n vage uitspraak als deze kom je ook niet verder. Geen octrooihouder die zich hierdoor laat weerhouden – eerst maar eens zien wat de Supreme Court zal zeggen, plus de meeste zaken worden tóch geschikt.

Arnoud

Amerikanen gooien (eindelijk) octrooirecht op de schop

Zo, dat werd tijd. De America Invents Act (voorheen Patent Reform Act of 2011) is door de Senaat goedgekeurd en door Obama getekend. Dit is de belangrijkste aanpassing aan de Amerikaanse patentwet in decennia, hoewel het dan ergens wel weer jammer is dat het weinig van de problemen met patenten oplost.

De belangrijkste wijziging is dat men afstapt van het “first to invent”-principe en naar “first to file” gaat. Dat wil zeggen dat het niet langer uitmaakt wanneer de uitvinding is gedaan, beslissend voor wie octrooi krijgt is wie als eerste de aanvraag heeft ingediend. Daarmee wordt eindelijk aansluiting gezocht bij de rest van de wereld, die dit al decennia heeft. Het is namelijk veel eenvoudiger te controleren: een datumstempel van de octrooiraad is genoeg. Bij first to invent moet je naar logboeken gaan kijken, getuigen horen en wat al niet meer.

Natuurlijk zijn er aparte regelingen voor als persoon A een beschrijving van diens uitvinding steelt en gauw indient. Een aparte “derivation” regeling biedt de bestolene een mogelijkheid zijn recht te halen. Dit was een gevoelig punt voor kleine uitvinders, die in de VS permanent klagen dat grote bedrijven (het liefst uit Japan of Europa, want dan kun je de Stars and Stripes wapperen) hun uitvindingen afkijken en gauw patenteren. Met first to invent zou men daartegen beschermd zijn, hoewel uit onderzoek regelmatig blijkt dat 99% van de rechtszaken over wie de eerste uitvinder was, gewonnen worden door degene die als eerste de aanvraag had ingediend.

Er komen geen specifieke regels over wanneer software of business methods octrooieerbaar zouden moeten zijn. De enige uitzondering hierop is een verbod op het octrooieren van tax strategies, oftewel manieren om belastingaangiftes te doen of belastbaarheid te beperken. Dergelijke technieken zijn nu per definitie niet meer octrooieerbaar. Ik heb géén idee waarom dit specifieke punt nu zo belangrijk was dat het in de wet moest.

Over inventiviteit (de mate van innovatie) komen er geen nieuwe regels. Men vertrouwt hier op het proces bij de rechtbank, dat de betreffende criteria moet toetsen en uitwerken naarmate de techniek voortschrijdt. Jammer: het is niet ongebruikelijk om in een wet op zeker moment het voortschrijdend inzicht uit de rechtspraak vast te leggen, dus dat had hier mooi gekund. Maar het formuleren van een criterium op dit punt is bijzonder lastig.

Ook het niet gehaald heeft het innovatieve puntje van schadeberekeningen: het oorspronkelijke voorstel bevatte een regeling dat een externe expert moest inschatten welke toegevoegde waarde de geoctrooieerde technologie had voor het inbreukmakende product, waarna de schadevergoeding als percentage daarvan zou worden vastgesteld. Daarmee zou een halt zijn toegeroepen aan de vele miljoenenclaims gebaseerd op de waarde van het product, zonder rekening te houden met de waarde van de uitvinding (je kunt nu een percentage van de waarde van een oceaancruiseschip claimen als het patent op je stoomfluitje is geschonden.)

Wel zijn er nieuwe procedures om de geldigheid van patenten aan te vechten bij het USPTO, zodat dure en lange rechtszaken minder vaak nodig zouden moeten zijn. Geen slecht idee, maar ik vermoed dat het nog wel even duurt voor mensen deze procedure gaan gebruiken. Iedereen zal de kat uit de boom willen kijken hoe octrooihoudervriendelijk deze procedure gaat uitpakken.

Arnoud

Komen er weer softwarepatenten aan in Europa?

Richard Stallman in de bocht. Ik las een artikel in de Guardian waarin de vrijesoftwarevoorman de noodklok luidt over de bedreiging van het softwareoctrooi. Eén stukje schoot me echt in het verkeerde keelgat: de plannen om een trans-Europees octrooi in te voeren zouden een sneaky manier zijn om stiekem toch weer softwareoctrooien te legaliseren.

Al sinds 1950 of daaromtrent zijn er plannen om een Europees octrooi in te voeren, dat in één keer in heel Europa geldt en niet zoals nu in elk land apart wordt geregistreerd. Als compromis is begin jaren zeventig het Europees Octrooibureau opgericht dat de beoordeling van aanvragen centraal doet, waarna het Europese octrooi wordt omgezet in een setje nationale octrooien.

Het vervolgtraject (één octrooi) liep altijd fout op de vraag in welke taal dat octrooi gepubliceerd zou moeten worden, want elk Europees land vindt dat haar eigen taal de leidende taal is voor technische innovatie of dat lokale ondernemers geen buitenlandse talen hoeven te snappen om octrooien te kunnen vermijden. De enige uitzondering is Nederland, dat al sinds 1973 pleit voor gewoon Engels, Frans of Duits mits landen met andere talen dan maar korting krijgen op de aanvraagtarieven.

In 2005 was er die puinhoop van de richtlijn “computer-geimplementeerde uitvindingen” waarbij werd voorgesteld de aanpak van het Europees Octrooibureau te formaliseren. Die gaat wel iets verder dan alleen “zet het woord computer in je aanvraag en je bent safe”. Je uitvinding moet wel iets doen waar de computer zelf (de hardware) beter van gaat werken. Zo is een datacompressietechniek te patenteren omdat deze zorgt voor sneller datatransport, of juist minder benodigde netwerkcapaciteit voor dezelfde gegevens. Een algoritme om fractals te tekenen is niet te patenteren, ook niet als je “op een computer” erbij zet want dit ‘doet’ niets met de hardware zelf.

Er wordt nu weer gesproken over het echte Europese octrooi, waarbij de discussie vooral gaat over hoe de handhaving in zijn werk moet gaat. Komt er dan een Europese octrooirechtbank, en zo ja waar gaat die zich vestigen? Want als hij in Duitsland zit, moet een Spaanse ondernemer dan helemaal daarheen reizen? En als elk land er eentje heeft, hoe waarborg je dan de eenvormigheid van de uitspraken? En oh ja, in welke taal gaan we het ook weer doen?

Ik verwacht niet dat er de komende vijf jaar een echt Europees octrooi komt, en al helemaal niet dat daar specifieke regels in staan over software. Als er al regels komen, dan gaat dat over de status van een octrooi na verlening en de manier van handhaving. De inhoudelijke regels zullen 1-op-1 gebaseerd zijn op wat het Europees Octrooiverdrag uit 1973 zegt. Pas de rechtspraak daarna zal enige duidelijkheid kunnen verschaffen over softwareoctrooien.

Arnoud

“Invasie van patenttrollen verwacht na Microsoft/i4i-arrest Supreme Court”

i4i-patent.pngMicrosoft moet i4i 300 miljoen dollar betalen voor patentschending, nadat alle bezwaren zijn verworpen, meldde Webwereld vrijdag. Er wordt voor een invasie van patenttrollen gevreesd, omdat de Supreme Court de bewijsregels in patentrechtszaken wel heel pro-patenthouder lijkt te formuleren. Het patent van i4i is geldig, omdat Microsoft geen “helder en overtuigend” bewijs van het tegendeel heeft. Maar i4i hoeft slechts aan te tonen dat het “waarschijnlijk” is dat Microsoft het octrooi schendt om een verbod toegewezen te krijgen.

i4i is een Canadees bedrijf dat software maakt voor documentbeheer. Hun patent (US5,787,449) betreft een techniek om structuur en inhoud van een document apart te kunnen beheren, die gebruik maakt van metacodes in een aparte datastroom. Het patent is uit 1994 en heeft elke aanval weten te overleven. In 2009 werd Microsoft veroordeeld omdat Word inbreuk zou maken met het .DOCX en .DOCM bestandsformaat.

Microsoft had bij de procedure diverse prior art systemen gevonden, maar liep tegen een procedureel probleem aan: de jury(*) kreeg als instructie dat ze alleen het octrooi ongeldig mocht verklaren als de prior art “clear and convincing evidence” bevatte dat de uitvinding al bestond. Dat is een hoge eis, hoger dan de gebruikelijke “preponderance of the evidence”. En die laatste standaard mocht dan weer wél gebruikt worden om te bepalen of Microsoft inbreuk maakte en dus Word van de markt moest halen.

De Supreme Court in haar arrest (pdf) nu dat dit verschil juist is. Dit omdat het USPTO de patentaanvraag heeft onderzocht, en we toch mogen verwachten (hah!) dat deze daarbij zorgvuldig en grondig te werk gaat. Daarom is het terecht om in die situatie een extra hoge eis te stellen aan waar de gedaagde mee komt.

Webwereld vreest dat patenttrollen zich gesterkt zullen voelen door dit arrest. Logisch, de Supreme Court bevestigt hier dat het inderdaad moeilijk is een octrooi aan te vechten. Bovendien kost dat al snel enkele miljoenen Euros. Maar een kenmerk van trollen is dat ze zelden procederen, en liever een relatief laag bedrag eisen om zo snel binnen te lopen. Veel door trollen ingezette octrooien zijn zeer dubieus, maar als je moet kiezen tussen 1 miljoen betalen en 4 miljoen in een rechtszaak steken dan is -zakelijk gezien- de keuze duidelijk.

i4i lijkt me overigens geen patenttrol: zij verkopen eigen producten, en onder trollen worden over het algemeen alleen bedrijven verstaan die octrooien opkopen en licenties gaan eisen zonder zelf iets op de markt te brengen.

(*) In de VS worden octrooirechtszaken door een jury beslist. Daarbij is het gebruikelijk dat alle mensen met technische achtergrond worden uitgesloten van de jury, omdat die bevooroordeeld zouden zijn. Inderdaad betekent dat dat zaken over complexe technologie beslist worden door mensen met per definitie geen verstand daarvan.

Arnoud

Supreme Court: geen standpunt over softwarepatenten

Wat is dat toch met hoge rechtbanken en octrooien versus software? Nadat een tijdje geleden de Grote Kamer van het EPO geen zin had in een duidelijke uitspraak, komt nu ook de Amerikaanse Supreme Court met een arrest over software patents dat in de verste verte geen standpunt inneemt.

Het arrest (via) betreft de Bilski-zaak, over een patent op een hedging-techniek (afdekken van een financieel risico van een investering door middel van een andere investering). Dit was een evidente business method (werkwijze voor het zakendoen), en business method patents zijn zo mogelijk nog discutabeler dan softwarepatenten.

Vele ogen waren dan ook gericht op het Supreme Court in de hoop dat die nu eindelijk eens een harde lijn zou trekken: verbied business method patents, en liefst meteen ook zo veel mogelijk softwarepatenten. Maar daar had men geen trek in. Men wijst de zaak af, maar op grond van de bestaande regels. Daar wordt niets aan toegevoegd of aan afgedaan.

Een opvallend argument daarbij is dat business method patents niet per definitie uitgesloten van octrooieerbaarheid zijn, omdat de Amerikaanse wetgever een paar jaar terug in de wet een expliciete defense daartegen heeft opgenomen. Wie inbreuk maakt op een business method patent, maar kan bewijzen dat hij de method al toepaste voor het octrooi werd toegewezen, kan niet worden veroordeeld. Door zo’n regel op te nemen, aldus het Hof, was de wetgever het impliciet eens met het idee dat business methods gepatenteerd kunnen worden.

Jammer. Een gemiste kans om duidelijkheid te krijgen.

Arnoud

Google Chrome bevat LGPL videosoftware, mag dat?

google-chrome.pngGoogle Chrome, de minimalistische browser van het advertentie- en zoekmachinebedrijf bevat veel open source. Recent bleek de browser echter ook de open source FFMPEG videosoftware te bevatten om zo filmpjes op webpagina’s beter te kunnen afspelen. En dat is opvallend, omdat FFMPEG onder de LGPL 2.1 open source licentie is uitgebracht. De verhouding tussen LGPL 2.1 en de MPEG-octrooilicenties is op zijn zachtst moeilijk te noemen.

Wie MPEG-functionaliteit aan zijn product wil toevoegen, heeft octrooilicenties nodig. Organisaties als MPEG-LA verstrekken dergelijke licenties, uiteraard tegen betaling. Daarbij geldt de eis dat je alleen voor je eigen producten kunt betalen: maakt de klant een kopie, dan moet die zelf een nieuwe licentie komen halen. Iets dat moeilijk ligt bij open source software, omdat het daar juist de bedoeling is dat klanten het ook weer kopiëren en verspreiden.

De LGPL bevat namelijk een aantal clausules die bedoeld zijn voor deze situatie. De belangrijkste is artikel 10:

You may not impose any further restrictions on the recipients’ exercise of the rights granted herein. You are not responsible for enforcing compliance by third parties with this License.
Oftewel: u mag anderen geen beperkingen opleggen op de rechten die u zelf krijgt van de LGPL. Deze clausule maakt het, zo werd altijd aangenomen, erg moeilijk om open source te gebruiken als daarvoor betaalde octrooilicenties van derden nodig zijn. Maar, wat zegt nu Google’s open source program manager Chris DiBona:

(a) Party A gives Party B a library licensed under the LGPL 2.1
(b) Party B gets a patent license from Party C
(c) Party B then distribute the library under the LGPL 2.1

This situation is *not* prohibited by the LGPL 2.1 (see the LGPL 3.0 for a license that does deal with this situation). Under the LGPL 2.1, the fact that Party B may have a patent license with an unrelated third-party is irrelevant as long as it doesn’t prevent Party B from granting people the rights LGPL 2.1 requires they grant them (namely, only those rights it in fact received from Party A).

Oftewel (ik krijg er ook hoofdpijn van): het “further restrictions” gaat om restricties die de verspreider van de software oplegt, terwijl de MPEG-licentie een restrictie van een derde is. Google kan er niets aan doen dat derden een betaald licentieprogramma hebben op de software die zij van FFMPEG hebben gekregen.

Meer to-the-point is DiBona’s collega Daniel Berlin verderop:

Nowhere in the LGPL 2.1 are we required to grant you patent rights that we may have.

Dat is op zijn minst een originele interpretatie te noemen. In artikel 11 van de LGPL staat namelijk:

If you cannot distribute so as to satisfy simultaneously your obligations under this License and any other pertinent obligations, then as a consequence you may not distribute the Library at all. For example, if a patent license would not permit royalty-free redistribution of the Library by all those who receive copies directly or indirectly through you, then the only way you could satisfy both it and this License would be to refrain entirely from distribution of the Library.

De gebruikelijke interpretatie van dat voorbeeld is dat een octrooilicentie gratis voor de hele wereld moet zijn, wil de licentienemer in staat kunnen zijn de software onder LGPL te mogen verspreiden. Maar Google komt nu met de creatief gevonden interpretatie dat de MPEG-licentie haar niet verbiedt de software onder de LGPL te verspreiden. Helaas krijgen afnemers geen MPEG-licentie, maar dat is niet verplicht volgens de LGPL.

In Google’s visie moet de MPEG-licentie zeggen “U dient ervoor te zorgen dat uw afnemers geen kopieën maken van de MPEG-software” voordat haar verspreiding de LGPL zou overtreden. Maar dat doet deze niet – er staat alleen “u moet betalen per kopie die u verspreidt”. En zolang Google dat maar braaf doet, is er weinig aan de hand. Chrome-gebruikers mogen de MPEG-functionaliteit gebruiken. Alleen, als ze kopieën gaan maken is dat geheel op eigen risico.

Helaas loopt de discussie een beetje snel dood nadat Håkon Lie zich erin mengt met terechte en kritische vragen – Lie is van Chrome-concurrent Opera. Het is namelijk een zeer fundamentele vraag.

Persoonlijk zou ik het Google-standpunt niet snel durven verdedigen, hoewel ik er niet meteen grote gaten in kan schieten. Het is evident de bedoeling van de LGPL om dit soort uitzonderingsposities tegen te gaan. Maar aan de andere kant, er waren hele lappen tekst GPLv3 nodig om het op te schrijven dus het staat er niet expliciet. En als de bedoeling er niet staat, heeft over het algemeen de licentiegever pech.

Arnoud