Auteursrechtenblog Futureofcopyright en ik gaan de komende tijd in dialoog over de toekomst van het auteursrecht. Elke zaterdag vind je hier of bij Future of Copyright een nieuwe post in de serie. We reageren op elkaars stellingen en hopen met een inhoudelijke discussie verder te komen in complexe auteursrechtelijke vraagstukken.
Ja, het was me de dialoog wel. We hebben geworsteld met een paar fundamentele vragen. Wie beslist over exploitatie van een werk? Hoe gaan we om met het conservatisme bij rechthebbenden? Hoe gaan we om met uitzonderingen in het auteursrecht? Eén vraag blijft open: hoe nu verder?
Ik zie grofweg twee problemen, hoewel FOC waarschijnlijk liever heeft dat ik “uitdagingen” zeg (want “disbalans” mocht ook al niet). Twee uitdagingen: hoe trekken we de markt voor digitale werken vlot, en hoe maken we de Auteurswet eerlijk voor zowel auteurs als gebruikers?
Iedereen is het er wel over eens dat de markt voor legaal aanbod nu onder de maat functioneert. Dit zit hem vooral in de krampachtige houding van de grote rechthebbenden: die zien weinig been in nieuwe bedrijfsmodellen voor digitale exploitatie. Voor een deel zal meespelen dat die modellen lastig op te zetten zijn (en riskanter te exploiteren), maar voor een deel ook dat men liever de bekende kanalen uitmelkt en niet wil innoveren voordat het echt zou moeten. Om auteursrechtenprof William Patry weer te citeren:
I cannot think of a single significant innovation in either the creation or distribution of works of authorship that owes its origins to the copyright industries.
Ik denk dus dat het niet genoeg is om te wachten op de rechthebbenden. Het door FOC beloofde contentplatform voor pay-per-view zie ik er op korte termijn niet van komen – en op middellange termijn ook niet (mijn aanbod voor het kistje wijn staat nog steeds).
Voor de tweede uitdaging – de uitzonderingen – zie ik een sterk vergelijkbaar probleem. Het huidige stelsel werkt niet goed. Een aparte uitzondering voor user-generated content lijkt me op zich een goed idee, maar lastig te formuleren. FOC zegt daarover terecht:
Technische ontwikkelingen en toepassingen volgen elkaar tegenwoordig in een dergelijk snel tempo op, dat tegen de tijd dat de UGC-exceptie zou worden ingevoerd, er vast alweer een nieuwe technologische toepassing om een nieuwe exceptie roept.
Het grote voordeel van een expliciete UGC-exceptie is dat je een duidelijk signaal afgeeft dat je de UGC-cultuur erkent als legitiem. Bovendien geef je rechtbanken de ruimte om nieuwe toepassingen te erkennen onder de UGC-exceptie, zonder dat de wet daarvoor op de schop moet. Zoals FOC het zegt:
Voor wie niet duidelijk is of aanvoelt welk (her)gebruik fair is, zullen nieuwe rechtszaken daar vanzelf duidelijkheid in scheppen.
Maar daar zit het tweede fundamentele probleem, pardon uitdaging. Want hoe duidelijk we de wet ook maken, er zit een disbalans in de positie van rechthebbenden ten opzichte van gebruikers.
Rechthebbenden zijn repeat players in het recht: ze procederen graag, veel en vaak, om hun positie te beschermen. Daar hebben ze immers alle belang bij, want elk gebruik dat onder een exceptie is toegestaan, levert hen geen geld op. Omgekeerd zijn gebruikers van werk meestal one shot players: zij meenden dat iets mocht en krijgen daar een factuur voor. Daarover procederen is lastig en duur voor hen, dus laten ze het er maar bij.
We hebben dit in het verleden regelmatig gezien. Denk maar aan de krantenuitgevers die dankzij procederen digitale knipselkranten niet meer hoefden te tolereren (een gevalletje voortschrijdend exploitatie-inzicht). Of aan deze zaak waarin de rechthebbende de persexceptie zó interpreteerde dat deze volgens de rechtbank “volledig zinledig [zou] zijn”. Gelukkig werd dat afgewezen, maar men blijft het proberen. Net als in alle rechtszaken rond linksites, torrentsites en FTD waarin men blijft proberen linken als openbaarmaken aan te laten merken.
In de VS zie je dat bijvoorbeeld in muziek en film fair use juist <A HREF=”http://books.google.nl/books?id=2eIv86spUR0C->minder wordt ingeroepen. Voor samples en flitsen wordt gewoon betaald, en logo’s en werk dat per toeval in beeld komt, wordt uitgeblokt om claims te vermijden. Lessigs favoriete voorbeeld is een documentairemaker die een flits van vier seconden The Simpsons moest verwijderen omdat hij de tienduizend dollar (nietcommercieel tarief) niet kon betalen en niemand durfde te garanderen dat dit fair use zou zijn.
Dit is een heel fundamenteel probleem. Wie werk als zijn eigendom ziet, is inherent geneigd het te verdedigen tegen alles waar hij geen zin in heeft. En wanneer de maatschappij creatieve werken als eigendom ziet, is elk gebruik zonder toestemming eigenlijk bij voorbaat al verdacht. Door iemands tuin lopen is niet netjes, en stukjes tekst overnemen eigenlijk ook niet. En die piraat zal vast wel een mooi verhaal hebben (“geen schade”, “overpad”, “citaatrecht”) maar het blijft gebruik van andermans werk zonder te betalen.
Daarom denk ik dat je er niet aan ontkomt om van het eigendomsdenken af te stappen en naar een fundamenteel andere aanpak te gaan, waarbij makers en gebruikers een even sterk uitgangspunt krijgen. Eén waarbij een rechthebbende niet kan besluiten dat een nieuwe innovatie onwenselijk is of een exceptie kapodt kan procederen. Maar hoe dat precies moet worden ingevoerd, weet ik ook niet. 🙁
Arnoud