Straatrovers, inbrekers en zakkenrollers dreigen vrijuit te gaan indien in hun strafzaak gebruik wordt gemaakt van beelden van bewakingscamera’s, las ik bij Security management. Men baseert zich op een artikel in De Telegraaf waarin wordt gemeld dat camerabeelden niet zomaar door justitie kunnen worden opgeëist als bewijs, omdat het “gevoelige informatie” kan bevatten over iemands ras. Dat zou de Hoge Raad geoordeeld hebben.
Het was even spitten, maar ik vond een arrest van 23 maart waarin de offficier van justitie persoonsgegevens had gevorderd (naam, adres, postcode, woonplaats en eventuele foto) van de gebruikers van kaarthouders van een OV-chipkaart die in een bepaalde tijdsperiode op bepaalde metrostations hadden in- en uitgecheckt. Dit op grond van artikelen 126nd en <A HREF=”http://lexius.nl/Sv/126ud.
Er staat expliciet “De vordering kan niet betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende … ras” in lid 2 van artikel 126nd. Het is binnen de jurisprudentie rond persoonsgegevens aanvaard dat een foto van iemand kan worden gezien als een “persoonsgegeven betreffende ras”, omdat je op een foto kunt zien wat iemands ras of etnische afkomst is. Een foto van een persoon mag dus niet worden gevorderd op grond van artikel 126nd Strafvordering.
Wel een grond biedt artikel 126nf Strafvordering, dat expliciet zegt dat foto’s en andere van deze gevoelige persoonsgegevens wel mogen worden gevorderd, maar alleen:
- in geval van verdenking van een ernstig misdrijf waar (kort gezegd) minstens 4 jaar cel op staat, en
- na voorafgaande schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris.
Omdat die machtiging er niet was, oordeelde de Hoge Raad dat de pasfoto’s van de ovchipkaarthouders niet mochten worden afgegeven. Zij verwerpt daarbij het standpunt dat artikel 126nf alleen zou gelden als de officier de intentie zou hebben het ras van de mensen op de foto te willen weten. Ook als ‘bijvangst’ mag een officier geen gegevens over ras of etnische afkomst opvragen zonder machtiging van de rechter-commissaris.
Hiermee is er dus een grond om tegen elk gebruik van opgeëiste camerabeelden te ageren: er is geen machtiging voor gevraagd. Bovendien zal lang niet bij elke beroving of inbraak sprake zijn van een misdrijf dat een “ernstige inbreuk op de rechtsorde” oplevert, zodat die machtiging niet altijd gegeven zal worden.
Het lijkt me niet echt een wenselijke uitkomst, want het doorkruist compleet het mogen opvragen van camerabeelden. Maar ik zie niet 1-2-3 een antwoord hierop.
Update: in dit arrest vindt Gerechtshof Arnhem juist dat
Het gaat immers om beelden die (anders dan in het geval van de Hoge Raad) niet aan [bank] waren toevertrouwd, maar om een opname van een beveiligingscamera waarvan de aanwezigheid op allerlei plekken in de publieke ruimte en in het bijzonder bij pinautomaten van algemene bekendheid is. Om meer of anders dan een foto- of videoregistratie van de (bij een duidelijke opname voor het bewijs bruikbare) fysionomie van degene die voor een bepaalde geldtransactie van de pinautomaat in kwestie gebruik heeft gemaakt, gaat het hier niet. Van een (aan de beelden of de opnamen daarvan) voorafgegane verwerking van gevoelige persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 Wet bescherming persoonsgegevens, is bij deze registratie geen sprake geweest. Het verbod van artikel 18 van de wet doet zich (daarom) evenmin gelden. Het beeldmateriaal in kwestie kon daarom op de voet van artikel 126nd/ud van het Wetboek van Strafvordering worden gevorderd en kan en mag om die reden voor het bewijs worden gebruikt en het hof doet dat.
Update (22 november 2012): in deze uitspraak vindt de rechtbank Rotterdam dat er wél sprake is van een vormverzuim als niet met een machtiging is gevorderd, maar verbindt daar geen gevolgen aan:
Met de raadsman oordeelt de rechtbank dat artikel 126nf WvSv de juiste rechtsgrond was. De rechtbank constateert dat er sprake is van een vormverzuim. Echter, aan de materiële criteria van artikel 67 lid 1 WvSv, te weten dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde is gemaakt en dringende noodzakelijkheid, is wel voldaan. Om die reden volstaat de constatering van het gemaakte verzuim.
Arnoud