De Hoge Raad heeft grenzen gesteld aan het politieonderzoek naar smartphones van verdachten. Dat meldde Nu.nl vorige week. De politie mag een smartphone doorzoeken als dit niet verder gaat dan een beperkte inbreuk op de privacy. De huidige praktijk van iemands telefoon compleet leegtrekken en doorzoeken staat daar op gespannen voet mee, eigenlijk moet daar een aparte wettelijke regeling voor komen.
Uit het arrest blijkt dat de aanleiding relatief simpel was. Een man werd op Schiphol gearresteerd door de Koninklijke Marechaussee op verdenking van smokken van cocaïne. Vervolgens werd zijn smartphone en bijbehorende simkaart uitgelezen en onderzocht, waarna men diverse WhatsApp-chats en foto’s aantrof die als bewijs werden gebruikt om de zaak rond te krijgen.
Op zich mag een telefoon natuurlijk in beslag worden genomen bij een arrestatie. En vervolgens mag er in principe ook worden gekeken of gezocht in wat er in beslag wordt genomen. De wet staat dat toe: artikel 94 Wetboek van Strafvordering spreekt van “alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen”. En een telefoon met inhoud voldoet aan die omschrijving.
Echter, een telefoon is wel iets anders dan een zakdoek of portemonnee. Dergelijke apparatuur bevat veel meer privéinformatie dan een koffer, denk aan foto’s, opgeslagen berichten en ook toegang tot allerlei diensten als het ding wachtwoorden onthoudt. Al in 2015 bepaalde het Gerechtshof Leeuwarden dan ook dat hier een grens ligt. Wanneer de politie namelijk in iemands grondrechten wil treden, moet daarvoor een wettelijke grondslag zijn. Zo is er een wetsartikel dat bepaalt wanneer men een huis binnen mag of wanneer iemands e-mail mag worden doorgelezen. Dat wetsartikel zegt dan wanneer dat mag, hoe lang dat mag en wie er toestemming voor moet geven.
In deze zaak vond het Hof Amsterdam dat artikel 94 een voldoende wettelijke grondslag was. Daar staat immers zwart op wit dat alles in beslag genomen mag worden (en dus ook doorzocht) als daarmee de waarheid aan het licht te brengen is. En al sinds 1994 is vaste jurisprudentie dat dat voor computers net zo goed geldt als voor portemonnees.
De Hoge Raad verwerpt die redenering. Artikel 94 is alleen bedoeld voor ‘gewoon’ in beslag nemen en doorzoeken, waarbij geen of hooguit beperkt iemands privacy wordt geschonden. Heb je een foto van je partner in je portemonnee, dan mag een agent daar gewoon naar kijken als hij die portemonnee in beslag heeft genomen. Dat is weliswaar een privacyschending maar die is slechts zeer beperkt.
Wanneer een telefoon compleet wordt leeggetrokken, ontstaat een andere situatie. Dat is meer dan even snel kijken, en dat wordt dan ook als meer dan geringe inbreuk op de privacy gezien. Dan wordt het lastig. Voor inbreuken op een grondrecht is een wettelijke regeling nodig, die met voldoende waarborgen is omkleed. Dat is waarom het Wetboek van Strafvordering zo uitgebreid is: al die situaties zoals huiszoekingen of mailtaps moesten immers worden geregeld en van waarborgen voorzien. Strikt gesproken mogen telefoons dus niet worden doorzocht zodra het meer dan gering iemands privacy raakt, wat al snel het geval zal zijn.
De HR wil echter niet zo ver gaan. (Cynische ikke denkt: dat zou namelijk de héle opsporing platgooien.) Men begint met te stellen dat artikel 94 echt gewoon een wettelijke regeling is, en dat het aan de rechter is om te toetsen of in een concreet geval men al dan niet te ver ging met de toepassing van die bevoegdheid. Voor extra zekerheid is het aan te bevelen dat een officier van justitie of rechter-commissaris de doorzoeking doet, dat geeft dan een stevige waarborg. Het doet me wat gezocht aan.
Arnoud