Hoe belangrijk zijn emoji in een vonnis?

Amerikaanse rechtbanken kunnen niet omgaan met emoji (emoticons), las ik bij The Verge. Santa Clara University law professor Eric Goldman heeft onderzoek gedaan naar emoji’s in vonnissen, en zag opvallend vaak dat deze gewoon maar werden weggelaten hoewel ze steeds vaker in zaken een rol spelen. Dat heeft een basale reden, de databanken waar vonnissen in opgenomen worden kunnen niet goed met niet-tekstuele gegevens omgaan. Dat is in Nederland gelukkig iets makkelijker, Rechtspraak.nl kan gewoon afbeeldingen in vonnissen opnemen. Maar hoe rechters emoji interpreteren, blijft een open vraag.

Goldman zag de termen ‘emoji’ en ‘emoticon’ sinds 2004 opkomen, de laatste paar jaar exponentieel toegenomen ten opzichte van het begin. In allerlei soort zaken, van moordzaken en overvallen tot vervolgingen wegens pooierij of zelfs een contractenzaak:

In 2017, a couple in Israel was charged thousands of dollars in fees after a court ruled that their use of emoji to a landlord signaled an intent to rent his apartment. After sending an enthusiastic text confirming that they wanted the apartment, which contained a string of emoji including a champagne bottle, a squirrel, and a comet, they stopped responding to the landlord’s texts and went on to rent a different apartment. The court declared that the couple acted in bad faith, ruling that the “icons conveyed great optimism” that “naturally led to the Plaintiff’s great reliance on the Defendants’ desire to rent his apartment,” according to Room 404.

Ik denk dat dit in Nederland ook wel zo zou uitpakken. Ik heb echter gezocht maar kon weinig vinden aan vonnissen waarin emoji’s, emoticons of smileys een rol speelden. Er zijn vele zaken met treffers maar vrijwel altijd vals positief: allerlei drugs wordt verkocht met smileys erop, bijvoorbeeld.

De enige echte zaak die ik ken waarin een smiley meegewogen werd, was de Balkenende-bedreiging uit 2010 op ‘jongerenmedium’ Hyves:

ey bolle vet zak met je kanker bolle kanker bril je gaat died bitch ik kom je halen

Klinkt agressief, nietwaar? Maar de ontvanger van deze krabbel – toenmalig ministerpresident Balkenende – hoefde zich niet bedreigd te voelen:

Gelet op de gebruikte bewoordingen, het feit dat het bericht afkomstig was van een jongerennetwerk en het feit dat aan het bericht vijftien, verschillende soorten ‘smileys’ waren toegevoegd, komt het hof tot het oordeel dat een dergelijke vrees in redelijkheid niet bij [minister-president] heeft kunnen ontstaan.

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat berichten met smileys nooit en te nimmer strafbaar kunnen zijn. In deze arbeidsrechtzaak las ik bijvoorbeeld een ongepaste chat tussen twee werknemers waarin een smiley een bericht een dubieuzere toon gaf dan de tekst alleen. En ik zou me kunnen voorstellen dat bij een dreigtekst een emoji van een pistool de lading ook een stuk ernstiger maakt dan een hartje of een emotieloze tekst.

Wie de mooiste zaak vindt, wint een gratis exemplaar van De wet op internet!

Arnoud

Hoe je vooral niet bewijst dat iemand wat kocht in je webwinkel

Voorbeeld van een incassozaak van een onderneming die een gecedeerde vordering op basis van een te gebrekkig aanvangsdossier dan wel te gebrekkige vertaling daarvan in de eigen processtukken laat sneuvelen. Een ambtelijke samenvatting van een recent vonnis dat in heerlijke taal een incassopartij werkelijk tot op de enkels affakkelt. Maar met tussen de regels door wel een schrikbarende constatering: hoe bewijs je dan wél dat iemand wat kocht bij je webwinkel?

De zaak is juridisch relatief simpel. Een webwinkel had een bestelling ontvangen en wilde daarvoor graag betaald worden. De persoon wiens naam en adres in de bestelling stonden, reageerde echter niet, dus verkocht men de vordering aan een incassobureau dat vervolgens naar de rechter stapte. Maar dat ging allemaal wel érg snel: het dossier rammelde zodanig dat de rechter eigenlijk meteen al de zaak aan de kant schuift. (Rechter Staal uit Maastricht, zie deze blog voor eerdere uitspraken van deze held.)

Een paar pareltjes:

Genoemd is een als zodanig niet in het geding gebrachte factuur die de dagtekening ’01-08-2016’ zou hebben en een gefactureerd bedrag van € 59,95 zou bevatten. Om welke zaak / zaken het hierbij zou gaan, laat [eiser] na te vermelden. Ook valt in het exploot niet te ontwaren hoe / wanneer en op welk adres de ‘verkoper’ veronderstelt aan haar leveringsverplichting voldaan te hebben.

Vertaling: waar wordt nu precies geld voor gevraagd?

[Eiser] beroept zich op de gekozen manier van klantwerving via een website als verklaring voor het gegeven dat van de ‘elektronische overeenkomst’ geen ‘door partijen ondertekend document’ bestaat. Toch voegt eiser in haar repliek aan eerdere beweringen toe dat op die overeenkomst een bepaalde set via een klik te activeren algemene voorwaarden van toepassing verklaard is. Daarnaar heeft eiser zonder verdere detaillering of concrete aanduiding van het belang van een enkel onderdeel verwezen (prod.1).

Vertaling: er is via internet besteld, daar is verder geen bewijs van maar we hebben wel algemene voorwaarden dus moet er worden betaald.

Een ontoereikend zaakdossier, althans voor zover [eiser] dit overgenomen dossier in een gebrekkig onderbouwde vordering vertaalt, is ter beoordeling aan de kantonrechter voorgelegd. Nadat mogelijk in een eerdere fase [gedaagde] er buiten rechte al mee overvallen is. Dat laatste is allerminst zeker, getuige het feit dat [eiser] in haar exploot beweert niet op de hoogte te zijn van enig verweer van [gedaagde] . De fanatieke bestrijding van de vordering door [gedaagde] in de gerechtelijke procedure maakt het tamelijk onwaarschijnlijk dat zij eerder dan 9 januari 2017 (datum dagvaarding) kennis gekregen heeft van een tegen haar gerichte vordering.

Vertaling: en hoezo heeft u niet even nagevraagd hoe het zat?

Tussen de regels door lezend vermoed ik dat de webwinkel tegen een nepbestelling op valse naam is aangelopen. De persoon wiens naam genoemd was, werd daarbij niet geloofd (of gewoon geheel genegeerd onder het motto “smoesjes, je moet gewoon betalen”). En voor het incassobureau is dit ook gewoon productiedraaien: drie standaardbrieven en dan naar de rechter, komt wel goed want ze verweren zich toch nooit. En dan heb je dus de pech een rechter te treffen die hier zich al járen over opwindt.

Juridisch wordt het nu wel interessant: er is via internet besteld, en alle correspondentie (zoals de bestelbevestiging) ging per mail. En nu we bij de rechter staan, moet worden bewezen dat deze mevrouw de persoon was die de bestelling deed. Maar hoe doe je dat? Je kunt moeilijk laten zien hoe je website nu werkt als de bestelling uit 2016 was. Los daarvan, hoe bewijs je dan dat díe persoon de bestelling heeft gedaan?

Arnoud

Hoe je met een nepvonnis je reputatie op kunt schonen

grumpy-cat-no-nee-weigering-juristTwee Californische advocaten worden ervan beschuldigd met neprechtszaken hun cliënten beter in zoekmachines te laten uitkomen, las ik bij Ars Technica. Of nou ja, neprechtszaken: ze bestonden echt, en er werd ook echt wat geëist. Gelukkig voor partijen kwam men meteen tot een schikking. Dus hoezo is dat raar, en vooral wat levert het je dan op voor je zoekresultaten?

Eigenlijk is de truc briljant in zijn eenvoud. Waar het hier om ging, is het weg krijgen van onwelgevallige publicaties over je cliënt. De meeste blogdiensten en recensiesites doen dat naar goed Amerikaans gebruik alleen met een court order want free speech en zo. Notice en takedown heeft dus niet echt zin, tenzij je auteursrechtelijke trucs gaat toepassen. Je moet naar de rechter, en zijn vonnis “die recensie is smaad” is het enige waarmee dat bericht dan weggehaald wordt.

De scam komt erop neer dat je een bereidwillige stooge (hoe noem je dat bij ons, een katvanger?) zoekt die zich wel wil laten aanklagen voor die recensie. Je dagvaardt hem voor een verklaring voor recht en misschien één dollar schadevergoeding, hij erkent meteen dat hij schuldig is en daarmee is voor de rechter de zaak snel klaar.

Immers wat niet wordt betwist, is voor de rechter waar. Als beide partijen het erover eens zijn dat deze meneer de auteur is en dat de inhoud onrechtmatig is, dan kan de rechter dus niet nader bewijs eisen of die meneer écht de review geschreven heeft, of alsnog gaan beslissen dat géén sprake is van onrechtmatigheid. Vonnis, stempel, klaar. En vooral: opsturen dat vonnis naar de site met de review. Want weet die veel welke persoon achter Henkiepenkie123 zit?

Nee, natuurlijk klopt dat van geen kant. Zeker niet als je als eisende advocaat wéét dat de meneer die je dagvaardt, niet de schrijver van het bericht is. Maar dat is lastig te bewijzen als de gedaagde niet gevonden kan worden. En op zich is het niet gek dat een auteur van een smadelijke tekst niet meer gevonden wil worden. Heb je dan verder ook geen identiteitsgegevens of wat dan ook van je Henkiepenkie123, dan sta je als reviewsite dus met lege handen. Ja, zeer creatief.

Arnoud

Rechter Richard Posner zeer geërgerd door juridisch jargon

us-supreme-court-rechtbank.jpgDe bekende Amerikaanse hogerberoepsrechter Richard Posner ergert zich dood aan het juridisch jargon waar zijn collega’s mee smijten, meldde de Wall Street Journal onlangs. “Judicial opinions are littered with stale, opaque, confusing jargon,” schreef hij in een recent arrest. “There is no need for jargon, stale or fresh. Everything judges do can be explained in straightforward language—and should be.”

De discussie over jargon is natuurlijk niet uniek voor het recht. Elk vakgebied kent jargon, en dat is logisch. Jargon helpt je sneller communiceren met vakgenoten. Als ik zeg dat je ook bij een akte gewoon kunt haviltexen, dan begrijpt iedere jurist wat ik bedoel. (Tegen een klant zou ik zeggen dat je ook bij een getekend contract nog steeds niet alleen vast zit aan de letterlijke tekst, maar dat je ook de bedoelingen van partijen mee moet nemen voor zover ze die over en weer konden weten, en dat de Hoge Raad die bedoelingen-norm ooit in het Haviltex-arrest formuleerde.)

Het probleem bij rechten is dat de producten daar direct relevant zijn voor de hele maatschappij. Een wetenschappelijk paper komt hooguit zeer indirect in de krant terecht, maar de impact merk je pas als iemand er een product van maakt of als we besluiten dingen anders te gaan doen door het nieuwe inzicht uit dat paper. Maar een vonnis of een nieuwe wet heeft direct impact.

Regelmatig wordt er dan ook gepleit voor vonnissen in gewone taal. Al in 2007 werd bijvoorbeeld in het strafrecht het Promis-vonnis geïntroduceerd: het Project Motiveringsverbetering in Strafvonnissen. Ook in civiele zaken zie je diverse rechters proberen het net even wat gewoner te doen dan de juridische frases. Een mooi streven, zoals ook Dijkstra vond.

Maar gaat het werken? Ik twijfel of het écht alleen een kwestie is van nodeloos jargon dat we uit gemakzucht copypasten zodat we ons eerste concept kunnen inleveren zonder te hoeven herschrijven (wel een goeie trouwens). Een belangrijke voor mij is dat dingen vaak zo héten. Is het jargon om te spreken van reflexwerking? Ik kan het wel metconsumentengelijkgesteldwording noemen, maar daar wordt het niet duidelijker op.

Natuurlijk zal er veel jargon worden gebruikt uit luiheid of omdat juristen niet loskomen van hun bronnen dan wel ivoren toren. Maar er zit óók wat diepers. Veel discussies worden vertroebeld zodra je juridische zaken gaat simplificeren of vertalen. Er is dan altijd een nuance of detail waar je op ‘gepakt’ kunt worden. Zo was ik daarnet bij dat Haviltex-verhaal vergeten te zeggen dat de maatschappelijke kringen en de rechtskennis van partijen meewegen. Bij een consumentencontract kun je dus met letterlijk dezelfde contractsclausule ergens anders uitkomen dan bij een grootzakelijk contract.

Om zulke discussies te vermijden, hebben mensen dan al snel de neiging gewoon maar de juridische norm te plakken. Dan heb je in ieder geval geen detail daarvan vergeten. Ik zie dat veel in politieke discussies: in een lobbygevecht eindigt men vaak met een copypaste van een wet of juridische definitie om maar te voorkomen dat een partij roept dat je afwijkt van afspraak A of verdrag B. Ditzelfde speelt ook bij vonnissen. Een belangrijke grond om in hoger beroep teruggefloten te worden, is een onjuiste norm hanteren bij het beoordelen van de zaak. Om dat te voorkomen, is een simpele truc om in ieder geval de norm even letterlijk te kopiëren. Niemand die dan kan zeggen dat je vanaf de verkeerde plek bent begonnen.

Mooi voorbeeld: ik was ooit bij een congres waarin deurwaarders discussieerden over de tekst van hun juridische stukken (zoals exploten en aanzeggingen) die de meeste mensen niet begrijpen. Ze hebben daarom nu bijsluiters ontwikkeld, maar waarom zou je dan niet de bijsluiter gebruiken in plaats van de ouderwetse officiële tekst? De conclusie was, als ik me het goed herinner, dat je dan als deurwaarder mógelijk een gaatje openliet om het stuk ongeldig verklaard te krijgen. Terwijl de ouderwetse tekst meer dan 100 jaar stresstests overleefd had.

En dat is vaak ook waar het om gaat, dat stresstesten. Je wilt niet alleen dat iedereen het begrijpt, je wil ook je gelijk halen met die tekst. En aangezien juristen getraind zijn om zwakheden te vinden in argumenten van de wederpartij, sta je met een simpele rechttoe rechtaan formulering zwakker. Je vergeet die nuances, je laat ruimte voor een uitzondering, je gaat wel kort door de bocht gezien het Weens Koopverdrag, et cetera. Net zoals bugbestendige software zelden echt móói is, is een onverslaanbare juridische tekst dat dus ook.

Arnoud

“Die blog moet eraf want dat vonnis geeft een verkeerd beeld!”

angry-protestMet enige regelmaat is wat overdreven, maar het is meer dan nooit: klachten naar aanleiding van een blog over een of ander vonnis, door een daarbij betrokken partij die vindt dat de zaken verkeerd voorgesteld zijn. Had ik niet even contact kunnen opnemen, zodat ik de juiste feiten had gebruikt in plaats van de bizar verdraaide situatie zoals die uit het vonnis blijkt? Eh, nee.

Het is dezelfde reden als waarom ik liever niet blog over lopende rechtszaken. Het is moeilijk na te gaan wat echt de feiten zijn. De ene partij kan een hoop informatie geven, maar hoe weet je wat daarvan echt juist is en wat -ahem- enigszins in zijn eigen voordeel is voorgesteld? En de andere partij wil liever niets zeggen (bijvoorbeeld om het kruit te bewaren tot de rechtszaak) waardoor je dan al helemaal een vertekend beeld krijgt. Enige uitzondering voor mij is als het een grote geruchtmakende zaak is en ik het idee heb dat er voldoende openbare informatie is om een mening over te geven.

Vandaar dat mijn insteek altijd is: ik wacht op het vonnis en ik blog op basis van wat ik daar uit haal. De feiten zijn dus zoals de rechter heeft vastgesteld, en wat de rechter concludeert is de juiste oplossing van het verhaal. (Of niet, als ik het er niet mee eens ben. Maar als het goed is, blog ik dan altijd “de rechter zegt X en volgens mij moet het Y zijn”.)

Het is natuurlijk altijd mogelijk dat een vonnis de feiten verkeerd voorstelt, of dingen weglaat die eigenlijk essentieel waren en tot een andere uitkomst hadden geleid. Daar is hoger beroep voor uitgevonden. Maar voor een buitenstaander is dat niet in te schatten tenzij je het héle dossier gaat uitpluizen en je eigen beoordeling gaat maken. Dan ga je dus in feite het gerechtelijke proces nog een keer doen. Maar sorry, maar zó werkt het niet.

Dus nee, blogs gaan er niet af en worden ook niet geëdit op basis van achteraf aangedragen nieuwe informatie. En partijen bellen of ze een mening hebben over het vonnis voordat ik ga publiceren, hoeft ook niet. Een weerwoord bieden kan gepast zijn binnen de journalistiek maar is zeer zeker geen wettelijke eis, helemaal niet als er een objectieve bron is (zoals een vonnis) waar je gewoon op kunt varen.

Wat vinden jullie? Is dit redelijk, of ben ik hier te hardvochtig naar door een vonnis getroffen partijen?

Arnoud

Rechter verbiedt smaadpleger socialemediaprofielen te hebben

sociale-media-verbodEen man uit Noord Holland heeft vorige maand van de kortgedingrechter een socialemediaverbod van één jaar gekregen, meldde NRC gisteren. De man had een uitgebreide smaadcampagne op zijn Hyves- en Facebookprofielen begaan, en na een eerdere veroordeling weigerde hij te stoppen. Hij mag een jaar geen profielen aanmaken, op straffe van een dwangsom en lijfsdwang (gijzeling). En, juridisch nieuwtje, met het vonnis in de hand mag de besmade ex-partner zélf verwijdering van die profielen eisen bij de providers.

Uit het vonnis blijkt dat het hier om een langlopend relatieconflict gaat, altijd het naarste soort juridisch conflict dat je kunt krijgen. De man in deze relatie had zijn ex-partner al eerder van allerlei zaken beschuldigd, van prostitutie tot kindermisbruik en nazisme aan toe, plus nog het een en ander. Hij kreeg daarvoor in een eerder vonnis een straatverbod en een verplichting om onder dwangsom de teksten en afbeeldingen in kwestie te verwijderen van zijn Facebook- en Hyvesprofielen.

Dat hielp niet: de profielen bleven voorzien worden van kwade beschuldigingen (in all caps) in dezelfde trant, waarop de ex-partner weer naar de rechter stapte. Ditmaal met zwaarder geschut: hem moet verboden worden nog een socialemediaprofiel te hebben, want een verbod enkel op bepaalde inhoud werkt niet. Ook moet als dwangmiddel lijfsdwang (gijzeling) kunnen worden ingezet.

Het verweer van de man kwam niet verder dan dat zijn profielen privé zijn, maar omdat alle teksten te vinden zijn met Google (kennelijk zonder zelfs maar te hoeven inloggen op Hyves of Facebook) vindt de rechter dat -terecht- geen argument. En of de maatregel “buitenproportioneel” is (zijn andere argument), tsja, het ís nogal wat zo’n algeheel verbod maar hij had het er ook wel naar gemaakt met die uitspraken én het negeren van het eerdere vonnis.

Wat ik nog niet eerder gezien had is de bepaling dat het vonnis “in de plaats treedt” van wat er maar nodig is van de man om zijn profielen verwijderd te krijgen. Hyves had namelijk aangegeven dat ze alleen profielen verwijdert met een gerechtelijk bevel, en dit is de manier om zo’n bevel te geven. De ex-parter kan nu met dit vonnis bij Hyves elk profiel van de man laten verwijderen gedurende een jaar na betekenis. Een juridisch paardenmiddel, maar kennelijk nodig.

(Hm, taalkundige terzijde: het is toch socialemediaprofiel? Het vonnis heeft het over een “sociaal mediaprofiel”, en bij NRC idem dito met “sociaal mediaverbod”. Maar wat is er sociaal aan een mediaprofiel? Het is toch een profiel op sociale media?)

Update (31 januari) in de comments wordt gewezen op dit vonnis waarin teksten van internet moeten worden verwijderd, en de rechter het vonnis eveneens als machtiging opvoert (“machtigt eisers op grond van artikel 3:299 BW om deze handelingen zelf te verrichten”).

Arnoud

Rechters mogen niet zomaar googelen voor hun vonnis

waarom-smartfms-software.pngAls een rechtbank haar vonnis baseert op gegevens die het heeft ontleend aan een eigen zoektocht op een internetsite, schendt zij het principe van hoor en wederhoor. Dat bepaalde de Hoge Raad afgelopen vrijdag. De HR vernietigt daarmee een arrest van het gerechtshof dat mede gebaseerd was op gegoogelde informatie over een softwarepakket. De gevonden informatie was doorslaggevend voor het hof, maar zij had deze informatie eerst moeten presenteren aan de partijen, aldus de hoogste rechtbank.

Het geschil draaide om de goedkeuring van de rekening en verantwoording van een bewindvoerder. Deze had een licentie gekocht voor een softwarepakket (Smart FMS), een administratiesysteem waarmee de persoon onder zijn bewind direct online inzage had in zijn eigen financiën. Volgens de bewindvoerder was deze licentie een “gewone beheersdaad”, zodat geen toestemming van de rechthebbende of kantonrechter nodig zou zijn.

Het Hof had echter op internet nagekeken wat het doel was van dit softwarepakket, en had geconstateerd

dat het toch in de eerste plaats een systeem ten behoeve van de administratie van de budgetbeheerder is en dat het slechts als neveneffect de financiële mutaties op de eigen rekening voor de cliënten inzichtelijk maakt. Verder is het niet een systeem waarbij de cliënt de keuze heeft daar al of niet gebruik van te maken, zo hij al bereid is de kosten daarvan te dragen en hij de capaciteiten heeft daarvan gebruik te maken.

Daarmee was dit geen systeem voor de cliënt maar voor de bewindvoerder. En die posten mogen niet uit het budget voor de onder bewind gestelde cliënt gehaald worden. De kosten van het Smart FMS systeem moesten derhalve voor rekening van de bewindvoerder blijven, aldus het Hof.

De bewindvoerder was een tikje verbaasd door deze uitspraak, vooral omdat hij pas in het arrest kon nalezen dat het Hof dit onderzoek had gedaan (“De bewindvoerder heeft geen informatie overgelegd over de werking van het Smart FMS systeem, maar het internet (www.smartfms.nl) biedt wel enige informatie.”). Hij had dus geen enkele kans gehad te protesteren tegen deze conclusie of te proberen te bewijzen dat dit wél een nuttig systeem voor zijn cliënt was.

Omdat de internetzoektocht van het Hof tot voor de beslissing zeer relevante gegevens heeft geleid, had het Hof deze moeten voorleggen aan de partijen, aldus de Hoge Raad. En dat is vaste rechtspraak: eerder had de HR al eens geoordeeld dat een rechtbank

[geen] eigener beweging verkregen feitelijke gegevens aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen zonder partijen in de gelegenheid te stellen daarvan kennis te nemen en zich daarover desgewenst uit te laten

En specifiek over googelen hebben we natuurlijk de zaak over googelen op “A.C.A.B.”, waarbij het aantal Googletreffers geen bewijs was dat een bepaalde term “algemeen bekend” zou zijn.

Dit lijkt me volstrekt juist. Googelen en zelf informatie aandragen is prima. Maar je moet wel gelegenheid bieden om weerwoord te geven. Hoewel het mij als rechter wel uitermate zou frustreren dat ik de resultaten van elke query ter zitting moet bespreken, hoe onschuldig de informatie me ook lijkt.

Update (23 april) in een andere context bepaalt het Hof Arnhem dat de rechtbank de website van de ANWB mag raadplegen om na te gaan in hoeverre het door de fabrikant opgegeven brandstofverbruik afwijkt van het verbruik in de praktijk. De ANWB is voldoende betrouwbaar kennelijk.

Arnoud

Googelen door de rechter: geen bewijs van algemene bekendheid

1-3-1-2-shirt-belediging-cops-bastards.pngZijdelings inhakend op de discussie of rechters mogen googelen dan wel wikipediën: het Gerechtshof Den Haag had niet enkel via googelen mogen achterhalen dat de afkorting “A.C.A.B.” naar algemene bekendheid “All Cops Are Bastards” betekende. Dat bepaalde de Hoge Raad gisteren.

In februari vorig jaar veroordeelde het Gerechtshof een man die een bomberjack droeg met “A.C.A.B.” erop. Hij had toegegeven dat hij wist dat dit stond voor “All Cops Are Bastards”, en ook de agent die hem de bekeuring gaf was hiervan op de hoogte. Maar dat is niet genoeg: het publiek, oftewel de omstanders, moeten óók weten dat deze man de agent aan het beledigen is door dat jack te dragen. Oftewel, “iedereen” moet weten dat die afkorting een belediging inhoudt. En het gerechtshof had dat als volgt geconcludeerd:

Voorts heeft het hof vernomen dat het “googelen” van de afkorting “A.C.A.B.” in combinatie met “cop” een veelvoud (circa 190.000) aan treffers van internetsites geeft die verwijzen naar de betekenis “All Cops Are Bastards”. Nu onder een substantieel deel van het publiek bekend is dat een betekenis van de afkorting A.C.A.B. is: “All Cops Are Bastards”, heeft deze afkorting daarom alseen feit van algemene bekendheid te gelden.

De Hoge Raad keurt deze werkwijze af. Het klopt dat de rechter zonder meer mag afgaan op “feiten van algemene bekendheid”, maar dan moet wel voor iedereen evident zijn dat sprake is van een algemeen bekend feit. Is er ook maar enige twijfel, dan behoort de rechter op de zitting het punt aan de orde te stellen. Zo kunnen de betrokken partijen daarop reageren, en bijvoorbeeld tegenbewijs overleggen of deskundigen laten opdraven die er iets over kunnen zeggen. En zo hoort het ook: rechters moeten niet zelf na de zitting gaan googelen maar eerder vooraf, en dan de partijen vragen daarop te reageren.

Wil men toch zelf gaan onderzoeken, dan eist de HR wel dat er een duidelijke toelichting in het vonnis staat hoe men de zoekresultaten interpreteert:

Daartoe is het aantal treffers bij het zoeken in alle, ook anderstalige, internetsites niet zonder meer redengevend. Hetzelfde geldt voor het aantal treffers van de gebezigde zoekmachine waarop het Hof zich heeft beroepen, zonder evenwel te verduidelijken op welke of wat voor soort internetsites die treffers betrekking hebben.

Logisch ook. Een afkorting kan meerdere betekenissen hebben: All Coppers Are Bastards, maar ook Air Cavalry Attack Brigade of Advisory Committee on Agricultural Biotechnology. Die laatste resultaten moet je dan wel wegfilteren voordat je iets kunt zeggen over het aantal relevante zoekresultaten.

Dat er bijdehantjes zijn die met betekenissen komen als Acht Cola Acht Bier, het getal 1312 of dit shirt met een fruitautomaat met Appel Citroen Ananas Banaan erop maakt daarbij niet uit. Het gaat erom wat het grote publiek denkt als ze de afkorting zien.

zoals

Executiegeschil over al of niet gemaild domeinnaamverhuisformulier

Executiegeschillen. Het klinkt pijnlijker dan het is, hoewel je er als rechter liever niet te veel mee te maken krijgt. Dit zijn geschillen over de tenuitvoerligging of executie van een eerder vonnis. Oftewel: doet hij wel op tijd wat hij moest, en zo niet heb ik dan recht op dwangsommen? Afhankelijk van hoe het vonnis is geformuleerd en hoe hard Murphy toesloeg bij de uitvoering, kan dat tot heel complexe situaties leiden. Maar soms doen partijen zelf ook nodeloos moeilijk, zoals ik tussen de regels opmaak in dit vonnis over de overdracht van een domeinnaam.

In de eerdere zaak (zo te zien niet gepubliceerd – grom) was de eigenaar van een domeinnaam veroordeeld om de domeinnaam naar de andere partij over te dragen. Of, beter gezegd: “binnen 24 uur na betekening van dit arrest al datgene te doen wat nodig is om [nieuwe eigenaar] bij SIDN als enige rechthebbende geregistreerd te laten zijn”. Het arrest was van 9 maart, en op 10 maart stuurde de domeinnaamhouder een mail naar de andere partij met het door hem ingevulde SIDN-formulier voor de houderwijziging. Even tekenen en dan kon dat door naar SIDN. Alleen: daar kwam geen reactie op. Op 16 maart werd nagebeld, en de mail bleek niet te zijn aangekomen.

Vervolgens ontstond er enige discussie over of dat formulier nog wel gebruikt kon worden, want er stond immers 10 maart onder de handtekening en dat zou 16 maart moeten zijn. (“Antedateren” schijnt iets heel stouts te zijn maar in deze context zie ik het probleem niet – en de rechter ook niet trouwens: “Voor zover [nieuwe eigenaar] vreesde zich schuldig te maken aan antedatering, had zij dit immers eenvoudig kunnen oplossen door op het formulier bij haar ondertekening de datum 16 maart 2010 te noteren.”)

Uiteindelijk loste de domeinnaamhouder het zelf op met een ’truc’: hij deed zich zich via een derde-provider voor als de verkrijger van de domeinnaam en autoriseerde zo de overdracht. Niet netjes maar de domeinnaam was nu wel over. Opgelost dus, zou je zeggen. Maar dit is een executiegeschil, en dus ging de andere partij moeilijk doen: dit duurde allemaal te lang dus graag de dwangsommen uitgekeerd.

Daarbij krijgen beide partijen ongelijk. Allereerst oordeelt de rechter dat de domeinnaamhouder genoeg gedaan heeft door dat formulier in te vullen en op te sturen. Andere manieren, met name die truc, kunnen dan niet geëist worden:

Gegeven het feit dat SIDN een speciaal formulier hanteert voor het doorgeven van een wijziging in de domeinnaamhouder, lag het immers zozeer voor de hand de overdracht langs die weg te bewerkstelligen dat van [de domeinnaamhouder] redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat hij (daarnaast ook) andere wegen zou bewandelen.

Vervolgens gaat de domeinnaamhouder toch nog onderuit, want op 10 maart mailen en pas op 16 maart nabellen was in deze context veel te traag. Hij was verplicht “alles” te doen om te zorgen dat die domeinnaam over ging, en daaronder valt dan ook dat je er bovenop zit en reageert als er niet meteen een reactie komt:

Onder die omstandigheden kon [domeinnaamhouder] er niet mee volstaan het formulier per e-mail aan [nieuwe eigenaar] toe te sturen zonder rekening te houden met de mogelijkheid dat het bericht door wat voor oorzaak ook niet was aangekomen of in het ongerede was geraakt. [domeinnaamhouder] had zich tijdig ervan moeten vergewissen dat het formulier in goede orde door [nieuwe eigenaar] was ontvangen en van de inhoud kennis was genomen. Nu hij dit heeft nagelaten en [nieuwe eigenaar] stelt dat zij het mailbericht van 10 maart 2010 niet heeft ontvangen en het SIDN formulier pas op 16 maart 2010 in haar bezit heeft gekregen, kan niet worden gezegd dat [domeinnaamhouder] reeds op 10 maart 2010 aan de veroordeling van het gerechtshof ” om al datgene te doen wat nodig is ” heeft voldaan.

De domeinnaamhouder mocht dan ook 12.000 euro aan dwangsommen overmaken. En ja, dat is een consequentie van mail gebruiken: als de wederpartij zegt niks gehad te hebben, heb je een levensgroot bewijsprobleem.

Overigens perfect getimed: op 10 maart meldde de SIDN de formulieren afgeschaft te hebben.

Arnoud

Pirate Bay in Nederland verboden

The Pirate Bay moet de activiteiten in Nederland binnen tien dagen staken, meldde Webwereld gisteren. Dat krijg je ervan als je niet komt opdagen wanneer je wordt gedagvaard: dan krijgt de eiser automatisch gelijk (“bij verstek”). En ja, ook als je in het buitenland woont.

Maar was Pirate Bay wel rechtsgeldig gedagvaard? Er was immers met Twitter en Facebook gewerkt, en dat staat niet in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als middel om een dagvaarding uit te brengen. Je moet een deurwaarder langssturen en de dagvaarding in een nationale krant laten publiceren (artikel 54(1) Rechtsvordering). Maar, zo oordeelt de kortgedingrechter in het verstekvonnis:

De voorzieningenrechter kan in spoedeisende gevallen in kort geding toch verstek verlenen tegen een in het buitenland woonachtige gedaagde wanneer niet is voldaan aan de betekeningsvoorschriften, indien zoveel mogelijk is gewaarborgd dat de dagvaarding degene voor wie die is bestemd daadwerkelijk heeft bereikt en wel zo tijdig dat hij nog de mogelijkheid heeft verweer te voeren.

Uit datzelfde vonnis blijkt dat BREIN niet alleen heeft getwitterd, maar ook de dagvaarding via zowat alle mogelijke andere kanalen heeft gestuurd die je maar kunt bedenken: naar de advocaat uit de strafzaak tegen Pirate Bay, naar de huisadressen die bij hun gemeentes in Zweden bekend zijn, enzovoorts. Verder bleek het vonnis vanaf een IP-range van Piratebyran (een met Pirate Bay geaffilieerde club) te zijn opgevraagd. Alles bij elkaar was dat genoeg voor de rechter om aan te nemen dat men de dagvaarding kende.

En zoals gezegd, als je gedagvaard bent en niet komt, dan verlies je de zaak. De rechter neemt dan “bij verstek” alle eisen over in het vonnis, tenzij de rechter een eis echt absurd vindt. En dat is hier niet het geval – het is op zich legitiem om te eisen dat een buitenlandse site dichtgaat omdat die je in Nederland schade berokkent.

Natuurlijk kun je je afvragen óf Pirate Bay wel in Nederland schade veroorzaakt en óf het gepast is om de hele site dan maar te sluiten, maar ja dat is de discussie die nu niet gevoerd wordt omdat Pirate Bay niet is komen opdraven.

Het lijkt me een goede zaak als Pirate Bay nu zo snel mogelijk in “verzet” gaat tegen dit vonnis. Anders krijgen ze namelijk (zo meldt NRC Handelsblad) over een paar maanden een Zweedse deurwaarder die een halve ton dwangsommen komt opeisen. Want ja, een vonnis in Nederland tegen een Zweed kan in Zweden worden uitgevoerd.

Ook de waarschijnlijke kopers van Pirate Bay zijn veroordeeld: zij moeten vanaf het moment dat ze de site kopen, iedere inbreuk op auteursrechten van de BREIN-achterban staken op straffe van een dwangsom. Een aparte constructie: men is geen eigenaar maar wordt het misschien, en toch worden ze alvast maar veroordeeld.

Aangezien ik met vakantie ben, laat ik het voor nu even hier bij 🙂

Arnoud