Gastblog: Ervaring uit de praktijk: auteursrechtinbreuk (2/3)

Deze gastblog is geschreven door een bezoeker die anoniem wenst te blijven. Hij is meester in de rechten en procedeert regelmatig, maar is in het dagelijks leven niet werkzaam als jurist.

Vorige week in  Gastblog deel 1 de casus en de vraag: wat zou de rechter gaan doen? We gaan kijken hoe dat uitpakt, zo vertelt de gastblogger. Na het ontvangen van de dagvaarding heb ik met mijn cliënt een snelle schadeberekening gemaakt. Wij waren toen nog niet op de hoogte van het daadwerkelijke tarief van de fotograaf en gingen daarom uit van de tarieven van Foto Anoniem uit 2015 (312 euro per foto), de kosten van een dagvaarding (85 euro), en de proceskosten (liquidatietarief, 1 punt à 72 euro), en kwamen zo uit op 800 euro. Dat schikkingsaanbod werd afgewezen met een tegenbod van 1200 euro. Dat was mijn cliënt teveel, dus heb ik een conclusie van antwoord opgesteld.

Voor het verdere verloop van de procedure konden partijen ivm het coronavirus afzien van een comparitie door te kiezen voor een schriftelijke toelichting van maximaal twaalf pagina’s of mediation. Omdat de dagvaarding vrij summier was, gaven we de voorkeur aan de toelichting, in de hoop dat de wederpartij aan twaalf pagina’s niet genoeg had om alle standpunten toe te lichten. Omdat de wederpartij niet wilde afzien van een comparitie werd het een comparitie, die ondanks de coronaperikelen al 2,5 maanden na de conclusie van antwoord plaatsvond.

Voorafgaand aan de comparitie konden partijen spreekaantekeningen indienen. De wederpartij diende zeven pagina’s met aantekeningen en tien pagina’s met producties in, en zette daarmee veel zaken uit de summiere dagvaarding recht. Daarnaast werd de eis gereduceerd tot 1649 euro. Uit de toelichting bleek dat dit enkel was gedaan om onder de appelgrens (art. 332 Rv) te duiken en zo het risico op een hoger beroep uitsluiten (noot: de kosten van hoger beroep zijn hoog omdat een advocaat verplicht is, en uit jurisprudentie blijkt dat rechtbanken veel makkelijker meegaan in de tarieven van Stichting Foto Anoniem dan gerechtshoven). Op zich is het toegestaan om een deel van je vorderingen prijs te geven en de eis te verminderen (art. 129 Rv), maar de vraag is of het rechtmatig is wanneer je dit standaard in elke zaak doet in de hoop dat iemand na het ontvangen van de dagvaarding wil schikken voor het hogere bedrag.

De zitting vond plaats via Skype. De fotograaf werd vertegenwoordigd door zijn jurist, maar was zelf niet aanwezig. De rechter was een senior rechter met ruim 25 jaar ervaring. Ze had zich ingelezen, en zei de comparitie te gaan houden alsof de spreekaantekeningen al waren uitgesproken. Dat was een tegenvaller: onze spreekaantekeningen waren geen volledig uitgewerkt betoog. Wij waren goed voorbereid en wilden de ‘scherm delen’ functionaliteit van Skype gebruiken om de relevante stukjes uit de producties te tonen, en zo onze argumenten goed te belichten.

De rechter richtte zich in de eerste 20 minuten tot mijn cliënt. Ze wilde uit zijn mond horen hoe en wanneer de website tot stand was gekomen, wat zijn rol was bij het beheer van de website, en hoe de abonnementen werkten. Ik heb aangegeven dat er maar weinig abonnementen waren afgesloten, dat het veel te ver voert om de administratie te overleggen, maar heb een concreet bewijsaanbod gedaan om de administratie, e-mailhistorie en logbestanden van de website door een onafhankelijke derde te laten onderzoeken om aan te tonen dat die foto echt niet door mijn cliënt zelf was geüpload. Daarna wilde de rechter van de wederpartij weten hoe het zat met de prijs van de foto. De gemachtigde van de fotograaf legde uit dat het doel van de foto heel belangrijk is, en dat er verschillende gradaties van commercieel gebruik zijn. De rechter merkte op dat er bij de offerte van 90 euro stond dat commercieel gebruik was toegestaan, en daarmee was die discussie ten einde. Het verdere verloop van de comparitie kan ik niet volledig reproduceren, maar de volgende punten zijn langsgekomen:

De rechter vroeg of de factuur van 350 euro uit 2015 kwam. Dat kwam hij niet. De vervolgvraag was of en hoe het tarief door de jaren is geïndexeerd. Dat wist hij niet precies, maar het was een tarief per jaar. Ik zei dat het vreemd is dat hij een vast tarief van 360 euro hanteert, maar daar geen enkele factuur van kan overleggen. Kennelijk heeft hij nooit een foto voor 360 euro verkocht. Daarnaast heb ik genoemd dat we voor de schade moeten kijken naar het tarief uit 2015, omdat er toen een licentie had moeten worden aangeschaft, en dat een jaarlijks terugkerend tarief toen niet aan de orde was. De rechter deed dat af met de opmerking dat het risico op een jaarlijks tarief voor de inbreukmaker komt.

De rechter wilde weten hoe snel de foto was verwijderd. In die discussie gaf ik aan dat het niet om de voorpagina van een populaire website als nu.nl gaat, maar om een pagina die vier keer per jaar wordt bezocht. Hoewel mijn cliënt de afbeelding snel had verwijderd, vond ik dat je met 4 bezoekers per jaar bij wijze van spreken ook zorgeloos op vakantie moet kunnen gaan. De rechter was het daar niet mee eens en wees op de wettekst (‘prompt verwijderen’).

Ik stelde aan de orde dat art. 6:196c BW aansprakelijkheid weliswaar uitsluit, maar dat je niet automatisch aansprakelijk bent als je niet aan die eisen voldoet. Je komt pas aan dat artikel toe als je aansprakelijk bent, bijvoorbeeld op basis van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad). Ik wees nogmaals op alle waarborgen op de pagina (algemene voorwaarden, rapporteerknop, snel handelen na een inbreuk), en merkte op dat de wederpartij nog niet had aangegeven welk doen of nalaten nou maakt dat mijn cliënt onrechtmatig zou handelen. Ook daar was de rechter snel mee klaar. Er was een auteursrechtinbreuk dus die onrechtmatige daad zag zij wel. Ze zei dat ze zich goed kon inleven in een fotograaf die zijn foto’s telkens ziet opduiken zonder daar een vergoeding voor te hebben ontvangen. Ik heb er vervolgens op gewezen dat de fotograaf niet met lege handen hoeft te staan omdat hij de uploader zelf kan aanspreken. Er zijn bovendien effectieve manieren om diegene te identificeren (criteria uit Lycos/Pessers).

Na de inhoudelijke behandeling wilde de rechter weten of wij ervoor open stonden om te schikken. Op verzoek gaf zij een voorlopig oordeel: de foto’s vallen onder het auteursrecht, ze moest er nog over nadenken of art. 6:196c BW van toepassing was, en voor de hoogte van de schade zou ze naar de jurisprudentie kijken om te zien wat gebruikelijk is. Daarna zette ze haar webcam en microfoon uit en gaf ze ons tien minuten om te schikken. Ons eerste bod was dat de fotograaf de procedure zou intrekken en geen risico zou lopen op een proceskostenveroordeling. Het tegenbod was wat eerder was aangeboden: 1200 euro. Ik gaf aan dat het daadwerkelijke tarief van de fotograaf nog niet bekend was toen we 800 euro boden, dat hij niet meer op zo’n hoge vergoeding kon rekenen, maar dat we eventueel bereid waren om de schade van 180 euro te betalen. Dat werd weggewuifd: geen schikking.

Toen de rechter terugkwam vroeg ze waar de schikking op was stukgelopen. Ik hield het beperkt, zei dat we bereid waren de daadwerkelijke schade te voldoen maar dat de proceskosten voor de wederpartij waren, gelet op het gegoochel met tarieven. De wederpartij gaf een vergelijkbare samenvatting maar noemde daarbij ook de bedragen. De rechter zei dat ze na overleg met de griffier had geconcludeerd dat de bewijslast dat art. 6:196c BW van toepassing is bij mijn cliënt lag, en dat het redelijk was dat elke partij zijn eigen kosten zou dragen. De wederpartij reageerde dat hij de griffierechten, de kosten van de deurwaarder en de buitengerechtelijke kosten niet wilde dragen, waarop ik aangaf dat mijn cliënt bereid was de proceskosten te delen en het bod verhoogde naar 400 euro. Dat werd afgewezen, de wederpartij wilde 600. De rechter pakte haar pen erbij, kwam tot de conclusie dat bij een bod van 400 euro de proceskosten inderdaad worden gedeeld, wendde zich nogmaals tot mijn cliënt en herhaalde dat de bewijslast bij hem lag. Ik gaf aan dat we het niet op een verschil van 200 euro lieten stuklopen en bood 500 euro. Dat werd geaccepteerd.

Hoewel ik de uitkomst onrechtvaardig vind, ben ik ervan overtuigd dat deze schikking bij deze rechter een goede uitkomst was. Het had heel fout had kunnen afgelopen als de rechter in de jurisprudentie was gedoken zoals ze van plan was, omdat ze dan had gezien dat de tarieven van Stichting Foto Anoniem vaak worden gevolgd. Daarnaast heeft mijn cliënt zijn goede nachtrust weer terug.

Volgende week nog een serie tips uit de praktijk: hoe om te gaan met claims als deze?

Arnoud

Gastblog: Ervaring uit de praktijk: auteursrechtinbreuk (1/3)

Deze gastblog is geschreven door een bezoeker die anoniem wenst te blijven. Hij is meester in de rechten en procedeert regelmatig, maar is in het dagelijks leven niet werkzaam als jurist.

Mijn cliënt heeft ongeveer tien jaar geleden in zijn studententijd een website opgezet die een soort wiki is voor een specifieke beroepsgroep in Nederland. Bezoekers konden zelf informatie toevoegen en afbeeldingen uploaden, of voor een paar tientjes per jaar een abonnement afsluiten waarbij informatie per e-mail kon worden aangeleverd die mijn cliënt vervolgens handmatig op de website plaatste.

In 2019 ontving mijn cliënt een e-mail van een fotograaf dat twee van zijn foto’s zonder toestemming werden gebruikt. Hoewel mijn cliënt de foto’s binnen twee uur had verwijderd, bleken ze via Google nog toegankelijk te zijn. Mijn cliënt moest toen contact zoeken met de ontwikkelaar van de website, waardoor de foto’s nog enige tijd beschikbaar waren.

Bij het eerste contact gaf de fotograaf aan de zaak te willen afdoen voor 2880 euro. Nadat de foto’s waren verwijderd bleef de fotograaf betalingsherinneringen sturen, waarbij hij erop wees dat het schenden van auteursrecht strafbaar is, dat een websiteeigenaar verantwoordelijk is voor zijn website, en de plicht heeft te controleren wat er op zijn website gebeurt. Mijn cliënt heeft altijd netjes gereageerd met een beschrijving van de site, dat er technische problemen waren bij het verwijderen van de foto, en dat hij niet aansprakelijk is omdat het ging om foto’s die door gebruikers waren geplaatst en hij prompt actie had ondernomen toen hij op de hoogte was van het de mogelijke inbreuk.

Voor de fotograaf was dat niet genoeg, en al snel volgde een aangetekende brief met een schikkingsvoorstel van een no-cure-no-pay jurist. Voor de schade werd aangesloten bij de gebruikelijke tarieven van de fotograaf die overeenkomen met de tarieven van Foto Anoniem: 2 foto’s x 4 jaar x 360 euro per foto per jaar = 2880 euro, vermeerderd met 212,75 onderzoekskosten en juridische kosten. De brief sloot af met de boodschap:

“Niet eens met het schikkingsvoorstel? Dan dient u binnen 24 uur opgave te doen zodat de totale schadevergoeding volledig berekend kan worden. In uw opgave moet u aangeven op welke plekken, vanaf welke datum en welk formaat u het beschermde werk heeft geplaatst. Dit moet gestaafd worden met bewijzen. Het niet doen van opgave of het doen van een valse opgave is strafbaar en strafrechtelijk vervolgbaar op grond van de Auteurswet. Het wordt bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie.”
De verplichting in de auteurswet waaraan wordt gerefereerd bestaat niet. Het is een goedkope poging om iemand te verleiden zijn bewijspositie prijs te geven. Vanwege deze afsluiter heb ik kosteloos mijn hulp aangeboden. Mijn eerste inschatting was dat procederen zeer risicovol zou zijn voor de fotograaf, en dat een no-cure-no-paybureau daar nooit aan zou beginnen. Toch volgde niet veel later een dagvaarding.

Hieronder geef ik onze argumenten kort weer. In de Conclusie van Antwoord en pleitaantekeningen waren deze punten uitgebreid uitgewerkt onder verwijzing naar relevante literatuur en jurisprudentie.

  1. De foto’s zijn niet auteursrechtelijk beschermd. Voor auteursrechtelijke bescherming moet een fotograaf creatieve keuzes maken. Deze foto’s waren niet het resultaat van creatieve keuzes maar van praktische keuzes omdat het object op de foto’s achter een hek stond en de omgeving niet volledig was bestraat. De beweegruimte van de fotograaf was dus beperkt. Bovendien waren de foto’s bij daglicht genomen, bewoog het object niet, was er geen bepaalde sfeer gecreëerd of scherptediepte aangebracht, dus de belichting was ook niet creatief. Één van de twee foto’s leek sterk op een foto van een andere fotograaf die vanaf dezelfde plek en met dezelfde belichting was gemaakt.
  2. Het gebruik van de foto’s valt onder het citaatrecht. Het screenshot bij de dagvaarding toonde een pagina met tekst en daaronder een tiental kleine foto’s waarop de tekst betrekking had. De naam van de fotograaf stond onder de foto’s genoemd.
  3. Mijn cliënt heeft niet onrechtmatig gehandeld. Hij waarschuwt bezoekers om geen auteursrechtelijk beschermd materiaal te plaatsen, spoort gebruikers daartoe ook niet aan, heeft een rapporteerknop waarmee rechthebbenden contact kunnen opnemen, en voldoet daarmee aan alle gangbare normen. Mijn cliënt wist niet van het bestaan van de foto’s, en er bestaat geen toezichtverplichting voor de beheerder van een website. Het aanbieden van een platform is op zichzelf bezien niet onrechtmatig, ook niet als daar een beschermde foto op wordt geplaatst.
  4. Zelfs als mijn cliënt in beginsel aansprakelijk is, is hij gevrijwaard door art. 6:196c lid 4 BW (de uitzondering voor hosters). Gebruikers konden foto’s uploaden die direct op de website zichtbaar werden en ook achteraf niet werden gekeurd. Hoewel cliënt betaalde abonnementen aanbood (zie de inleiding), waren er in 2015 slechts enkele abonnementen actief, en was het uitgesloten dat de foto’s langs die weg waren geplaatst. Een website-eigenaar mag wel betrokken zijn bij zijn website, zolang hij maar wegblijft bij de content die door gebruikers wordt geplaatst. Toen eiser op de hoogte was van de inbreuk, heeft hij de foto’s binnen twee uur verwijderd. Weliswaar was de pagina met de foto’s door een technische fout nog enige tijd bereikbaar via Google, maar omdat die pagina gemiddeld maar vier keer per jaar werd bezocht, is redelijkerwijs voldaan aan de wettelijke eis om de foto’s ‘prompt’ te verwijderen.
  5. De schade bedroeg geen 2880 euro, maar slechts 180 euro. We hebben twee keer een offerte opgevraagd bij de fotograaf, eerst voorzichtig zogenaamd als buitenlandse partij en daarna wat brutaler als fictief Nederlands bedrijf, en beide keren konden we een vergelijkbare foto voor 90 euro kopen. Die offertes golden voor gebruik op een commerciële website voor onbepaalde tijd, waren zonder onderhandelingen tot stand gekomen, en waren dus representatief voor de inbreuk. Mocht de rechter toch aansluiting willen zoeken bij de tarieven van Foto Anoniem, gaat het om de tarieven uit 2015 (312 euro per foto). Dat is het jaar waarin mijn cliënt een licentie had moeten aanschaffen. Tot slot had ik nog drie andere argumenten die op zich niet zo sterk zijn, maar wel kunnen meewegen als de rechter de schade zelf gaat begroten: (1) de pagina met de foto’s was slechts 62 keer bezocht, (2) bij een andere inbreuk in 2017 bij een derde maakte de fotograaf slechts bezwaar dat zijn naam niet was genoemd, maar viel hij niet over het hergebruik van zijn foto’s en vroeg hij geen vergoeding, en (3) de fotograaf stelde de foto op zijn eigen website gratis beschikbaar, en zijn website staat veel hoger in de zoekresultaten dan de website van mijn cliënt.
  6. Door in de correspondentie en de dagvaarding te stellen dat 360 euro per foto per jaar zijn vaste prijs was voor commercieel gebruik, voldoet de fotograaf niet aan de waarheidsplicht van art. 21 Rv. Als procespartij moet je de relevante feiten volledig en naar waarheid aanvoeren. Als de fotograaf eerlijk was geweest, was er nooit een zaak gekomen: voor de eerste rolzitting heeft mijn cliënt aangeboden voor 800 euro te schikken, en ik twijfel er niet aan dat hij eerder al die 180 euro zou hebben afgetikt als hem de kans was geboden. De fotograaf maakt misbruik van procesrecht.
  7. De fotograaf staat niet met lege handen. Hij kan degene aanspreken die de foto’s heeft geplaatst.
Daartegenover stonden de argumenten van de fotograaf (onder dezelfde nummering):
  1. De eisen voor auteursrecht op een foto zijn laag. Het kiezen van de achtergrond, belichting, hoek en frame zijn creatieve keuzes. Dat blijkt al uit de twee foto’s die de fotograaf van hetzelfde object heeft gemaakt: die zien er heel anders uit.
  2. (geen)
  3. (geen)
  4. Op de website van mijn cliënt werden abonnementen aangeboden met de mogelijkheid om projecten in te sturen, en dat de redactie van de website dan de rest zou doen. Mijn cliënt is dus geen neutrale tussenpartij, maar bemoeit zich met de inhoud van de website. Het is bovendien voor een gebruiker niet te zien wie een bepaalde foto heeft geüpload. De foto’s waren ook niet ‘prompt’ verwijderd, maar dat heeft dagen geduurd.
  5. Ter onderbouwing van het tarief van 360 euro per foto per jaar werd een factuur overlegd voor het leveren van een digitaal fotobestand van 350 euro, maar de details waren weggelakt. Er stond geen datum bij, er stond niet bij waarvoor de foto gebruikt mocht worden, en er stond niet bij dat het een jaarlijks terugkerende factuur was. Het verschil tussen 350 euro en het gestelde ‘vaste’ tarief van 360 euro werd niet toegelicht. Het verschil met onze offertes van 90 euro werd verklaard omdat er verschillende gradaties commercieel gebruik zijn.
  6. (geen)
  7. (geen)
Volgende week deel 2: de comparitie en de afloop.

Wie durft een gokje te wagen hoe de zaak zou aflopen?

Arnoud

Gastbloggers gezocht, en onderwerpen voor mijn nieuwe boek!

boek-wetopinternet-arnoudengelfriet.jpgZoals elk jaar ga ik deze zomer er een paar weken tussenuit, en ik nodig dan ook hierbij graag mensen uit die een gastblog willen schrijven. Vrees niet, de tiradeweek blijft erin (suggesties welkom). Het onderwerp mag alles zijn zolang er maar een link met internetrecht is. Is het vergeetrecht dikke onzin, hoe beteugel je online trollen en is bitcoin een hype of juist een revolutie? Of: waarom bestaat internetrecht eigenlijk niet. Leef je uit – maar zonder voetnoten als het even kan.

Verder is mijn boek (De wet op internet) écht aan een update toe. De laatste editie is uit 2013 immers. En dan denk ik gelijk, een úpdate, kan ik niet beter een nieuw boek beginnen. Is dat version 2.0-syndroom of gewoon een goed plan, de focus in het internetrecht is immers een aardig eind verschoven. De hyperlinks- en filesharingruzies zijn wel zo ongeveer beslecht, online privacy wordt belangrijker en we zitten met een internet der dingen die zomaar uitgezet worden. Slimme contracten onderhandelen zichzelf en netneutraliteit blijft onder druk staan.

Welke onderwerpen zouden jullie willen lezen in een actueel boek over internetrecht?

Arnoud

Gastblog: Bitcoin: geld of geen geld?

bitcoin-cc-by-sa-flickr-zach-copleyOmdat ik met vakantie ben vandaag een gastbijdrage. Vandaag: een bijdrage van Jos Visser over de status van de virtuele valuta Bitcoin in het financiële recht.

Met de opkomst van het Internet en de mogelijkheid om online producten en diensten te kopen ontstond de wens om met een veilig digitaal betaalmiddel te betalen. Die wens leek al in het midden van de jaren negentig in vervulling te gaan met DigiCash. Helaas was David Chaum, de ontwerper van DigiCash, even geniaal als moeilijk in de omgang en het Amsterdamse bedrijf ging dan ook ondanks interesse van diverse grote zakelijke partijen eind jaren negentig failliet. De wens om anoniem en veilig te betalen op het Internet leefde echter voort en in oktober 2008 publiceerde het mysterieuze genie Satoshi Nakamoto het ontwerp van een nieuwe digitale munteenheid: Bitcoin.

Wat Chaum niet lukte, lukte een grote groep van Bitcoin enthousiastelingen wel, en sinds de eerste Bitcoin transactie op 12 januari 2009 is er dan ook sprake van een gestage opmars van het aantal Bitcoin betalingen. De liefhebbers noemen Bitcoin “digitaal geld” en spreken in het verlengde daarvan over Bitcoin munten, de Bitcoin wisselkoers en Bitcoin portemonnees; allemaal woorden die met geld te maken hebben. Steeds meer web sites accepteren betalingen in Bitcoin en hier en daar zijn zelfs al Bitcoin geldautomaten te vinden. Maar, zo vraagt de jurist zich vervolgens af, is Bitcoin wel geld? En is het eigenlijk wel van belang om te weten of Bitcoin “geld” is? Als de koper ermee wil betalen, en de verkoper accepteert het, wat is dan het probleem? Boekenbonnen en ANWB cheques zijn toch ook geen geld?

Verreweg de meeste overeenkomst die we sluiten hebben als component een verbintenis om een bepaald bedrag in geld te betalen. Dit is zo gebruikelijk dat een hele afdeling in ons Burgerlijk Wetboek is gewijd aan “Verbintenissen tot betaling van een geldsom.” Die afdeling bevat het antwoord op vragen als: Wat te doen als de betaling te laat is of uitblijft? Moet de betaling in cash of mag er ook giraal worden betaald? Mag er in geld van een ander land worden betaald? Als Bitcoin geld is dan gelden die regels ook voor betalingen en betalingsverplichtingen in Bitcoin, en dat zou de acceptatie van dit digitale betaalmiddel een behoorlijke impuls geven.

“Geld” is zo’n begrip waarvan nergens precies gedefinieerd is wat het nu eigenlijk is. De artikelen in ons wetboek die gaan over verbintenissen tot betaling van een geldsom spreken uitgebreid over “geld”, “geldsom”, “geld dat gangbaar [is] in het land in welks geld de betaling geschiedt”, “Nederlands geld”, “buitenlands geld”, enzovoorts. Maar regels om aan te geven of iets geld is, of wanneer geld gangbaar is, ho maar. De bron van alle kennis, Wikipedia, zegt over geld: “Geld is enig object of enige toetsbare vermelding dat in een bepaald land of binnen een gegeven sociaal-economische context algemeen wordt aanvaard als betaling voor goederen en diensten en de terugbetaling van schulden.” Met deze definitie in de hand is het niet moeilijk in te zien dat de Euro, het Britse Pond en de Zwitserse Frank geld zijn. Maar is Bitcoin geld?

De wet bevat her en der ook verwijzingen naar het begrip “wettig betaalmiddel”. Wettige betaalmiddelen zijn die vormen van geld waaraan de wet schulddelgingskracht heeft gegeven. Dit betekent dat als je een schuld af wilt lossen, bijvoorbeeld omdat je net een brood hebt gekocht, en je komt aanzakken met een wettig betaalmiddel, dan heb je wettelijk gezien gepoogd te betalen. Als de schuldeiser die betaling niet accepteert komt het verzuim voor zijn of haar rekening. Een boekenbon is geen wettig betaalmiddel, maar het Engelse Pond en de Zwitserse Frank zijn dat (In Nederland) ook niet. Aan het betalen met een wettig betaalmiddel kleven overigens nog wel wat beperkingen. Zo hoeft een schuldeiser een betaling met meer dan 50 munten niet te accepteren. Ook kan vooraf de acceptatie van bepaalde vormen van betaling, bijvoorbeeld met een 200 of 500 eurobiljet, rechtmatig worden uitgesloten. Of iets een wettig betaalmiddel is of niet vloeit voort uit de wet, waarin her en der aan bepaalde munten en biljetten de status van wettig betaalmiddel wordt gegeven. Euromunten en -biljetten zijn natuurlijk een wettig betaalmiddel in Nederland. De Bitcoin wordt niet in de wet genoemd en is dus geen wettig betaalmiddel. Maar is het wellicht dan toch geld?

De rechtbank te Almelo zag zich indirect voor de vraag gesteld of Bitcoin “gangbaar geld” is. De zaak ging over een situatie waarin iemand 2.750 Bitcoins had gekocht maar er slechts 990 geleverd kreeg. Dit was sneu voor de koper aangezien de Bitcoins die op moment van het sluiten van de koopovereenkomst zo’n acht euro deden in 2014 voor meer dan 900 euro per Bitcoin van de hand gingen. Tel uit je verlies! De koper wendde zich vervolgens tot de rechtbank met het verzoek die schade te vergoeden en beriep zich daarbij op artikel 6:125 van ons Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt dat schade die is ontstaan doordat “na het intreden van het verzuim de koers van het geld tot betaling waarvan de verbintenis strekt, zich ten opzichte van die van het geld van een of meer andere landen heeft gewijzigd” dient te worden vergoed. De koper stelde zich dus op het standpunt dat Bitcoins geld zijn, dat de overeenkomst er eentje was waarbij verkoper zich verplicht had tot betaling van een geldsom, dat hij door koper’s verzuim om alle gekochte Bitcoins te leveren wisselkoersschade had geleden, en dat het wetboek expliciet stelt dat die schade vergoed dient te worden.

Door het inroepen van artikel 6:125 zag de rechtbank zich voor de vraag gesteld of Bitcoins geld zijn in de zin van de genoemde afdeling uit het Burgerlijk Wetboek. Immers, indien Bitcoins geen geld zijn dan kan het ingeroepen wetsartikel het verzoek om een schadevergoeding niet schragen. Tot ontstentenis van Bitcoinend Nederland maakte de rechtbank korte metten met de stelling dat BItcoins een geldmiddel is zoals bedoeld in het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank komt daarvoor met de volgende argumentatie:

Volgens het BW kan een geldsom giraal (per giro of bank) en chartaal (cash) worden voldaan. Bitcoin betalingen lopen niet via een bank of een bankachtige instelling, en dus kunnen Bitcoin betalingen niet als een vorm van girale betaling worden gezien. Voor chartale betaling dient er volgens de wettekst sprake te zijn van “gangbaar geld”. De bedoeling van de wetgever (zoals afgeleid uit de parlementaire discussie ten tijde van de invoering van het wetboek) was dat de vraag of iets “gangbaar geld” is hoofdzakelijk afhangt van de vraag of het een wettig betaalmiddel is. Bij de invoering van de Euro is wettelijk vastgelegd dat deze met uitsluiting van alle andere geldmiddelen het enige wettige betaalmiddel in Nederland is. Daabovenop komt dat de Minister in antwoord op kamervragen zich op het standpunt heeft gesteld dat Bitcoin geen wettig betaalmiddel is.

“QED”, aldus de rechtbank: Bitcoins zijn geen geld. Niet leuk voor de koper die zijn eis tot een hoge schadevergoeding afgewezen zag worden.

Bitcoin-minnend Nederland was natuurlijk niet blij met deze uitspraak en zinde dan ook op mogelijkheden om in hoger beroep te gaan, daarbij ondersteund door diverse juristen die de uitspraak van de rechtbank niet deelden. Helaas bleek de gedaagde in de originele rechtszaak met de noorderzon te zijn vertrokken, zonder achterlating van geld of goederen waarop de koper bij winst in het hoger beroep beslag zou kunnen leggen. De koper zag dan ook al aankomen dat hij zelfs bij winst in een hoger beroep naar zijn schadevergoeding zou kunnen fluiten. Om die reden zag hij dan ook geen heil in een dure tweede rechtsgang. De Bitcoin gemeenschap is vervolgens een inzamelingsactie gestart om het hoger beroep te financieren: https://bitcoinisgeld.org. Op moment van schrijven loopt dat hoger beroep en is het wachten op de uitspraak van het hof.

Dus: Bitcoin is vooralsnog geen geld. Wat is Bitcoin dan wel? Volgens de rechtbank Almelo dient Bitcoin te worden gezien als een ruilmiddel. Weliswaar een ruilmiddel met een waarde, zoals bijvoorbeeld goud of een nationale bioscoopbon, maar geen wettig betaalmiddel. Nu heeft in ons rechtssysteem een uitspraak als deze geen sterke precedentwerking, maar geheel zonder gevolgen is hij ook weer niet. Het wachten is dus op de uitspraak in het hoger beroep. Mocht dit ook ongunstig uitvallen dan kan er eventueel nog cassatie bij de Hoge Raad worden ingesteld. En als dat vervolgens ook nog ongunstig uitvalt ligt het laatste woord bij regering en parlement om de wettelijke regelingen aan te passen. We wachten vol spanning af.

P.S.

Q: Maar Jos, wat vindt jij er nu van? Is Bitcoin geld of niet?<br/> A: Ik vind het dictum van de rechtbank wel correct, maar de redenering is niet erg sterk. Daar kan wat mij betreft nog wel een en ander aan worden verbeterd. Onze Grondwet zegt in artikel 106 “De wet regelt het geldstelsel.” Alhoewel over grondwetartikelen altijd wel te discussiëren valt lijkt dit artikel me toch maar voor een uitleg vatbaar. Het komt mij voor dat de gedachte dat Bitcoin geld zou zijn voortspruit uit de nogal vage en over diverse wetten en regelingen verspreide definitie van wat geld en wettige betaalmiddelen nu eigenlijk zijn. Opschoning en verduidelijking van die wet- en regelgeving zou wellicht aanbeveling verdienen. Over de vraag of Bitcoin geld zou moeten zijn ben ik nog niet uit. Ons monetaire systeem lijkt in ieder geval niet verenigbaar met het proces van Bitcoin mining. Ik snap dat het sommige Bitcoin volgelingen juist daarom te doen is, maar ik weet het nog zo net niet…

Jos Visser is software engineer bij Google en studeert rechten aan de Open Universiteit.

Gastblog: Gebruik van modelcontractbepaling vergt extra justificatie. Omgekeerde wereld?

cloud-flag-usaOmdat ik met vakantie ben vandaag een gastbijdrage. Vandaag: Marc Steenbergen over de Europese modelbepalingen voor export van persoonsgegevens.

De Data Protection Directive (officieel “Directive 95/46/EC on the protection of individuals with regard to the processing of personal data and on the free movement of such data”) is de richtlijn binnen de Europese Unie met betrekking tot het verwerken van persoonlijke data. Sinds 1995 is dit een belangrijke onderdeel van Europese wetgeving over privacy en mensenrechten. In Nederland is de richtlijn omgezet in de Wet bescherming persoonsgegevens. In België geldt de Privacywet.

De huidige EU Data Protection Directive 95/46/EC houdt geen rekening met belangrijek aspecten zoals globalisatie en technologsiche ontwikkelingen zoals social networks, cloud computing, etc. De Europese Commissie heeft daarom bepaald dat een nieuwe richtlijn noodzakelijk is, die tevens een belangrijke rol kan spoelen in het bereiken van een “single digital market” binnen de EU. De verwachting is dat er in de loop van 2016 een definitief akkoord zal zijn over de nieuwe General Data Protection Regulation, die vanaf dat moment voor alle landen in de Europese Unie zal gelden.

Om gegevensuitwisseling tussen de Verenigde Staten (VS) en Europa mogelijk te maken waarbij door Amerikaanse bedrijven voldaan wordt aan de EU Data Protection Directive 95/46/EC is het VS-EU Safe Harbour mechanisme in het leven geroepen. Amerikaanse bedrijven die voldoen aan het Safe Harbour framework zijn daarmee compliant met de EU Data Protection Directive 95/46/EC. Amerikaanse organsiaties die gebruik willen maken van het Safe Harbour mechanisme moeten onder regulering staan van de Federal Trade Commission of het Department of Transportation, waardoor bv. financiele instellingen en non-profit organisaties er geen gebruik van kunnen maken. En het bepalen of een Amerikaans bedrijf voldoet aan de Safe Harbour vereisten is iets wat dat bedrijf zelf mag doen (“self certification”). Met andere woorden: de slager keurt zijn eigen vlees. Dat is voor veel Europese bedrijven geen situatie waardoor men de vereiste zekerheden verkrijgt. Zo heeft de Duitse data protectie autoriteit recent verkaard dat zij er geen voorstander van zijn om data overdracht op basis van Safe Harbor goed te keuren. En de Europese Commissie heeft zich uitgesproken voor een update van de Safe Harbor afspraken.

Naast het Safe Harbor mechanisme zijn er nog twee andere mechanismen om veilige gegevensoverdracht te waardborgen: EU Model Clauses en Binding Corporate Rules.

Binding Corporate Rules zijn gedragsregels, gedefinieerd en gecontroleerd door nationale Europese autoriteiten, die door multi-nationale bedrijven geïmplementeerd dienen te worden om al het interne grensoverschrijdende dataverkeer in vereenstemming te laten zijn met de Europese wetgeving. De EU Model Clauses zijn standaard contracten voor de overdracht van data tussen EU en niet-EU landen. De Europese Raad en het Europees Parlement hebben de Europese Commissie begin van deze eeuw de bevoegdheid gegeven om te beslissen op grond van artikel 26 van Richtlijn 95/46/EG dat bepaalde modelcontractbepalingen voldoende waarborgen bieden met betrekking tot de bescherming van de privacy en de fundamentele rechten en vrijheden van personen, alsmede ten aanzien van de uitoefening van de bijbehorende rechten. De Europese Commissie heeft tot nu toe twee sets van modelcontractbepalingen vastgesteld: een set voor de overdracht van data controllers (“verantwoordelijken”) binnen de EU naar data controllers buiten de EU en een set voor de overdracht van data controller binnen de EU naar buiten de EU gevestigde data processors (“verwerkers”).

De afgelopen periode is het nodige te doen geweest rondom deze EU Model Clause. Sommige bedrijven gebruiken de EU Model Clauses al sinds ze beschikbaar gesteld zijn, in 2001. Andere partijen deden dat tot kort geleden niet, maar hebben recentelijk de terms & conditions van de EU Model Clauses geincorporeerd in eigen (cloud) contracten. Vervolgens hebben ze de Europese autoriteiten voor gegevensbescherming gevraagd om deze contracten goed te keuren. Nadat deze goedkeuring verkregen was, konden deze bedrijven het niet laten om luid van de kanseel te schreeuwen dat ze goedkeuring hadden gehad van de Europese Unie, met statements als “It is the only enterprise cloud that meets EU privacy law standards and be approved by the EU’s data protection authorities.” Dit heeft geleid tot verwarring in de markt omdat sommige eindgebruikers de perceptie kregen, of de perceptie werd aangepraat, dat alleen deze bedrijven compliant zouden zijn met de Europese wetgeving. Terwijl deze bedrijven in feite een probleem hebben opgelost wat ze jarenlang gehad hebben, daar waar andere bedrijven al die jaren lang al compliant waren aan de vereiste Europese wetgeving.

Navraag bij de EU 29 Working Group door partijen die sinds 2001 al exact de door de EU vastgelegde modelcontracten gebruiken, heeft (natuurlijk!) geresulteerd in de schriftelijke bevestiging dat zij compliant zijn met de Europese wetgeving. Wat logisch is, want dat is nou juist het principe van die model clausules!. En dergelijke schriftelijke bevestigingen worden dan weer gebruikt om eindgebruikersorganisaties duidelijk te maken dat de standaard EU Model Clause, “used ever since 2001”, toch echt voldoende is.

Eigenlijk vind ik dit best raar: er is een standaard. Een bedrijf heeft zich jarenlang niets gelegen laten liggen aan de EU Model Clause, besluit haar leven te beteren, incorporeert de EU Model Clause in haar contracten, vraagt confirmatie dat dit okee is, krijgt deze ook, en gebruikt dit voor tendentieuze marketingcommunicatie. Waardoor vervolgens partijen die vanaf dag 1 de standaard Eu Model Clause gebruikten gedwongen worden nog eens additioneel gaan uitleggen aan het publiek dat zij de standaard al sinds 2001 gebruiken, en dat de Europese autoriteiten dit nog eens expliciet hebben bevestigd dat dit die standaard goed is. Maar ja, het onderwerp data privacy is een uiterst gevoelig onderwerp, en terecht. Laten we daarom vooral goed en duidelijk, en feitelijk, blijven communiceren over de daartoe in het leven geroepen wetgeving. Want zoals Jim Barksdale, ex-CEO van Netscape ooit zei: “If we have facts ,let´s look at the facts. If we have opinions, let´s go with mine”.

Marc is Business Development Executive bij IBM. Dit artikel representeert zijn eigen mening en staat los van de opinie van zijn werkgever.

Gastblog: Een glasvezel langs je flatraam. Moet je dat pikken?

kabel-muur-gedoogplichtOmdat ik met vakantie ben vandaag een gastbijdrage. Vandaag: Michel Arts over de gedoogplicht om kabels langs je raam te moeten tolereren.

Op veel plaatsen wordt op dit moment glasvezel aangelegd. Dat gaat niet altijd zonder problemen. In flats heb je het probleem dat je mogelijk geen glasvezel kan krijgen als je onderbuurman, de huisbaas of de vereniging van eigenaars niet wil meewerken. Reggefiber zegt in zo’n geval zelfs: “kunt u niet zelf zorgen dat alle benedenburen mee willen werken, dan willen wij alsnog een poging wagen”. Kan Reggefiber inderdaad niets doen en kun je dus geen glasvezelaansluiting krijgen?

De Telecommunicatiewet is hier volgens mij vrij duidelijk over. In hoofdstuk 5 van die wet is de zogenaamde gedoogplicht geregeld. Dat is de verplichting van grondeigenaren om, onder bepaalde voorwaarden, de aanwezigheid van kabels t.b.v. openbare telecommunicatienetwerken te gedogen. De eigenaar moet ook gedogen dat deze kabels aangelegd en opgeruimd worden. Wel heeft de eigenaar recht op een schadevergoeding als hij daardoor schade leidt. Ook de rechthebbende van een gebouw is verplicht om onder bepaalde omstandigheden telecomkabels (en dus ook glasvezelkabels) in en aan het gebouw te gedogen. Dat is geregeld in het vierde lid van artikel 5.2:

Voor zover het voor het aansluiten van gebruikers op een openbaar elektronisch communicatienetwerk nodig is, is bovendien de rechthebbende op een gebouw verplicht de aanleg, instandhouding of opruiming van netwerkaansluitpunten en kabels in en aan dit gebouw te gedogen.

De bedoeling van de wetgever staat duidelijk in de memorie van toelichting (p. 48):

Dit betekent bijvoorbeeld voor het geval in een flatgebouw kabels moeten worden aangelegd ten behoeve van een aansluiting van een van de bewoners, de overige bewoners de aanleg, instandhouding en opruiming van deze kabels dienen te gedogen.

Om op de titel van deze gastbijdrage terug te komen: een glasvezelkabel langs je flatraam heb je dus inderdaad te pikken. Maar blijkbaar durven bedrijven als Reggefiber het niet aan om de gedoogplicht in te roepen. Op de website van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) vond ik een besluit van de OPTA (Onafhankelijke Post en Telecommunicatieautoriteit, een van de voorlopers van de ACM) uit 2002 waarin aan de eigenaar van een flatgebouw een last onder dwangsom werd opgelegd omdat hij geen medewerking verleende aan de aanleg van twee KPN-aansluitpunten. Een last onder dwangsom betekent dat je een dwangsom moet betalen als je je niet houdt aan wat er in dat besluit is vastgelegd. Het ging hier om een flatgebouw waar geen KPN-infrastructuur aanwezig was. De eigenaar wilde niet verder gaan dan het verlenen van toegang tot een aansluitkast van concurrent Lijbrandt Telecom (KPN zou dan met Lijbrandt Telecom een contract moeten afsluiten voor het gebruik daarvan). Volgens de OPTA had KPN het recht om eigen kabels te leggen tot in de woning van de klanten.

In het besluit van de OPTA ging het om toegang tot een gemeenschappelijke ruimte van een flatgebouw. De ACM kan volgens mij een soortgelijk besluit ook opleggen aan een bewoner die weigert om toegang te verlenen tot zijn woning voor de aanleg van een glasvezelkabel voor zijn bovenbuurman. In de voorlopers van de Telecommunicatiewet (Telegraaf- en Telefoonwet 1904 en de Wet op de telecommunicatievoorzieningen) stond zelfs een bepaling die de PTT, en later KPN, de mogelijkheid gaf om aan de burgemeester of kantonrechter een last tot binnentreden te vragen om tegen de wil van de bewoner een woning binnen te treden voor de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels.

In de Telecommunicatiewet ontbreekt een dergelijke bepaling. In de Algemene wet bestuursrecht staat echter een vergelijkbare bepaling die van toepassing is indien een bestuursorgaan tot het toepassen van bestuursdwang bevoegd is. Volgens die bepaling (artikel 5:27) kan een bestuursorgaan (zoals de ACM) zelf een machtiging tot binnentreden afgeven. Artikel 5.2 van de Telecommunicatiewet is een bepaling die de ACM via bestuursdwang kan handhaven. Dus de ACM kan de binnentredingsbepaling uit de Algemene wet bestuursrecht ook toepassen m.b.t. de gedoogplicht.

Samenvattend kunnen we dus stellen dat een benedenbuurman, verhuurder of een vereniging van eigenaars moet meewerken als een of meerdere bewoners glasvezel willen hebben. Het is dan ook onbegrijpelijk dat er woningcorporaties (zoals in Almere) zijn die zelfs niet willen dat de glasvezel via een stalen gootje aan de buitenkant van de flat aangelegd wordt. Wat vinden jullie? Moeten glasvezelbedrijven als Reggefiber zonodig een beroep doen op de wettelijke gedoogplicht of moeten ze het huidige beleid handhaven?

Michel Arts heeft elektrotechniek gestudeerd aan de Technische Universiteit Eindhoven en is antenneontwerper bij ASTRON. Naast techniek gaat zijn persoonlijke belangstelling uit naar (de geschiedenis van) auteursrecht, mediarecht en telecommunicatierecht.

Gastbloggers gezocht! (En onderwerpen voor een tirade)

Zoals elk jaar ga ik deze zomer er een paar weken tussenuit, en ik nodig dan ook hierbij graag mensen uit die een gastblog willen schrijven. Oh, en de tiradeweek komt er ook weer aan, dus wie onderwerpen heeft: graag!

Het onderwerp mag alles zijn zolang er maar een link met internetrecht is. Je eigen ervaringen als hoster met juridisch bijdehante klanten, je ergernis over onleesbare contracten of een filosofische beschouwing over digitalisering en het recht: leef je uit!

(Het hoeft geen juridisch essay te zijn, liever niet zelfs. Voetnoten worden afgeraden.)

Arnoud

Gastbloggers gezocht!

wanted-poster-persoonsgegeven.pngIn augustus ga ik drie weken met vakantie, maar het is natuurlijk niet de bedoeling dat mijn blog in die periode stilligt. Vandaar deze oproep: wie wil van de zomer op dit blog een gastpost publiceren?

Het onderwerp mag alles zijn zolang er maar een link met internetrecht is. Je eigen ervaringen als webwinkelier in Frankrijk, een stukje frustratie rond digitaal auteursrecht, waarom rechters meer van ICT zouden moeten weten: leef je uit!

Ook lijkt het me leuk om net als voorgaande jaren iets van een serie rond een thema te doen, zoals de 3d dinsdag of de zwartelijstweek. Hebben jullie nog onderwerpen waar ik eens periodiek dieper op in moet gaan?

Arnoud

Gastauteurs gevraagd!

Over een paar weken ga ik weer met vakantie, en net zoals vorige jaren heb ik dan geen gelegenheid om te bloggen. Maar wel houd ik jullie graag voorzien van relevante content. Dus: wie heeft er zin om een gastbijdrage te doen?

Het hoeft niet moeilijk juridisch complex te zijn: je eigen mening over het ICT-recht of een onderdeel daarvan is prima. Alleen de mening dat jouw product of dienst hartstikke goed is en mijn lezers het moeten kopen, is niet acceptabel.

Als alternatief/aanvulling overweeg ik de stellingweek: elke dag een andere stelling (door mij of een lezer aangedragen), waar we dan over kunnen discussiëren.

Andere suggesties voor drie weken contentvulling zijn ook welkom! 😉

Arnoud

Gastblog: Bits of Freedom heeft uw hulp nodig

Vandaag ben ik jarig, en ik heb besloten een dagje vrij te nemen van bloggen. Vandaag een gastblog van Karin Spaink over Bits of Freedom.

Als jullie bij wijze van verjaardagscadeau een donatie willen doen aan deze digitale burgerrechtenvoorvechter, dan zou ik dat heel erg waarderen.

Bits of Freedom heeft een boel bereikt. Daar ben ik, als een van de drie oprichters, beretrots op. Toen de organisatie in 1999 begon, was het idee dat er op internet sprake kon zijn van rechten van gebruikers – ja, zelfs van burgerrechten – bepaald nieuw. Inmiddels is geaccepteerd dat gebruikers niet zomaar mogen worden afgesloten of afgeluisterd, dat bedrijven en overheden internetverkeer niet zonder meer mogen filteren, dat niemand stukken zomaar mag verwijderen.

We zijn beter gaan nadenken over privacy op internet. Over cookies, tracking en digitale sporen. Over de grenzen aan surveillance en digitale recherche. Over spam. Over databescherming en datahygiëne. Over opdringerige auteursrechtbescherming, die enerzijds steeds meer materiaal tot haar domein rekent, en anderzijds gebruikers en klanten steeds minder weinig zeggenschap laat over spullen die ze legaal hebben aangeschaft. Over het belang van anonimiteit en het recht om pseudoniemen te gebruiken. Over de feilbaarheid van ambitieuze digitalisering van het verkeer tussen burgers en instanties. Over netneutraliteit.

Bits of Freedom heeft zich enorm ontwikkeld. Aanvankelijk werd BoF vooral door journalisten als een goudmijn van informatie beschouwd. Ze spelden de nieuwsbrief, die vaak aanleiding werd voor mooie achtergrondreportages. Had Albert Heijn een plan om klanten met een digitale vingerafdruk te laten betalen, of verzon Brein weer eens een plan om auteursrechtbescherming te verstevigen, dan werd Bits of Freedom subiet platgebeld.

Via de jaarlijkse uitreiking van de Big Brother Awards, de poedelprijs voor instanties, bedrijven en mensen die de privacy van burgers het meest hadden ondermijnd, wist Bits of Freedom haar ideeën haar ideeën te populariseren. En waar overheidsinstanties en bedrijven de organisatie eerst negeerden, namen ook die haar gaandeweg steeds serieuzer.

Dat laatste ging gepaard met rare stuiptrekkingen. Fameus voorbeeld is die ene persconferentie van Brein, waar alle media en belangenorganisaties welkom waren, behalve – zo meldde een daartoe speciaal opgehangen A4’tje bij de entrée – Bits of Freedom.

Inmiddels durft niemand Bits of Freedom meer te negeren. Medewerkers doen hun zegje tijdens commissievergaderingen van het parlement, worden overal uitgenodigd als deskundigen, spreken op chique congressen en lobbyen zich een slag in de rondte. Tientallen vrijwilligers staan Bits of Freedom bij. De organisatie loopt als een trein.

Maar omdat Bits of Freedom (uiteraard) ongesubsidieerd werkt, is het bestaan van de club afhankelijk van donateurs en sponsors. En juist daar wringt het nu: het geld raakt op. Bits of Freedom heeft dringend donateurs nodig.

Bent u een ‘gewone’ internetgebruiker? Wees uw eigen zeehondje, en geef dit jaar eens gul aan Bits of Freedom. Verdient u uw geld met internet? Geef dan voortaan een deel van uw winst aan hen. Want zonder Bits of Freedom zou internet in Nederland allang niet meer zijn wat het nu is.