De eerste robotrechter van Nederland blijkt gewoon al actief

‘Robotrechter e-Court is een groot en niet transparant zwart gat’, kopte Nieuwsuur onlangs tendentieus. Stichting e-Court is al jaren actief als alternatieve geschilbeslechter en heeft verzekeraars gevonden als bereidwillige afnemers voor haar digitale arbitragedienst. Snel en gemakkelijk maar controversieel. Opmerkelijk voor mij daarin: de eerste stap is een artificial intelligence die over je zaak oordeelt. Mag dat zomaar?

Op zich is wat e-Court doet een legitieme constructie. Men biedt arbitrage aan, alternatieve geschilbeslechting buiten de rechter om. Dat mag, en kan voor beide partijen voordelig zijn: sneller en goedkoper, en je kunt de procedures optimaliseren voor jouw soort geschil in plaats zoals bij de traditionele rechtspraak een middelmaat omdat men alles aan moet kunnen. Digitale dossiers en on-line voortgang en uitwisselen van stukken lukt daar iets minder.

De controverse rond e-Court komt voornamelijk vanwege het feit dat mensen zonder het te beseffen akkoord gaan met arbitrage; dat staat namelijk zo in de algemene voorwaarden van met name zorgverzekeraars. Op zich legaal, zij het dat je bij start van een geschil bij de arbiter een maand moet krijgen om daar bezwaar tegen te maken. Daar lijkt het volgens het onderzoek vaak mis te gaan: het wordt bepaald onduidelijk uitgelegd, en ook wie dat bezwaar maakt, kan zomaar alsnog door de molen van e-Court gehaald worden en krijgt toch een arbitraal vonnis tegen zich, dat via de deurwaarder ten uitvoer kan worden gelegd. Dat klopt natuurlijk niet.

Voor mij sprong deze alinea eruit:

[Oprichtster Henriëtte Nakad] nam het heft in eigen hand, zette een bedrijf op en liet een computerprogramma bouwen dat automatisch vonnissen kan produceren. Die ‘robotrechter’ is ‘de meest objectieve rechter van Nederland’, zonder ‘misplaatste empathie’, schreef Nakad in een academisch artikel.

Dat academisch artikel laat zien dat het gaat om een Case-Based-Reasoning (CBR) kunstmatige intelligentie: nieuwe zaken worden op allerlei punten vergeleken met eerder zaken, en de uitspraak wordt bepaald aan de hand van die gelijkenis. Kort gezegd, als een zaak veel lijkt op 100 afgewezen incassozaken, dan wordt deze incassoclaim ook afgewezen. Ook wordt een heel raamwerk opgezet om de formele processtappen consequent uit te voeren.

Helaas kan ik nergens iets vinden over hoe deze AI inhoudelijk werkt. En dat is jammer want bij zo’n grote legal tech innovatie zou je toch graag willen weten hoe het werkt. Zeker omdat het hier gaat over vonnissen die mensen heel diep kunnen raken: de schuldenproblematiek in Nederland is hoog en complex, en black box uitspraken waar mensen zich door overvallen voelen, helpen daar natuurlijk niet bij. De keuze voor een AI snap ik wel, het is een hoog volume aan relatief simpele zaken en daar is met AI goede analyse op te doen.

Formeel is het overigens geen robot die beslist. Het is een voorbeeld van hoe AI een rol kan spelen in juridische besluitvorming. Vang de simpele gevallen af, en laat de rest (inclusief de gevallen waar men piept) door een mens behandelen. Alleen veronderstelt dat wel dat mensen piepen als er iets mis is, en specifiek bij consumentenrecht / schuldenincasso is dat iets dat heel vaak misgaat.

Het bedrijf reageert in een persbericht kort gezegd dat ook schuldenaars beter af zijn, omdat de procedure ook voor hen sneller en goedkoper uitpakt. Ik heb daar wel moeite mee, want juist dit onderwerp voelt voor veel schuldenaars als zeer machteloosmakend en ongrijpbaar. Dus als je dan óók nog eens alles achter een digitale procedure stopt én je hoort dat er een robot de eerste selectie maakt, dan is het argument dat je minder incassokosten krijgt en dat de deurwaarder heus luistert, niet meer relevant. Mensen vertrouwen robots niet in een dienstverlenende rol, laat staan als die over hun geld en goed beslist.

Algemeen heb ik er een dubbel gevoel bij. Het initiatief is nobel, want de rechtspraak ís verstopt en veel dingen kunnen gewoon efficiënter als je maatwerk toepast en niet alles op dezelfde manier behandelt. Maar de afwezigheid van transparantie vind ik moeilijk te verkroppen, helemaal omdat een AI in rechtspraak gewoon heel gevoelig ligt. En als je dan ook nog eens het primair opzet om schuldincasso te doen – waar notoir vaak mensen in de molen vermalen worden – dan krijg ik er een vervelend gevoel bij. Je ziet dat nu ook terug in de berichtgeving, dat het een “robotrechter” is die je blind veroordeelt. Niet goed voor de beeldvorming van legal tech en AI in de juridische sector. Dus nee, jammer.

Arnoud

Rechter Richard Posner zeer geërgerd door juridisch jargon

us-supreme-court-rechtbank.jpgDe bekende Amerikaanse hogerberoepsrechter Richard Posner ergert zich dood aan het juridisch jargon waar zijn collega’s mee smijten, meldde de Wall Street Journal onlangs. “Judicial opinions are littered with stale, opaque, confusing jargon,” schreef hij in een recent arrest. “There is no need for jargon, stale or fresh. Everything judges do can be explained in straightforward language—and should be.”

De discussie over jargon is natuurlijk niet uniek voor het recht. Elk vakgebied kent jargon, en dat is logisch. Jargon helpt je sneller communiceren met vakgenoten. Als ik zeg dat je ook bij een akte gewoon kunt haviltexen, dan begrijpt iedere jurist wat ik bedoel. (Tegen een klant zou ik zeggen dat je ook bij een getekend contract nog steeds niet alleen vast zit aan de letterlijke tekst, maar dat je ook de bedoelingen van partijen mee moet nemen voor zover ze die over en weer konden weten, en dat de Hoge Raad die bedoelingen-norm ooit in het Haviltex-arrest formuleerde.)

Het probleem bij rechten is dat de producten daar direct relevant zijn voor de hele maatschappij. Een wetenschappelijk paper komt hooguit zeer indirect in de krant terecht, maar de impact merk je pas als iemand er een product van maakt of als we besluiten dingen anders te gaan doen door het nieuwe inzicht uit dat paper. Maar een vonnis of een nieuwe wet heeft direct impact.

Regelmatig wordt er dan ook gepleit voor vonnissen in gewone taal. Al in 2007 werd bijvoorbeeld in het strafrecht het Promis-vonnis geïntroduceerd: het Project Motiveringsverbetering in Strafvonnissen. Ook in civiele zaken zie je diverse rechters proberen het net even wat gewoner te doen dan de juridische frases. Een mooi streven, zoals ook Dijkstra vond.

Maar gaat het werken? Ik twijfel of het écht alleen een kwestie is van nodeloos jargon dat we uit gemakzucht copypasten zodat we ons eerste concept kunnen inleveren zonder te hoeven herschrijven (wel een goeie trouwens). Een belangrijke voor mij is dat dingen vaak zo héten. Is het jargon om te spreken van reflexwerking? Ik kan het wel metconsumentengelijkgesteldwording noemen, maar daar wordt het niet duidelijker op.

Natuurlijk zal er veel jargon worden gebruikt uit luiheid of omdat juristen niet loskomen van hun bronnen dan wel ivoren toren. Maar er zit óók wat diepers. Veel discussies worden vertroebeld zodra je juridische zaken gaat simplificeren of vertalen. Er is dan altijd een nuance of detail waar je op ‘gepakt’ kunt worden. Zo was ik daarnet bij dat Haviltex-verhaal vergeten te zeggen dat de maatschappelijke kringen en de rechtskennis van partijen meewegen. Bij een consumentencontract kun je dus met letterlijk dezelfde contractsclausule ergens anders uitkomen dan bij een grootzakelijk contract.

Om zulke discussies te vermijden, hebben mensen dan al snel de neiging gewoon maar de juridische norm te plakken. Dan heb je in ieder geval geen detail daarvan vergeten. Ik zie dat veel in politieke discussies: in een lobbygevecht eindigt men vaak met een copypaste van een wet of juridische definitie om maar te voorkomen dat een partij roept dat je afwijkt van afspraak A of verdrag B. Ditzelfde speelt ook bij vonnissen. Een belangrijke grond om in hoger beroep teruggefloten te worden, is een onjuiste norm hanteren bij het beoordelen van de zaak. Om dat te voorkomen, is een simpele truc om in ieder geval de norm even letterlijk te kopiëren. Niemand die dan kan zeggen dat je vanaf de verkeerde plek bent begonnen.

Mooi voorbeeld: ik was ooit bij een congres waarin deurwaarders discussieerden over de tekst van hun juridische stukken (zoals exploten en aanzeggingen) die de meeste mensen niet begrijpen. Ze hebben daarom nu bijsluiters ontwikkeld, maar waarom zou je dan niet de bijsluiter gebruiken in plaats van de ouderwetse officiële tekst? De conclusie was, als ik me het goed herinner, dat je dan als deurwaarder mógelijk een gaatje openliet om het stuk ongeldig verklaard te krijgen. Terwijl de ouderwetse tekst meer dan 100 jaar stresstests overleefd had.

En dat is vaak ook waar het om gaat, dat stresstesten. Je wilt niet alleen dat iedereen het begrijpt, je wil ook je gelijk halen met die tekst. En aangezien juristen getraind zijn om zwakheden te vinden in argumenten van de wederpartij, sta je met een simpele rechttoe rechtaan formulering zwakker. Je vergeet die nuances, je laat ruimte voor een uitzondering, je gaat wel kort door de bocht gezien het Weens Koopverdrag, et cetera. Net zoals bugbestendige software zelden echt móói is, is een onverslaanbare juridische tekst dat dus ook.

Arnoud

Microsoft vecht bevel tot afgifte Europese e-mails aan

Microsoft gaat in beroep tegen een rechterlijk bevel om e-mails van Europese gebruikers te overhandigen aan de Amerikaanse overheid, las ik bij Webwereld. In april had de Amerikaanse Justitie een bevel gegeven aan de Amerikaanse moeder tot afgifte van mails opgeslagen bij Microsofts Ierse dochtermaatschappij. Het bevel wordt nu door de rechtbank bevestigd, maar Microsoft gaat dus in hoger beroep.

Wie rechtsmacht heeft in de cloud, blijft een lastige vraag. Het lijkt logisch uit te gaan van waar de servers staan, maar dan wordt het met de flexibiliteit van de cloud wel erg makkelijk om van jurisdictie naar jurisdictie te hoppen.

Kijken waar het bedrijf gevestigd is, is dan misschien beter. Maar hoe ga je dan om met buitenlandse dochters? Het doet gek aan dat je die niets zou mogen vragen terwijl ze toch net zo goed deel van het binnenlandse bedrijf zijn.

Binnen het Amerikaanse strafrecht komt deze vraag neer op de vraag hoe je een cloudmailopeising moet kwalificeren: een doorzoeking of een opvraging? Dit zijn grofweg de twee manieren om als Justitie iets te pakken te krijgenL langsgaan of het laten brengen.

Als je het ziet als een doorzoeking, dan is het bevel onterecht: Amerikaanse Justitie of politie mag geen buitenlandse panden doorzoeken, ook niet als ze eigendom zijn van een Amerikaan. Maar als je het ziet als een opeising dan mag het wel: een Amerikaan kan worden gedwongen naar zijn buitenlandse huis te gaan en daar iets op te halen als dat nodig is voor een strafrechtelijk onderzoek.

De rechtbank bevestigt nu dat ze lezing twee hanteert. Microsoft mag de mail dus gaan halen – of kan het haar dochter laten brengen, dat is om het even.

Het is goed dat Microsoft in beroep gaat, want dit maakt het wel érg makkelijk om wereldwijd dingen op te eisen die digitaal opgeslagen staan. Hoewel ik niet meteen een juridisch argument weet tegen het feit dat data geen pand is en dus wel een ding moet zijn, oftewel iets dat opeisbaar is in plaats van doorzoekbaar.

Arnoud

Amerikaanse rechter claimt rechtsmacht over data op Europese Microsoft-servers

cloud-flag-usaEen Amerikaanse rechter heeft bepaald dat Microsoft data moet afgeven aan Justitie, ondanks het feit dat die data op een server in Ierland staat en onder beheer is van Microsofts Ierse dochter. Dat meldde Slashdot gisteren. Microsoft had de search warrant aangevochten met de stelling dat de Ierse dochter buiten Amerikaanse jurisdictie valt, maar de rechter bepaalt nu dat dit geen relevant argument is bij clouddatavorderingen.

Het gelinkte Reuters-artikel legt uit dat het ging om e-maildata van een klant die op servers in Ierland stond. Deze servers worden beheerd door Microsofts Ierse dochter. Toen het moederbedrijf het bevel kreeg deze data af te geven, stapte men naar de rechter – zoals het bedrijf al meerdere malen had gemeld te zullen doen, in een poging angst over wereldwijd Patriotactdatagraaien bij Europese bedrijven en instellingen weg te nemen.

Het argument van Microsoft was gestoeld in twee eeuwen jurisprudentie: de Amerikaanse Justitie kan geen bevel geven om een buitenlands huis (of kantoorgebouw) te doorzoeken, ook niet als dat huis van een Amerikaan is. Daar mag men simpelweg niet in zoeken. En wat is nu het verschil tussen een server en een kantoorgebouw?

De rechter ziet het echter anders: het gaat hier niet om fysiek bezoeken van een locatie maar om het opvragen van data. En het is óók twee eeuwen jurisprudentie dat een Amerikaan die iets heeft dat moet komen brengen als de rechter daarom vraagt. Ook al ligt het iets in kwestie in een ander land. En als je die doctrine loslaat op e-mail dan moet Microsoft Inc de data dus maar gaan halen in Ierland. Of haar dochter bevelen dit te doen, wat ze juridisch kan aangezien dochterbedrijven moeten doen wat hun moederbedrijven zeggen.

Microsoft gaat bezwaar maken tegen deze beslissing. Een goede zaak, want dan krijgen we eindelijk eens écht duidelijkheid over hoe ver Amerikaans clouddatagraaien nu mag gaan. (Overigens gaat het hier niet om de Patriot Act maar de Stored Communications Act, qua concept vergelijkbaar met ons Wetboek van Strafvordering. En nu vraag ik me dus af of onze wet ook zo te lezen zou zijn als toepasselijk op data op een in het buitenland gehoste server van een Nederlands bedrijf. Ik kan er alleen niets over vinden…

Arnoud

Hoe haal je je recht als kleine wederpartij?

hamer-klap-aanvaarding-rechtspraak-uitspraak.jpgEen frustratie die me steeds vaker opvalt: mensen hebben een juridisch probleem, en hoewel de oplossing (volgens mij dan) duidelijk is, weigert de wederpartij daaraan mee te werken. Soms met argumenten, soms met “je zoekt het maar uit” of “succes bij de rechter dan”. En de frustratie is dan: ga je naar de rechter over die paar tientjes of zelfs die paar honderd euro? Want de kosten van een rechtszaak zijn niet mis, zeker niet als je een advocaat of jurist mee wil nemen. Veel mensen laten het er bij zitten, en dat voelt toch onbevredigend als je eigenlijk gelijk hebt.

De gang naar de rechter is duur. Het griffiegeld, zeg maar het toegangskaartje bij de rechtbank, kan zomaar 462 euro zijn. En dan heb je het nog niet eens over de kosten van je advocaat of jurist: die is de nodige uren kwijt aan het opstellen van een dagvaarding, het reageren op de stukken van de wederpartij en het pleiten bij de rechter zelf.

Een rechtsbijstandsverzekering kan de kosten van een rechtszaak dekken. Alleen zal lang niet ieder geschil gedekt zijn. Zo zijn geschillen over domeinnamen of auteursrechten, toch niet onbelangrijk in ICT-land, vaak uitgesloten (onder het kopje “Intellectuele eigendom”). Of dekt men alleen gevallen waarin de ander bij jou komt claimen. Voordeel bij een kleine zaak is wel dat menig verzekeraar dan zélf het geëiste bedrag betaalt (bijvoorbeeld de aankoopsprijs van het defecte apparat van 49 euro) zodat je niet eens naar de rechtere hoeft.

Veel webwinkels zijn aangesloten bij een geschillencommissie, zoals bij Thuiswinkel Waarborg. Zo’n commissie kan bindende uitspraken doen over een geschil, en dat is sneller en goedkoper dan naar de rechter stappen. Het kost meestal rond de €50, waarbij je je geld over het algemeen terugkrijgt als je gelijk had met je geschil. Maar webwinkels/bedrijven zijn dit niet verplicht, net zo min als dat ze verplicht zouden zijn naar de Rijdende Rechter te gaan als je dat graag wil.

Heb je geen rechtsbijstand (of gedekt geschil) en zit het bedrijf niet bij een geschillencommissie, wat moet je dan als het bedrag de kosten van rechtszaak+advocaat niet waard is?

Herrie maken op klachtensites (zoals Klacht.nl of Klachtenkompas.nl) is zo ongeveer het enige dat ik verder nog kan bedenken. Soms wordt een klacht dan wél opgelost, terwijl dat niet gebeurt als je het bedrijf direct benadert. Klagen op social media kan ook nuttig zijn, als men een webcaredienst heeft. Ergens is het wel frustrerend dat je dan die route moet nemen.

Heb je een bedrijf dat zich niets aantrekt van openbaar geklaag ook, dan houdt het wel een beetje op vrees ik. Hebben jullie nog suggesties?

Over bewijs in het recht

De term ‘bewijs’ en wat bewijs bewijst, kwam vorige week in de whatsappvonnisdiscussie langs. Daarbij kreeg ik een gevoel dat ik al vaker had: mensen lezen iets over “bewijs”, constateren dat wat de rechter zegt niet per se 100% altijd juist is en concluderen dat de rechter dús digibeet is, dat het vonnis geen stand zal houden en/of dat de rechtspraak belachelijk is. Ehm.

De term “bewijs” kennen we uit de wetenschap. Als iets bewezen is, dan is het zo. Daar kan geen twijfel over zijn; wie het wil verifiëren kan zijn gang gaan want een wetenschappelijke stelling moet falsifieerbaar zijn. Ik werd vroeger aan de TU doodgegooid met discussies over dat je van software kunt bewijzen dat deze foutloos is. Of dat kan, weet ik nog steeds niet, maar ik heb er wel een onbedwingbare neiging aan overgehouden om bij elke IT-gerelateerde kwestie te gaan zoeken naar foutjes, afwijkende situaties, uitzonderingen en bijzondere gevallen.

En volgens mij doet elke IT-er dat. Er is een flauwe grap over wat voor antwoord je krijgt als je een formule op het bord tekent. De wiskundige: “Wat mooi!” De natuurkundige: “Wat betekent dit in de praktijk?” De econoom: “Hoe kun je daar geld mee verdienen?” De IT-er: “Als je X=-5/8 invult, deel je door nul.” (En, oké, extra flauw: de taalwetenschapper: “Wilt u daar frietjes bij?”)

Het recht is echter geen wetenschap (maar een kunst) en hanteert dan ook niet die wetenschappelijke definitie. Iets bewijzen in het recht komt neer op de rechter mee laten gaan in jouw standpunt, meer niet. Hij moet er redelijkerwijs van overtuigd zijn dat je gelijk hebt. Of nou ja, in het civiele recht – wat wij hier meestal bespreken. Dus wanneer is er sprake van een contract, wanneer is er schade aangericht, wie is aansprakelijk voor welke handeling, etcetera. In het strafrecht (foei je gaat de cel in als je dat doet) geldt een strengere regel: wettig en overtuigend bewijs. De rechter moet ervan overtuigd zijn dat de verdachte schuldig is, er mag geen redelijke twijfel meer zijn.

Een bijzonder aspect daarbij is dat de rechter eigenlijk alleen mag werken met het bewijs dat de partijen hem aandragen. Plus, als partijen het ééns zijn over een bepaald feit, dan moet de rechter daarin meegaan. Hij mag niet zomaar dat feit zelf ter discussie stellen. Dus in de Whatsapp-situatie van vorige week: stel de werkgever had gezegd “ja dat bericht zal ongetwijfeld zijn binnengekomen maar in het arbeidscontract staat duidelijk dat je moet béllen” dan is bewezen dat het bericht is aangekomen. De rechter mag dan niet zelf zeggen “hoor eens, we wéten helemaal niet of dat bericht is aangekomen want twee vinkjes zegt niets”, ook niet met een beroep op Danny Mékic 😉 De partijen zijn het dan eens en dús moet de rechter mee.

Uitzondering daar weer op is als de partijen er niet over gáán, over dat feit. Als eiser en gedaagde samen zeggen dat ze getrouwd zijn, maar uit het bevolkingsregister blijkt van niet, dan zijn ze toch niet getrouwd. Maar dat is zelden aan de orde.

Verder zijn -in tegenstelling tot in de IT- theoretische problemen geen issue. Pas als er aanwijzingen zijn dat het probleem zich wérkelijk voordoet (in de telefoon van werkgever is het berichtje niet aanwezig) dan gaan we kijken waar dat door kan komen. Ik vind dat ook wel zo praktisch: waarom problemen erbij gaan zoeken als je al met een groot probleem (namelijk een rechtszaak) zit?

Bewijs in het recht heeft dus niets te maken met bewijs in de wiskunde. Het is niet meer dan “wie klinkt het meest geloofwaardig”. Dat mag je een risico vinden, maar in de zaak kunnen beide partijen dat prima betogen (al dan niet met deskundigen erbij) en een oplossing zoeken. Als ze daar behoefte aan hebben.

Arnoud

De waarde van elektronisch bewijs

betere-byte-strijd-gelijk-bewijs.jpgJa, je moet wat tijdens de kerstdagen: ik heb het proefschrift De betere byte in de strijd om het gelijk van Maarten van Stekelenburg gelezen. Hij snijdt een zeer lastige kwestie aan:

De toename in gebruik van elektronische gegevens, leidt ertoe dat deze steeds vaker ingezet worden als bewijsmiddel in rechtzaken. Elektronische gegevens staan aan andere gevaren bloot dan traditionele media, temeer omdat deze gegevens veelal worder verstuurd over het internet. Het is niet altijd duidelijk of degene die de gegevens heeft verzonden ook daadwerkelijk de persoon is die zich als afzender identificeert. Daarnaast is het mogelijk dat derden vertrouwelijke gegevens onderscheppen en eventueel zelfs wijzigingen aanbrengen. Dit roept de vraag op hoe betrouwbaar deze gegevens zijn om rechten en feiten aan te kunnen tonen. dat deze slechts in een enkel geval houvast biedt in het geven van een betrouwbaarheidsoordeel van elektronische bewijsmiddelen.

Van Stekelenburg onderzocht een stapel Nederlandse, Duitse en Amerikaanse jurisprudentie om te bepalen hoe deze landen omgaan met elektronisch bewijs.

Een eerste opvallend aspect is wat Van Stekelenburg de “toelatingsfase” noemt: mag dit materiaal überhaupt de rechtszaal binnen? In Nederland wordt niet op voorhand bewijs uitgesloten omdat het elektronisch is, of om welke reden dan ook. De rechter bekijkt en beoordeeld wat hem wordt voorgelegd, en of het nu op een bierviltje staat of op een CD-ROM zal hem in principe worst wezen. In de VS is dat anders: we kennen allemaal de televisieseries waar dat prachtige stukje bewijs ineens van tafel moet omdat het onjuist verkregen zou zijn.

Ik zie in vaktijdschriften en met name bij dure congressen over bewijzen en bewaren veel aanstelleritis dat je alleen na de zwaarste technische en organisatorische waarborgen rechtsgeldig bewijs zou kunnen verkrijgen. De Nederlandse jurisprudentie die Van Stekelenburg vond, laat mooi zien hoe de praktijk omgaat met elektronisch bewijs.

In een contract met een profvoetballer:

De stelling van Appellant dat de e-mail van 3 augustus 2006 hem niet heeft bereikt is in het licht van de door Nike overgelegde producties niet aannemelijk. … Deze is niet alleen verzonden vanaf hetzelfde e-mailadres als dat waarnaar de e-mail van Nike is verzonden (xxx@post.cz), doch vermeldt dezelfde referentie (“Re:Nike smiouva”) en valt ook qua inhoud moeilijk anders te begrijpen dan als een reactie op de e-mail van Nike.

Natuurlijk kun je een heel verhaal ophangen over mailheadervervalsende hackers of raar routerende mailservers, maar als alles bij elkaar er echt genoeg uitziet en er ook geen reden is waarom het nu net deze keer fout zou gaan, dan kan de rechter gewoon aannemen dat die mail echt is.

Een leuke uit een andere zaak:

Op grond van hetgeen daaromtrent door de getuigen is verklaard, acht het hof het aannemelijk dat de e-mail van 16 maart 2006 is verzonden, en dat [betrokkene 1] de gemaakte afspraken daarmee heeft willen bevestigen. De inhoud van de mail stemt overeen met de verklaring van [betrokkene 1] en draagt om die reden bij aan de geloofwaardigheid daarvan. Het betoog dat de ontvangst van deze e-mail ook vast moet staan (wat niet het geval is), treft geen doel.

Die laatste zin verrast misschien: hoofdregel uit het recht is immers dat een verklaring pas effect heeft als deze de ontvanger daadwerkelijk heeft bereikt. Maar daar geeft het Hof een leuke draai aan: het gaat hier niet om een afspraak per e-mail maar om een bevestiging per e-mail van een afspraak. Bewijs mag je op elke manier leveren, en bewijs hoeft niet ontvangen te zijn door de wederpartij. Zolang de mail dus geloofwaardig overkomt, kan deze als bewijs dienen. (Je dagboek met daarin een verslag van een gesprek kan dus óók bewijs zijn van dat gesprek, als de rechter maar gelooft dat je eerlijk bent in je dagboek.)

In deze zaak speelde niet de vraag of de mails echt waren, maar of ze mochten worden gelezen als concreet aanbod en concrete aanvaarding, of dat er alleen maar werd dooronderhandeld. Omdat de afspraken duidelijk genoeg waren, vond de rechter dat een overeenkomst was gesloten.

In een zaak waarin de rechter “in het duister tastte” over de vraag welke motieven een partij had om zich in zowel Nederland als Duitsland in te schrijven, werd een uitdrukkelijk betwiste mail naar de advocaat van de wederpartij als niet relevant beschouwd.

Lichte hoofdpijn kreeg ik van een zaak waarin de gedaagde getuigen had laten opdraven die verklaarden dat hij toch echt een bepaalde mail had gezonden:

nu de getuigen (zijn vrouw en Francois van Gijzen) wél kunnen verklaren dat [gedaagde] de e-mail heeft verzonden, maar niet kunnen bewijzen dat Lis de e-mail heeft ontvangen, kan aan deze e-mail niet het beoogde effect van opzegging van het proefabonnement worden toegekend.

Hoe groot is nou werkelijk de kans dat die mail nooit is aangekomen?

En dan ter afsluiting nog twee zaken waarin korte metten wordt gemaakt met het m.i. belachelijke vereiste dat je een stuk papier aangetekend moet versturen en dat een daadwerkelijk ontvangen e-mail niet geldig kan zijn.

De eerste:

De strekking van de e-mail van 3 december 2007 laat aan duidelijkheid niet te wensen over. [eisers] hebben niet gesteld dat zij niet hebben begrepen dat [gedaagden] zich wilden beroepen op de ontbindende voorwaarde omdat zij de financiering niet rond konden krijgen. Vast staat dat het bericht de verkopers heeft bereikt en dat de inhoud hen duidelijk was. Daarom wordt geoordeeld dat [eisers] in redelijkheid geen beroep kunnen doen op het voornoemde formele vereiste.

De rechter haalt hier artikel 6:248 BW van stal, waarin staat dat je redelijk & billijk tegenover elkaar moet zijn. En eisen dat iemand een bericht nogmaals verstuurt (maar dan aangetekend) nadat je het daadwerkelijk al hebt gehad, is niet redelijk.

De tweede:

Dat [gedaagden] een beroep op de ontbindende voorwaarde hebben gedaan door middel van een e-mailbericht en niet op de in artikel 6.1 van de koopovereenkomst voorgeschreven wijze (namelijk schriftelijk, gericht aan de verkoper en diens makelaar, per aangetekende brief met bericht van ontvangst of per deurwaardersexploot), maakt niet dat het beroep op de ontbindende voorwaarde rechtsgevolg mist. Het gaat er om dat [ eiser] binnen de overeengekomen termijn op de hoogte is gebracht van het inroepen van de ontbindende voorwaarde. Dat is gebeurd met de e-mail van 9 april 2008, waarvan de ontvangst niet is betwist.

En wederom een rechter met clue: u bent op tijd ingelicht, dus dan kunt u zich niet achter een formaliteit verschuilen.

Afgezien van die ene hoofdpijnzaak een mooi setje jurisprudentie. Het gaat er niet om welke Received: header er in de mail staat of dat een systeembeheerder onderweg je mailbox zou kunnen manipuleren, maar om wat er daadwerkelijk is gebeurd en hoe de mail past binnen de rest van het plaatje van het geschil. En zo hoort het ook: niet focussen op één technisch aspect maar beoordeel wie er gelijk heeft op basis van al het bewijs, bekeken binnen de context.

Arnoud