Per wanneer geldt de wet-Van Dam voor bestaande contracten?

Op 1 december treedt de “wet-Van Dam” in werking: contracten en abonnementen mogen niet meer stilzwijgend verlengd worden met een jaar. Als een contract na 1 december stilzwijgend verlengd wordt, geldt daarbij een opzegtermijn van één maand. Dit zal veel stof doen opwerpen, met name wat er gebeurt met bestaande contracten die nog vermelden dat er met een jaar verlengd wordt.

In deze gastbijdrage licht professor Marco Loos, hoogleraar Privaatrecht, in het bijzonder Europees consumentenrecht, aan de Universiteit van Amsterdam, toe waarom de wet-Van Dam óók per 1 december geldt op bestaande contracten.

Update (2 oktober) Zoals beloofd: onze factsheet over de Wet Van Dam met concrete uitleg over de nieuwe regels over stilzwijgende verlenging.

Na langdurige parlementaire behandeling treedt vanaf 1 januari 2012 de zogenaamde wet-Van Dam in werking.1 Deze wet beoogt de stilzwijgende verlenging van lidmaatschappen van verenigingen, abonnementen en overige overeenkomsten aan banden te leggen. De wet is het resultaat van een initiatief-wetsvoorstel van het kamerlid Van Dam en het voormalig kamerlid Crone.2

De inwerkingtreding van de nieuwe wet is voorwerp van uitgebreide bespreking gebleken. Artikel III van de wet bepaalt dat de wet met ingang van de eerste dag van de dertiende kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. De wet is opgenomen in het Staatsblad van 30 november 2010. De dertiende kalendermaand na die datum is december 2011. Dat zou betekenen dat de wet vanaf 1 december 2011 in werking treedt.3 De wet bevat verder geen uitdrukkelijke bepaling over de toepasselijkheid ervan op bestaande overeenkomsten.

Dat lijkt mee te brengen dat het overgangsrecht bepaald wordt door de Overgangswet NBW.4 Met betrekking tot het lidmaatschap van verenigingen bepaalt art. 45 Overgangswet NBW dat ten aanzien van op het moment van inwerkingtreding al bestaande verenigingen, de wet niet van toepassing is op feiten die zijn voorgevallen voordat 3 jaren zijn verstreken na de inwerkingtreding. Ten aanzien van de algemenevoorwaardenregeling bepaalt art. 191 Overgangswet NBW dat afdeling 6.5.3 BW op algemene voorwaarden die op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet reeds door een partij in haar overeenkomsten wordt gebruikt, pas van toepassing wordt nadat een jaar is verstreken na de inwerkingtreding van de wet. Hetzelfde geldt voor al bestaande algemene voorwaarden die na de inwerkingtreding van de wet worden gewijzigd.

Naar verluid stelt het Ministerie van Veiligheid en Justitie zich op het standpunt dat deze bepalingen ook van toepassing zijn op de Wet-Van Dam.5 Art. 45 Overgangswet NBW heeft, zo deze bepaling al van toepassing is op de te vermelden informatie, feitelijk geen betekenis, omdat moeilijk denkbaar is dat de voor nieuwe leden wel van 1 december 2011 verplicht te vermelden informatie afgeschermd zou kunnen worden voor oude leden.

Dat ligt anders voor bestaande abonnementen: als de Overgangswet inderdaad van toepassing zou zijn, betekent dat voor al gesloten overeenkomsten een beding waarmee een abonnement op een tijdschrift stilzwijgend verlengd wordt met meer dan 3 maanden, nog tot en met 30 november 2012 niet zonder meer verboden is.6 Als de algemene voorwaarden van de uitgever bijvoorbeeld bepalen dat het abonnement jaarlijks op 1 september stilzwijgend met een jaar wordt verlengd, is dat beding in 2012 nog effectief. Pas bij de nieuwe verlenging, per 1 september 2013, gaat het dan om een onredelijk bezwarend beding (art. 6:236 sub p BW).

De vraag rijst of de toepassing van de bepalingen van de Overgangswet in dit geval wel juist is. Dat is niet het geval wanneer de nieuwe wet (hier: de Wet-Van Dam) zelf regelt wat het overgangsrechtelijke regime is, want dan gaat die regeling natuurlijk als lex specialis voor. Artikel III van de Wet-Van Dam gaat uitdrukkelijk uit van uitgestelde werking met ruim een jaar. Daarmee lijkt verdedigbaar dat het artikel niet alleen de inwerkingtreding regelt, maar ook ter vervanging van het overgangsrecht dient. Is dat het geval? De artikelgewijze toelichting bij het oorspronkelijke wetsontwerp lijkt in eerste instantie op het tegendeel te wijzen. Deze stelt letterlijk:

“Deze wijziging voorziet niet in overgangsrecht. Daardoor is deze wijziging ook van toepassing op reeds gesloten overeenkomsten.”7

De toepassing van de wet op bestaande overeenkomsten is echter wel degelijk voorwerp van discussie geweest. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd bepaald dat de wet in werking zou treden “met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.”8 De Raad van State stelde daarop dat het wetsvoorstel in die vorm gebruikers van algemene voorwaarden slechts twee tot drie maanden de gelegenheid laat tot aanpassing. De Raad vervolgt:

“Nu de looptijd van overeenkomsten als de onderhavige veelal een jaar is, en nu artikel 191 Overgangswet Nieuw BW het Nieuw BW (eerst) na een jaar van toepassing verklaarde op algemene voorwaarden die ten tijde van de inwerkingtreding waren overeengekomen, adviseert de Raad de termijn tot een jaar te verlengen, dan wel een overgangsbepaling in de Overgangswet Nieuw BW op te nemen waarmee wordt voorzien in een overgangsperiode van een jaar.”9

In reactie daarop hebben Crone en Van Dam

“het wetsvoorstel zodanig aangepast, dat voorzien is in een overgangstermijn van een jaar.”10

In de aangepaste Memorie van Toelichting wordt het aangepaste Artikel III als volgt toegelicht:

“Deze wijziging voorziet niet in overgangsrecht. De wet zal namelijk in werking treden met ingang van de eerste dag van de dertiende kalendermaand na de uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Dit geeft betrokkenen een jaar de tijd om zich aan de nieuwe bepalingen aan te passen, hetgeen overgangsrecht overbodig maakt.”

Met de gewijzigde datum van inwerkingtreding hebben Crone en Van Dam ” op advies van de Raad van State ” dus aan de gebruikers van algemene voorwaarden een termijn van een jaar willen geven om hun algemene voorwaarden aan de nieuwe wettelijke regeling aan te passen. Dit uitgangspunt is vervolgens tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ook niet bestreden.

Het lijkt dan ook in strijd met de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om na de uitgestelde werking van een jaar, aan de uitgevers op basis van het overgangsrecht een extra termijn van een jaar toe te kennen. Het moge zo zijn dat gezien het ontbreken van een aanpassing van art. 191 Overgangswet NBW deze wet zich verzet tegen directe toepasselijkheid van de nieuwe bepalingen van de zwarte en grijze lijst op bestaande abonnementen. Niets verzet zich echter tegen anticiperende interpretatie van art. 6:233 sub a BW. Sterker nog: gezien de onmiskenbare bedoeling van de wetgever lijkt mij een dergelijke anticiperende interpretatie nogal voor de hand liggen.

Noten<br/>

  1. Wet van 26 november 2010, houdende wijziging van Boek 2 en Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (stilzwijgende verlenging en opzegtermijn bij lidmaatschappen, abonnementen en overige overeenkomsten), Stb. 2010, 789.
  2. Voorstel van wet van de leden Crone en Van Dam houdende wijziging van Boek 2 en Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (stilzwijgende verlenging en opzegtermijn bij lidmaatschappen, abonnementen en overige overeenkomsten), Bijl. H.TK. 2005-2006, 30520, nrs. 1-3.
  3. Deze datum lijkt te berusten op een fout bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Volgens kabinetsbeleid kan wet- en regelgeving in beginsel slechts op twee momenten in het jaar in werking treden: op 1 januari en op 1 juli. Bedoeling hiervan is het voorkomen van overmatige administratieve lasten voor het bedrijfsleven, zie Bijl. H.TK. 2006″2007, 29 515, nr. 181. De Staatssecretaris van (toen nog) Economische Zaken heeft de indiener van het wetsvoorstel verzocht eraan mee te werken dat de wet op een van die data in werking zou treden, zie Bijl. H.TK. 2009″2010, 30 520, nr. 18, p. 6. De indiener van het wetsvoorstel heeft in reactie op vragen van de Eerste Kamer laten weten hieraan mee te willen werken door een gerichte plaatsing in het Staatsblad, zie Bijl. H.EK. 2009″2010, 30 520, nr. C, p. 6. Met de aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer op 5 oktober 2010 en de formele ondertekening van de wet door het staatshoofd op 26 november 2010 leek de gewenste datum van inwerkingtreding ook geen probleem op te zullen leveren. Door de plaatsing van de wet in het Staatsblad van 30 november 2010 in plaats van het eerstvolgende nummer van het Staatsblad is de datum van inwerkingtreding echter 1 december 2011 in plaats van 1 januari 2012 geworden.
  4. Wet van 3 april 1989, Stb. 1969, 167, zoals nadien gewijzigd.
  5. Zie ook de door B. Wessels, “Overgangsrecht in ontwikkeling”, NTBR 2001/1, p. 44, geciteerde opmerkingen in de brief van het Ministerie van (thans) Veiligheid en Justitie van 11 mei 1999: “De Ow bestrijkt (uiteraard) aanvullingen van de Boeken 3-8. De Ow bestrijkt echter ook wijzigingen van reeds bestaande bepalingen uit deze Boeken.

  6. Het is uiteraard niet uitgesloten dat een dergelijk beding bij toetsing aan de open norm van art. 6:233 sub a BW alsnog onredelijk bezwarend wordt geoordeeld.
  7. Bijl. H.TK. 2005″2006, 30 520, nr. 3, p. 6.
  8. Zie art. III van het oorspronkelijke ontwerp, Bijl.H.TK. 2005″2006, 30 520, nr. 2.
  9. Bijl. H.TK. 2005″2006, 30 520, nr. 4, p. 5.
  10. Idem.

Deze bijdrage is ontleend aan een eind dit jaar te verschijnen redactioneel artikel voor het Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken.

Stilzwijgende verlenging aan banden gelegd?

Lidmaatschappen en abonnementen kunnen binnenkort niet meer stilzwijgend verlengd worden, meldde Nu.nl donderdag. Een initiatiefswetsvoorstel van PvdA-Tweede Kamerlid Martijn van Dam heeft als doel die praktijken sterk aan banden te leggen. Het voorstel moet nog door Tweede en Eerste Kamers, maar er zit in ieder geval schot in. Een goede zaak lijkt mij. Volgens onderzoek van Maurice de Hond ergert 54% zich aan jaarlijkse stilzwijgende verlenging en heeft 40% een abonnement waar men eigenlijk al vanaf had gewild.

Update: (6 juli) Let op, dit wetsvoorstel is nog niet in werking! Er is wel een speciale regeling voor internet- en telefoniecontracten, maar die geldt niet voor sportscholen, tijdschriften. Daarbij is dus nog geen snelle opzegmogelijkheid!

Update: (3 september) het wetsvoorstel is nu door de Tweede Kamer heen maar treedt op zijn vroegst pas in 2011 in werking.

Update: (25 oktober 2011) de wet treedt per 1 december 2011 in werking. Lees onze factsheet en veelgestelde vragen voor meer informatie. Of genereer passende voorwaarden voor uw bedrijf.

Het gaat om wetsvoorstel 30520. Concreet komen de voorgestelde maatregelen op het volgende neer:

  • Op de zwarte lijst van verboden algemene voorwaarden (6:236 BW) komt een verbod op stilzwijgende verlenging of vernieuwing met meer dan drie maanden, behalve als het contract wordt omgezet in een contract voor onbepaalde tijd.
  • Op de grijze lijst van vervelende maar niet per se verboden algemene voorwaarden (6:237 BW) komt een bepaling over contracten die langer dan een jaar lopen. Deze moeten per maand opzegbaar zijn.
  • Op de grijze lijst komt verder een verbod op opzegtermijnen die langer zijn dan een jaar.
  • op de zwarte lijst komt verder een verbod op het eisen dat mensen aangetekend op moeten zeggen. Wie elektronisch een contract aangaat, moet dat elektronisch kunnen opzeggen.

Je hebt dus als leverancier van diensten aan consumenten straks nog maar een beperkte keuzevrijheid. Je kunt je klant hooguit houden aan een stilzwijgende verlenging van drie maanden. Het enige alternatief is het contract voor onbepaalde tijd laten aangaan, waarbij een opzegtermijn van 1 maand geldt.

Bij ISPam maakt men zich zorgen over wat dit kan betekenen voor hosters (naast het specifieke verbod voor telecomcontracten). Ook zij leveren vaak contracten met stilzwijgende verlenging. Een terecht punt is wat er gaat gebeuren met domeinnamen die door particulieren worden geregistreerd: die contracten gaan per jaar, maar dat mag niet meer.

Persoonlijk vind ik dit wel een goede oplossing. Je kunt moeilijk van consumenten verwachten dat ze van elk contract bijhouden wanneer het afloopt. Hoewel ik ook wel wat had gezien in een informatieplicht: jaarlijkse verlenging zou dan alleen mogen als het bedrijf tijdig een brief stuurt om je daarop te wijzen en meteen aan te geven hoe je mag opzeggen. Wat zouden jullie het liefst hebben?

Arnoud