3D dinsdag: Het auteursrecht

3d-printed-dewalt-zaag-cc-by.pngWorden 3D-printers de nieuwe Napster? Met die vraag in het achterhoofd bespreek ik elke dinsdag een aspect van het intellectueel eigendomsrecht en waar dat botst met de mogelijkheden van 3D printen. Op basis van deze blogs en jullie feedback daarop wil ik hier uiteindelijk een boek van maken. En natuurlijk publiceer ik dan geen comments van jullie daarin zonder aparte toestemming.

You wouldn’t download a car, zo staat op die shirts die ik verkoop. (Ja, de verkoop is wat ingezakt sinds FTD verloor.) Een auto is een fysiek ding, en auteursrecht beschrijft creatieve werken, geen dingen. Maar toch hebben auteursrecht en 3D printen meer met elkaar te maken dan je zou denken. Ook driedimensionale gebruiksvoorwerpen kunnen namelijk prima door het auteursrecht beschermd zijn. Plus, een blauwdruk is vaak auteursrechtelijk beschermd – en daarmee zijn de CAD bestanden eenvoudiger aan te pakken met auteursrechten dan met octrooien, merken of modellen.

Het auteursrecht begon ooit als bescherming van teksten en tekeningen, maar is langzaam maar zeker opgeschoven naar de beschermer van alle creatieve prestaties die op een of andere manier te omlijnen zijn in enig medium. En dat omvat véél: ook een geur is auteursrechtelijk te beschermen.

Auteursrecht geldt ook voor het uiterlijk van gebruiksvoorwerpen. Daarmee is er overlap met het modelrecht. De grens voor creativiteit ligt wel iets hoger dan bij het modelrecht, maar niet hoger dan bij andere soorten auteursrechtelijke werken. De eis is wel dat het voorwerp geen zuiver functionele vorm heeft. Functionele aspecten moeten via een octrooi beschermd worden (als dat kan gezien de strenge eisen aan nieuwheid en inventiviteit daarbij). Het moet bij auteursrecht gaan om iets creatiefs, en functie staat haaks op creativiteit.

copyright-symbol-printed.pngHet auteursrecht heeft sowieso de grootste feature creep van alle intellectuele-eigendomsrechten. Ook op het gebied van de exclusieve rechten – wat je anderen kunt verbieden – kun je met auteursrechten meer dan andere rechten. Iedere kopie en iedere publicatie, ongeacht verschijningsvorm, valt onder de zeggenschap van de auteur. Er zijn uitzonderingen, zoals citaatrecht en de kopie voor eigen gebruik, maar als die al te populair worden dan wordt de wet daarop aangepast.

Dat recht op een kopie voor eigen gebruik komt overigens weer wel goed uit voor 3D printen: hij maakt het mogelijk om voor jezelf driedimensionale auteursrechtelijk beschermde objecten te printen. Zolang je die niet verhandelt, is er geen probleem. Maar een bedrijf of onderzoeksinstelling kan deze uitzondering niet gebruiken. Die zal voor elk te printen ontwerp toestemming moeten vragen van de maker.

Wie zelf aan de slag gaat met ontwerpen, heeft van auteursrecht minder te vrezen. Een auteursrecht beschermt een concreet ontwerp of product tegen kopiëren. Wie niet kopieert maar zelf ontwerpt, kan per definitie geen auteursrechten schenden. Je hebt alleen wel een probleem als je eigen ontwerp veel lijkt op een bestaand werk, want de rechter mag dan de bewijslast omkeren en jou laten aantonen dat je ontwerp écht zelf gemaakt is en niet onbewust stiekem toch afgekeken.

drakenhoofd-geprint.pngIn de vorige afleveringen besprak ik de problemen die octrooi-, model- of merkhouders- zouden hebben als ze CAD-bestanden willen aanpakken waarmee hun beschermde producten nagemaakt kunnen worden. Die problemen hebben auteursrechthebbenden niet: een bestand met instructies hoe een creatief product eruit ziet, is namelijk een ‘verveelvoudiging’ oftewel kopie van dat product. En die is net zo goed beschermd als een driedimensionaal nagemaakte versie.

In tegenstelling tot octrooien of modellen zijn er geen specifieke uitzonderingen voor onderzoek of het repareren van producten. De discussie zal eigenlijk alleen gaan over of de objecten in kwestie zelf wel beschermd zijn, en dat zal al snel het geval zijn. Dat drakenhoofd hiernaast is bijvoorbeeld zonder meer auteursrechtelijk beschermd – en op de korte termijn zullen het vooral dit soort decoratieve objecten zijn die geprint gaan worden. Het auteursrecht heeft daarmee de beste kaarten om het 3D printen aan banden te leggen.

Arnoud<br/> Foto: 3D geprinte Dewalt-motorzaag door Creative Tools. Het copyrightsymbool komt uit de krochten van Google Afbeeldingenis gekocht bij iStockphoto.com. Het drakenhoofd is van jabella, Flickr, CC-BY 2.0.

3D dinsdag: Het octrooirecht

3d-printed-dewalt-zaag-cc-by.pngWorden 3D-printers de nieuwe Napster? Met die vraag in het achterhoofd bespreek ik elke dinsdag een aspect van het intellectueel eigendomsrecht en waar dat botst met de mogelijkheden van 3D printen. Op basis van deze blogs en jullie feedback daarop wil ik hier uiteindelijk een boek van maken. En natuurlijk publiceer ik dan geen comments van jullie daarin zonder aparte toestemming.

3D printers en hun mogelijkheden zijn een geweldige technologische innovatie. En als we het over intellectueel eigendom bij innovatie hebben, dan komen we meteen bij octrooien uit. Octrooien (ook wel patenten) zijn namelijk bedoeld om namaak van technische uitvindingen tegen te gaan. Met een octrooi kun je iedereen verbieden de uitvinding na te maken, te verhandelen of in gebruik te hebben.

Er zit wel een belangrijke grens aan het octrooirecht: je kunt alleen optreden tegen bedrijfsmatig of zakelijk gebruik of productie van de uitvinding. Een particulier die je uitvinding namaakt, pleegt per definitie geen inbreuk. Omdat in de meeste gevallen er geprint wordt door particulieren, lijkt het octrooirecht minder van belang. Echter, bedrijven die op bestelling 3D printen, plegen wél inbreuk wanneer ze een geoctrooieerd object printen. Ook als dat door een particulier besteld wordt. De vraag is wel hoe een octrooihouder daar achter komt. Hij zou dan de hele dag naast de printer moeten staan en zien wat er wordt geproduceerd.

Een uitvinding moet in een technologisch vakgebied liggen. Abstracte ideeën, spellen, medische behandelwijzen, computerprogramma ’s en werkwijzen voor het zakendoen zijn in principe uitgesloten van octrooi. (Ja, bij software is er nogal wat gedoe over dat principe.) Voor 3D-objecten lijkt me dit niet vaak een hindernis. Een 3D object dat iets doet, en dus niet puur een ornament of kunstwerk is, voldoet al snel aan de eis van een technologische vinding. Een schakeling, een mechanische constructie of een 3D printer als zodanig: allemaal in principe octrooieerbaar.

Wel moet zo’n uitvinding nieuw en inventief zijn. Oftewel, de uitvinding mag nog niet bestaan en mag geen triviale variatie op het bekende zijn. Dat niet bestaan is nog wel te meten – het is het niet-triviaal zijn waar de problemen beginnen. Want zó moeilijk is het niet om iets erdoor te krijgen als zijnde inventief/niet-triviaal.

De nieuwheid en inventiviteit van een uitvinding wordt afgemeten aan de claims. Deze bevatten een definitie in juridische taal van wat er onder de uitvinding wordt verstaan. Alleen deze definitie bepaalt of sprake is van inbreuk. De titel, het abstract, de figuren en de beschrijving: allemaal heel leuk maar juridisch gezien gaat het om die claims. Wie wel eens een nieuwsbericht over octrooien leest: als octrooigemachtigde kan ik je vertellen dat in 99% van de berichten de journalist alleen de titel of abstract gebruikt om aan te geven waar het octrooi over gaat. Fout dus.

patent-fiets.pngEen octrooi is geldig voor 20 jaar vanaf de dag van aanvraag en kan niet worden verlengd. (Ok ok, er is een trucje met één jaar extra middels een prioriteitsaanvraag en bij octrooi op medicijnen kun je een aanvullend beschermingscertificaat verkrijgen.) Een veel gebruikte truc om hier omheen te komen, is een relatief kleine verbetering octrooieren. Dan heb je weer 20 jaar voor je verbetering, en als die maar interessant genoeg is, wil niemand meer je originele uitvinding gebruiken.

Het grote probleem bij octrooien is echter te weten komen op welke octrooien je inbreuk kan plegen, zodat je die kunt omzeilen. Er zijn octrooidatabanken natuurlijk, maar om daarin met succes iets te kunnen zoeken moet je wel specialist zijn. (Ik ben specialist en vind het nog steeds lastig.) En zo’n vrijgaveonderzoek is cruciaal, want volgens de octrooiwet kun je ook een octrooi schenden als je geen idee had dat het octrooi bestond. Je hoeft niet het originele product of het octrooi bekeken te hebben (zoals bij auteursrecht wel een vereiste is). Iemand die zich 10 jaar in de kelder terugtrekt en een pracht van een klapschaats maakt, pleegt inbreuk op de octrooien die daarop rusten.

Soms worden producten voorzien van aanduidingen als “Patent pending” of “US 1,234,567”. Die geven aan dat er een octrooiaanvraag loopt of dat de producent meent dat zijn patent met nummer 1.234.567 geschonden wordt als je dat product namaakt. Formeel verandert dat niets – zonder die aanduidingen pleeg je óók inbreuk – maar het kan de schadeclaims fors verhogen als je een product met zo’n aanduiding erop namaakt.

Alles bij elkaar kun je bij 3D printen van objecten in theorie zeker tegen octrooien aanlopen, maar ik verwacht dat dat in de praktijk niet snel gaat gebeuren. Particulieren plegen per definitie geen inbreuk, en 3D-printbedrijven doen zó veel verschillende producten dat geen octrooihouder daar effectief toezicht op kan houden. Misschien dat dit probleem aanleiding kan geven voor notice/takedown-achtige wetgeving: een octrooihouder kan dan zijn product en octrooi aanmelden waarna een 3D-printbedrijf hier geen prints meer van mag maken zonder aparte toestemming.

solid-edge-design-3d.pngWaarschijnlijker lijkt me echter dat de CAD-bestanden op de korrel genomen worden. Een CAD bestand vertelt de printer hoe het object opgebouwd moet worden. Op zichzelf is een CAD bestand geen uitvinding maar slechts een blauwdruk, en blauwdrukken vallen niet onder octrooien want het zijn geen concrete dingen.

Er is echter een uitzondering in de octrooiwet: ook het namaken of produceren van “middelen betreffende een wezenlijk bestanddeel” van een uitvinding valt onder het octrooirecht, wanneer die gebruikt gaan worden om vervolgens de uitvinding zelf na te maken. Dit wordt ook wel indirecte inbreuk genoemd. Daarbij is vereist dat de namaker “gezien de omstandigheden duidelijk is, dat die middelen voor die toepassing geschikt en bestemd zijn”. Dit vanwege handige jongens die een geoctrooieerd apparaat namaken en als bouwpakket op de markt brengen.

Niet elk onderdeeltje van een geoctrooieerde uitvinding valt onder de definitie van “wezenlijk bestanddeel”. Het enkele feit dat een item gebruikt kan worden om de uitvinding na te maken, is niet genoeg. Maar waar de grens ligt, is een heel lastige vraag, zoals in het Senseopads-arrest bleek. Specifiek uitgezonderd zijn “algemeen in de handel verkrijgbare produkten”. Daarmee is dus uitgesloten dat een octrooihouder de leverancier van grondstoffen voor 3D-printen (of de printers zelf) aanpakt met als argument dat die zo’n wezenlijk bestanddeel betreffen.

Of een CAD-bestand met louter instructies voor het produceren van de uitvinding hieronder valt, is een open vraag. Tot dusverre zijn er alleen rechtszaken geweest over fysieke onderdelen die al of niet middelen voor inbreuk opleverden. Maar het ligt voor de hand dat als particulieren thuis uitvindingen printen en handelaren alleen printers en grondstoffen verkopen, de aanbieders van CAD-bestanden wegens middellijke inbreuk worden aangesproken. En de positie van CAD-bestandsaanbieders zal ook bij de andere IE-rechten essentieel blijken.

Arnoud<br/> Foto: 3D geprinte Dewalt-motorzaag door Creative Tools en Solid Edge designtool door Siemens PLM Software, beiden CC-BY 2.0. Het octrooi is US 4,502,705 uit 1985 voor een inventieve tandemfiets.

3D dinsdag: Driedimensionaal printen versus intellectueel eigendom

3d-printen.pngWorden 3D-printers de nieuwe Napster? Met die vraag opende Ars Technica vorige week haar bericht over een auteursrechtclaim op een CAD-bestand waarmee een driedimensionaal model geprint kon worden. Met driedimensionaal printen kan iedereen (bijna) alles maken dat hij zoekt, van reserveonderdelen tot zelfverzonnen objecten tot dat dure merkproduct. De Flickrstream van CreativeTools.se laat nu al enkele fantastische mogelijkheden zien. In Nederland biedt FabLab de mogelijkheid zo ongeveer alles te printen dat je wilt.

Bij 3D printen worden objecten gereproduceerd vanuit bronmateriaal dat in heel kleine hoeveelheden en laagje voor laagje wordt gedoseerd. Vaak wordt daarbij met gesmolten polymeer gewerkt, maar ook kan materiaal in poedervorm worden gebruikt dat wordt verhard nadat het laagje is gedeponeerd. Dit alles onder controle van een instructiebestand (CAD-bestand) dat de 3D printer vertelt hoe elk laagje eruit ziet en welk materiaal moet worden gebruikt. 3D printen kan met polymeren maar ook met metalen. Daarmee is zo ongeveer alles te maken.

Het gebruik van 3D printen botst al snel met intellectuele eigendomsrechten, zoals ook al in het geweldige whitepaper van Public Knowledge te lezen is. Een object kan beschermd zijn door auteursrechten, merken, modelrechten of octrooien (patenten). Het namaken is dan niet toegestaan. Soms is er een uitzondering voor namaken in de privésfeer of voor onderzoeksdoeleinden, maar die uitzondering is vaak beperkter dan je zou denken.

Het intellectueel eigendom (IE) is namelijk gebaseerd op de gedachte dat alleen de maker/uitvinder/ontwerper van een object dit mag reproduceren. Dit vanuit de aanname dat deze met dat controlerecht zijn investering moet kunnen terugverdienen. Afrekenen per kopie is een natuurlijk model in de 3D wereld: als iets populair is, verkoopt het goed en dan verdien je veel, en als iets tegenvalt dan verkoopt het niet en dan heeft de maker pech. Dat model stond voor muziek en films al flink onder druk door internetdistributie, maar de druk door 3D printen wordt alleen maar groter.

Ik verwacht dat wanneer 3D printen meer in de mainstream terecht komt, er grote druk zal komen vanuit rechthebbenden om te voorkomen dat 3D printen van beschermde objecten mogelijk wordt. Dat kan grote impact hebben: sites die 3D modellen aanbieden zullen net als Mininova of Pirate Bay als piraten worden aangemerkt, maar ook de verkoop van 3D printers als zodanig kan aan banden worden gelegd als het idee postvat dat deze vooral voor namaak worden gebruikt.

Daarom ga ik de komende weken elke dinsdag (“3D dinsdag”) een blog schrijven over een aspect van het intellectueel eigendomsrecht en waar dat botst met de mogelijkheden van 3D printen. Ik zal per IE-recht bespreken wanneer iets daaronder valt, wat er dan wel en niet mag met dat object en wat dat betekent voor het proces van 3D printen.

Wie nu al specifieke vragen of suggesties heeft die ik mee moet nemen, dan hoor ik dat graag! (Oh ja, en een mooier plaatje voor deze serie zou ook leuk zijn. Het is héél moeilijk een Creative Commons foto te vinden die op 150×150 pixels het concept 3D printen laat zien.)

Arnoud<br/> Foto: Tony Buser, CC-BY 2.0

Open source code in patentaanvraag?

x264.pngEen ontwikkelaar van de open-source video-encoder x264 beschuldigt het bedrijf Tandberg ervan dat zij open-sourcecode heeft gestolen en die nu wil patenteren. Tandberg ontkent. Dat meldde Webwereld gisteren, en Tweakers al zondag. In patentaanvraag WO2010077148 blijkt een algoritme beschreven te worden dat wel héél sterk lijkt op een in 2006 bedacht algoritme voor de open source video encoder x.264.

De overeenkomsten zijn inderdaad zeer opmerkelijk. De indieningsdatum is 2 maanden na de publicatie van de broncode uit de encoder. Er ontbreekt een niet onbelangrijk onderdeeltje in de patentaanvraag – en precies dat onderdeeltje was pas een tijdje later aan de encoder toegevoegd. En volgens de ontwikkelaars was bekend dat Tandberg-mensen meelezen bij hun project. Bij Slashdot zien ze dan ook meteen een complot om heel open source te patenteren. /aluhoedje

Tandberg ontkent alle beschuldigingen en wijst erop dat hun aanvraag toch echt anders is dan de encoder, en dat ze zeker niet meelezen of code overtypen. (Er staat ook geen broncode in de patentaanvraag.) En de ontwikkelaars reageren daar weer op dat dat best zou kunnen; het algoritme uit de patentaanvraag is volgens hen zó triviaal dat je er toch geen patent op moet kunnen krijgen.

Hoe nu verder? Het literatuuronderzoek van WIPO noemt deze prior art niet, maar na al deze heisa een mogelijke octrooiverlenende instantie mogelijk wel. Of Tandberg besluit zelf de aanvraag in te trekken, dat kan ook altijd.

Webwereld meldt nog deze aperte onzin:

De x264 projectgroep kan overigens nog wel bezwaar indienen tegen het patent bij de World Intellectual Property Organization. Die organisatie kan de patentaanvraag ongeldig verklaren als blijkt dat het algoritme van Tandberg inderdaad te veel overeenkomt met het open-source algoritme.

Die mogelijkheid bestaat juridisch eenvoudigweg niet. Het WIPO publiceert internationale octrooiaanvragen en publiceert een literatuuronderzoek, meer niet. Wie echt een octrooi wil, moet daarna naar de octrooiraden van de landen waar hij dat octrooi wil. En die kunnen eventueel de bezwaren van de x.264 groep in behandeling nemen.

Arnoud

Europese softwareoctrooien: wie weet er een leuk, recent voorbeeld?

Octrooi op software in Europa, het blijft een heikel punt van debat. (Minstens zo heikel trouwens als de debatten over downloaden en FTD, waarover elders). Mag het wel, mag het niet? En hoe erg is het nu eigenlijk?

Recent verscheen een artikel over softwareoctrooien waarin werd gesteld dat “uitsluiting op grond van die bepaling is vrij eenvoudig te voorkomen wanneer met de software een nieuw en innovatief technisch effect kan worden gerealiseerd”. Op zich klopt dat wel min of meer, maar die “wanneer” is wel cruciaal – en bovendien vrij lastig te behalen met een softwareoplossing, zo heb ik gemerkt. Maar verhalen zijn er genoeg over triviale octrooien en octrooien op pure softwaretechnieken.

Ik zou hier dan ook graag induiken maar omdat ik enigszins uitgeput ben van de hele week FTD verdedigen, zou ik deze keer graag eerst jullie een vraag willen stellen: wie weet er een mooi, recent voorbeeld van een verleend Europees octrooi dat we “softwareoctrooi” kunnen noemen?

Octrooien zoeken doe je via Esp@cenet. Vul “EPB” in in het veld “Publication number” zodat je alleen de verleende octrooien (“B-publicaties”) krijgt en niet ook alle aangevraagde maar (nog) niet verleende rommel.

Voor mij is recent iets dat in 2008 of later is toegekend. Helaas kun je daar niet op zoeken, want het veld “publicatiedatum” gaat uit van de publicatie van de aanvraag en niet van de toekenning. Maar met “EPB” en een paar slim gekozen trefwoorden vind je hopelijk wat leuks. Ik ben in ieder geval erg benieuwd!

Ik zal volgende week twee artikelen publiceren die ik schreef voor het jubileumboek van 100 jaar Rijksoctrooiwet. De titel “De puinhopen van het Europese softwareoctrooi” van het ene artikel geeft alvast een voorzetje voor de discussie. 🙂

Arnoud

Supreme Court: geen standpunt over softwarepatenten

Wat is dat toch met hoge rechtbanken en octrooien versus software? Nadat een tijdje geleden de Grote Kamer van het EPO geen zin had in een duidelijke uitspraak, komt nu ook de Amerikaanse Supreme Court met een arrest over software patents dat in de verste verte geen standpunt inneemt.

Het arrest (via) betreft de Bilski-zaak, over een patent op een hedging-techniek (afdekken van een financieel risico van een investering door middel van een andere investering). Dit was een evidente business method (werkwijze voor het zakendoen), en business method patents zijn zo mogelijk nog discutabeler dan softwarepatenten.

Vele ogen waren dan ook gericht op het Supreme Court in de hoop dat die nu eindelijk eens een harde lijn zou trekken: verbied business method patents, en liefst meteen ook zo veel mogelijk softwarepatenten. Maar daar had men geen trek in. Men wijst de zaak af, maar op grond van de bestaande regels. Daar wordt niets aan toegevoegd of aan afgedaan.

Een opvallend argument daarbij is dat business method patents niet per definitie uitgesloten van octrooieerbaarheid zijn, omdat de Amerikaanse wetgever een paar jaar terug in de wet een expliciete defense daartegen heeft opgenomen. Wie inbreuk maakt op een business method patent, maar kan bewijzen dat hij de method al toepaste voor het octrooi werd toegewezen, kan niet worden veroordeeld. Door zo’n regel op te nemen, aldus het Hof, was de wetgever het impliciet eens met het idee dat business methods gepatenteerd kunnen worden.

Jammer. Een gemiste kans om duidelijkheid te krijgen.

Arnoud

Europees Octrooibureau spreekt zichzelf niet tegen over octrooien en software als zodanig

Nee hoor, niets aan de hand met die rechtspraak over software-gerelateerde uitvindingen (aka CII aka softwarepatenten). Dat is ongeveer waar de recente opinie G3/08 van de Grote Kamer van Beroep van het Europees Octrooibureau op neerkomt. Er staan misschien tegenstrijdige dingen in de arresten tot nu toe, maar dat heb je altijd als de jurisprudentie zich ontwikkelt. Kortom, valt dat even tegen.

In 2008 besloot het Europees Octrooibureau zichzelf vragen te stellen over de octrooieerbaarheid van software. Sinds 2000 zijn er diverse beslissingen daarover geweest. Hoofdlijn was uitspraak 1173/97, een beslissing waar ik nog elke keer weer hoofdpijn van krijg: een computerprogramma op zichzelf is geen computerprogramma als zodanig wanneer het een technisch computerprogramma op zichzelf is. Met “computerprogramma als zodanig” werd namelijk bedoeld een niet-technisch computerprogramma, zodat wel-technische computerprogramma’s geen computerprogramma’s als zodanig zijn. Eh, juist.

Vervolgbeslissingen maakten het er allemaal niet duidelijker op. De president van het Europees Octrooibureau legde de zaak in 2008 voor aan de Grote Kamer van Beroep, de hoogste instantie binnen de octrooiorganisatie voor dit soort dingen. Dit mede naar aanleiding van een prachtige juridische flame vanuit de Engelse rechtbank.

Vervolgens werd iedereen ook nog eens om zijn mening gevraagd, wat tot een kleine honderd amicus curiae (“Beste Octrooiraad”)-brieven had geleid. Je zou denken dat dat wel een signaal moet zijn naar die Grote Kamer dat dit best wel een belangrijk onderwerp is.

Kennelijk wil men de handen toch niet branden aan het onderwerp. Het verzoek om met een oordeel te komen, wordt afgewezen op puur formele gronden: de Grote Kamer is pas bevoegd als er “verschillen” zijn in eerdere uitspraken, en bij deze wordt “verschillend” hergedefinieerd als “elkaar tegensprekend”.

Oftewel, we zijn nu terug bij de jurisprudentie die er ligt en het EOB kan vrolijk doorgaan met patenten toewijzen zoals ze de afgelopen jaren deed.

De “End software patents” groep kletst dan ook als ze zegt

The patent office is thus does not have the power to decide for itself whether or not software should be patentable.

Waar halen ze dat in vredesnaam vandaan?! Nergens zegt de Grote Kamer dat ze niet kan beslissen, ze wijst het verzoek af omdat er geen conflict is tussen de uitspraken die er liggen.

Arnoud

Op LEGO passende steentjes namaken mag, mits

lego-mega-bloks-blokken-steentjes-nabootsing.pngHet maken van steentjes die op Lego-steentjes passen, is toegestaan. Wel moet je daarbij zo veel mogelijk je best doen om te zorgen dat er geen verwarring kan ontstaan over wiens steentjes het nu eigenlijk zijn. Dat blijkt uit een arrest van de Hoge Raad (via Boek 9) van vorige week, dat een arrest van het Gerechtshof uit 2007 bevestigt. En ik ben benieuwd of we hier nog een voor ICT relevant aspect uit kunnen slepen.

Een hoofdregel in het recht is dat namaken en imiteren van slimme dingen van anderen toegestaan is. Alleen als er een specifiek recht (zoals auteursrecht, octrooi of merkrecht) aan te wijzen is, komt dat anders te liggen. Je mag dus een slimme verkooptruc of schrijftechniek zomaar overnemen. De Hoge Raad trekt (al jarenlang trouwens) de grens bij ‘slaafse nabootsing’, het zonder goede reden heel dicht naast een concurrent gaan zitten met je eigen product of dienst. Je moet alles doen wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is om te voorkomen dat er gevaar voor verwarring ontstaat.

Nu zijn er tientallen manieren om blokjes te maken die je met elkaar kunt koppelen via knopjes en buisjes, maar er is maar één manier om dat zo te doen dat die blokjes passen op Legoblokjes. En als je die ene manier nadoet, dan is er zeker verwarring mogelijk. Betekent dit dat je dus geen passende blokjes mag maken? Nee, zegt de Hoge Raad:

Onder omstandigheden kan een bij afnemers van de producten bestaande behoefte aan standaardisatie evenwel een rechtvaardiging zijn voor het verwarringwekkend nabootsen van een product

Die verwarring ontstaat immers door de vereiste plaatsing en hoogte van de koppelelementen op de blokjes. Als je die ergens anders neerzet, past het niet meer. Hoewel je nog steeds alles moet doen wat redelijkerwijs nodig is om verwarringsgevaar te voorkomen, is het niet redelijk dat je dan maar niet-passende blokjes moet gaan maken. Als er behoefte is aan passende blokjes, dan mag je die maken.

Zag u het verschil tussen de twee blokjes in het plaatje hierboven trouwens? Volgens de rechtbank, en bevestigd door de Hoge Raad, zijn deze verschillen genoeg om verwarringsgevaar te voorkomen.

Arnoud

“Google patenteert eigen homepage”

google-homepage-patent.pngGoogle’s minimalistische homepage (“zoekstartpagina” volgens Webwereld) is gepatenteerd, meldden diverse media donderdag. Daarmee zou het bedrijf concurrenten zoals Bing of Yahoo! dwars kunnen zitten als die hun veel te drukken startpagina’s willen uitkleden om zo eindelijk eens marktaandeel te veroveren.

Wat je daarbij echter zelden ziet, is het nummer van het patent want dat had in dit geval veel duidelijk gemaakt: het gaat om een zogeheten design patent, herkenbaar omdat het nummer (D599372) begint met een “D”.

Een design patent heet bij ons een “modelrecht”, en komt neer op bescherming voor het uiterlijk, de vormgeving van een product. Zoals Octrooicentrum Nederland het omschrijft:

Dit uiterlijk wordt bepaald door bijvoorbeeld de kleur, de vorm of het materiaalgebruik van het voortbrengsel. Essentieel hierbij is dat het model nieuw is en een eigen karakter heeft.

Het gaat hier dus nadrukkelijk niet om de techniek achter de homepage of hoe inventief het is om niets op je homepage te zetten. Het criterium is enkel en alleen of je iets nieuws hebt bedacht dat als uiterlijk van een product kan dienen. En dat mag dus best iets triviaals zijn. Nog trivialer dan de Auteurswet eist trouwens, drie rechte strepen op een schoen kunnen prima een beschermd modelrecht zijn maar ze zijn (waarschijnlijk) niet creatief genoeg om een auteursrecht te claimen.

Kan dit patent bij ons ook verleend worden? Dat is een goeie vraag. Het belangrijkste struikelblok zal zijn of een homepage een ‘product’, of beter gezegd een ‘voortbrengsel’ is in de zin van het Beneluxverdrag voor de Intellectuele Eigendom. Je kunt namelijk een nieuw ontwerp alleen beschermen als dit het uiterlijk van een twee- of driedimensionaal voorwerp is. Maar in artikel 3.1 van dat verdrag staat onder andere:

Computerprogramma’s worden niet als voortbrengsel aangemerkt.

Volgens dit boek was daarbij de overweging dat “het moeilijk denkbaar is een computerprogramma als een voortbrengsel met een te beschermen uiterlijk te beschouwen”. Wat is immers de buitenkant van een computerprogramma? Tsja, ik zou zeggen dat de interface op het scherm het uiterlijk is, maar dat ligt kennelijk complexer.

Je kunt dus het uiterlijk van een computerprogramma, bv. de skin van MSN Messenger, niet via een modelrecht beschermen. Daarvoor zul je echt auteursrecht moeten proberen te claimen op bijvoorbeeld de icoontjes of het kunstzinnige karakter van de plaatsing van alle interface-elementen. (Misschien dat daarom steeds meer programma’s zo’n niet-standaard en daarmee volstrekt onbruikbare interface hebben?)

Voor een website zal dan wel hetzelfde gelden denk ik. Wat is de buitenkant van een website?

Oh ja, bij SearchEngineLand schrijft iemand dat “[p]lenty of search engines prior to Google’s 1998 launch had clean pages”. Iemand enig idee welke? De meeste sites waren voor zover ik me kan herinneren juist hartstikke druk met portaltoestanden en knipperende banners.

Arnoud

Google Chrome bevat LGPL videosoftware, mag dat?

google-chrome.pngGoogle Chrome, de minimalistische browser van het advertentie- en zoekmachinebedrijf bevat veel open source. Recent bleek de browser echter ook de open source FFMPEG videosoftware te bevatten om zo filmpjes op webpagina’s beter te kunnen afspelen. En dat is opvallend, omdat FFMPEG onder de LGPL 2.1 open source licentie is uitgebracht. De verhouding tussen LGPL 2.1 en de MPEG-octrooilicenties is op zijn zachtst moeilijk te noemen.

Wie MPEG-functionaliteit aan zijn product wil toevoegen, heeft octrooilicenties nodig. Organisaties als MPEG-LA verstrekken dergelijke licenties, uiteraard tegen betaling. Daarbij geldt de eis dat je alleen voor je eigen producten kunt betalen: maakt de klant een kopie, dan moet die zelf een nieuwe licentie komen halen. Iets dat moeilijk ligt bij open source software, omdat het daar juist de bedoeling is dat klanten het ook weer kopiëren en verspreiden.

De LGPL bevat namelijk een aantal clausules die bedoeld zijn voor deze situatie. De belangrijkste is artikel 10:

You may not impose any further restrictions on the recipients’ exercise of the rights granted herein. You are not responsible for enforcing compliance by third parties with this License.
Oftewel: u mag anderen geen beperkingen opleggen op de rechten die u zelf krijgt van de LGPL. Deze clausule maakt het, zo werd altijd aangenomen, erg moeilijk om open source te gebruiken als daarvoor betaalde octrooilicenties van derden nodig zijn. Maar, wat zegt nu Google’s open source program manager Chris DiBona:

(a) Party A gives Party B a library licensed under the LGPL 2.1
(b) Party B gets a patent license from Party C
(c) Party B then distribute the library under the LGPL 2.1

This situation is *not* prohibited by the LGPL 2.1 (see the LGPL 3.0 for a license that does deal with this situation). Under the LGPL 2.1, the fact that Party B may have a patent license with an unrelated third-party is irrelevant as long as it doesn’t prevent Party B from granting people the rights LGPL 2.1 requires they grant them (namely, only those rights it in fact received from Party A).

Oftewel (ik krijg er ook hoofdpijn van): het “further restrictions” gaat om restricties die de verspreider van de software oplegt, terwijl de MPEG-licentie een restrictie van een derde is. Google kan er niets aan doen dat derden een betaald licentieprogramma hebben op de software die zij van FFMPEG hebben gekregen.

Meer to-the-point is DiBona’s collega Daniel Berlin verderop:

Nowhere in the LGPL 2.1 are we required to grant you patent rights that we may have.

Dat is op zijn minst een originele interpretatie te noemen. In artikel 11 van de LGPL staat namelijk:

If you cannot distribute so as to satisfy simultaneously your obligations under this License and any other pertinent obligations, then as a consequence you may not distribute the Library at all. For example, if a patent license would not permit royalty-free redistribution of the Library by all those who receive copies directly or indirectly through you, then the only way you could satisfy both it and this License would be to refrain entirely from distribution of the Library.

De gebruikelijke interpretatie van dat voorbeeld is dat een octrooilicentie gratis voor de hele wereld moet zijn, wil de licentienemer in staat kunnen zijn de software onder LGPL te mogen verspreiden. Maar Google komt nu met de creatief gevonden interpretatie dat de MPEG-licentie haar niet verbiedt de software onder de LGPL te verspreiden. Helaas krijgen afnemers geen MPEG-licentie, maar dat is niet verplicht volgens de LGPL.

In Google’s visie moet de MPEG-licentie zeggen “U dient ervoor te zorgen dat uw afnemers geen kopieën maken van de MPEG-software” voordat haar verspreiding de LGPL zou overtreden. Maar dat doet deze niet – er staat alleen “u moet betalen per kopie die u verspreidt”. En zolang Google dat maar braaf doet, is er weinig aan de hand. Chrome-gebruikers mogen de MPEG-functionaliteit gebruiken. Alleen, als ze kopieën gaan maken is dat geheel op eigen risico.

Helaas loopt de discussie een beetje snel dood nadat Håkon Lie zich erin mengt met terechte en kritische vragen – Lie is van Chrome-concurrent Opera. Het is namelijk een zeer fundamentele vraag.

Persoonlijk zou ik het Google-standpunt niet snel durven verdedigen, hoewel ik er niet meteen grote gaten in kan schieten. Het is evident de bedoeling van de LGPL om dit soort uitzonderingsposities tegen te gaan. Maar aan de andere kant, er waren hele lappen tekst GPLv3 nodig om het op te schrijven dus het staat er niet expliciet. En als de bedoeling er niet staat, heeft over het algemeen de licentiegever pech.

Arnoud