Pleeg je merkinbreuk als Google je advertenties aanvult met iemands merk?

keyword-insertion-google-adwordsIs sprake van merkinbreuk wanneer Google een keyword in je advertentie aanvult met iemands merknaam? Voor die vraag stond de rechter in Overijssel onlangs.

Het bedrijf Serbo is eigenaar van het merk “Luminus” voor dakconstructies, lichtkoepels en dergelijke. En tot hun verbazing verscheen op zeker moment een advertentie van een ander bedrijf, Luxlight, wanneer je zocht op “Luminus”. En in die advertentie stond prominent in de titelregel “Luminus lichtstraat? specialist in lichtstraten – luxlight.nl”. Aanschrijven die merkenschenders dus.

Tot minstens even veel verbazing ontving Luxlight de claim. Zij verkochten geen Luminus en hadden ook niet op dat woord geadverteerd. Na enig spitten ontdekte men dat de betreffende advertentie een zogeheten ‘Keyword Insertion’ advertentie was, waarbij je Google een term uit de zoekopdracht laat invullen in je advertentie. En Google had in dit geval bedacht dat “luminus” de beste term was voor de advertentie met “{keyword} lichtstraat?”. Auw.

Kun je dit Luxlight verwijten? Nee, zegt de rechter. Luxlight gebruikt het merk niet in de advertentie; ze hebben het woord er niet zelf ingezet en ook niet specifiek Google geïnstrueerd de advertentie dat woord te laten zien als mensen zoeken op Luxlight.

En zelfs als ze het merk gebruikten, is er niets aan de hand: het is vaste rechtspraak dat het toegestaan is andermans merknaam te gebruiken in een advertentie, tenzij de advertentie onduidelijk is over de relatie tussen merkhouder en adverteerder. Deze advertentie was niet onduidelijk. De naam Luxlight staat er meteen duidelijk in.

Alles bij elkaar is de rechter dan ook snel klaar: geen merkinbreuk, eiser mag de proceskosten van de gedaagde vergoeden, volgende zaak. En op zich is dat ook logisch. Hoewel cynische ikke zich bij zulke advertenties wel vaker afvraagt in hoeverre men nu echt niet kon aan zien komen dat de merknaam van de concurrent zou opduiken.

Arnoud

Is een hashtag merkinbreuk?

hashtag-merkinbreukEen lezer vroeg me:

Ik vroeg mij af of het is toegestaan om voor marketingdoeleinden een #merknaam te gebruiken in je twitter/facebook/instagram bericht. Zou zoiets als: ‘Kom bij ons benzine tanken, Basisweg 2 #tankstation #shell #BP’, mogen?

De merkenwet noemt nergens specifiek de hashtag maar dat wil niet zeggen dat je dus in hashtags alles mag zetten. De merkenwet gaat in feite over elk soort commercieel gebruik van merken. Het kanaal of de techniek is in principe niet relevant. Een logo op je winkelruit schilderen is juridisch hetzelfde als een woord opnemen op je webpagina of een slogan in je tweets.

Het Europese Hof van Justitie bepaalde onlangs (zaak C-657/11) dat het gebruik van een merk in een metatag op een website reclame is. Hoewel ze daarvoor iets meer woorden nodig hadden dan ik:

Aangezien het gebruik – in de programmeertaal van een website – van metatags die met de namen van de producten van een concurrent en met diens handelsnaam overeenkomen, er dus toe leidt dat aan de internetgebruiker die een van deze productnamen of die handelsnaam als zoekwoord invoert, wordt gesuggereerd dat deze website verband houdt met zijn opsporing, dient een dergelijk gebruik als een mededeling in de zin van artikel 2, punt 1, van richtlijn 84/450 en artikel 2, sub a, van richtlijn 2006/114 te worden beschouwd.

De kerngedachte hierachter is dat je door het gebruik van die productnamen in feite zegt “zoek je X, kom dan bij mij”. En of dat mag, hangt af van wat je aan het verkopen bent. Je mag merkproducten verkopen en dan het merk noemen (ook bij parallelimport), of daarmee compatibele producten promoten. Verkoop je heel andere producten die toevallig ook zo heten, dan mag je natuurlijk ook het merk gebruiken. En als derde is het legaal om jezelf als alternatief te presenteren wanneer iemand zoekt naar een merk. “Heeft u Coca-Cola?” “Nee, wel Pepsi” is legaal merkgebruik.

De vraag komt dus neer op, wat betekent #shell als je dat in een commerciële tweet opneemt. Formeel is een hashtag een categorie-aanduiding: deze tweet heeft iets met Shell te maken (en met BP en een tankstation). Nu is de twitteraar reclame aan het maken voor zijn tankstation aan de Basisweg en hij wil daarbij duidelijk mensen die graag bij Shell of BP tanken naar zijn pomp lokken.

Dat is dus die derde categorie: de twitteraar biedt een alternatief voor het merkproduct. Dat mag dus zolang hij maar eerlijk is dát hij een alternatief biedt, en niet de indruk wekt dat hij een Shell- dan wel BP-station is. Dat laatste zou merkinbreuk zijn.

Het mag dus in principe maar het hangt wel heel erg af van hoe je het opschrijft. Ik dénk dat de voorbeeldtweet van de vraagsteller nog net mag: er worden twee merken genoemd en geen officiële merkpomphouder die dat doet. Maar de naam van het tankstation staat er niet in, en zwijgen over je afkomst wordt al snel uitgelegd als stilzwijgende poging tot misleiding. Je wil dan dat mensen denken dat je van Shell bent, want dat is dan de enige genoemde merknaam en dan zal dat dus wel de uitbater zijn.

Wel mooi hoe elk juridisch onderwerp bij iedere nieuwe dienst weer terugkomt. Eerst waren het domeinnamen, toen metatags, daarna Adwords en nu Twitterhashtags. What’s next?

Arnoud

Profiteren van andermans bedrijfsnaam

zoek-bedrijf-handelsnaam.pngHet profiteren van de naam van een concurrent is niet verboden, tenzij je handelsnaam- of merkinbreuk pleegt. Dat is kort gezegd wat het Hof Leeuwarden eerder deze maand bepaalde in een zaak over de term “scheidingsplanner”. Er is geen algemene regel in de wet dat je andermans bedrijfsnaam niet mag noemen. Daarmee wordt het vonnis uit 2011 ongedaan gemaakt.

Een scheidingsbemiddelingsbureau had advertenties (Adwords) gekocht bij Google voor het trefwoord “scheidingsplanner”. De concurrent De Scheidingsplanner had daar bezwaar tegen, omdat zij een beeldmerk en een handelsnaam had voor dat woord.

Nadat in eerste instantie de rechter had bepaald dat de advertenties te onduidelijk waren (wat merkinbreuk oplevert), vindt het gerechtshof de advertenties nu wél door de beugel kunnen.

Op zich is gebruik van iemands woordmerk in een advertentie inderdaad al snel merkinbreuk, wanneer je daarmee de indruk wekt dat je tot de merkhouder behoort. Maar dat ging hier niet op: het woordmerk was volgens het Hof eigenlijk gewoon beschrijvend voor de dienst, het plannen (uitwerken, begeleiden) van scheidingen. En beschrijvende termen mogen niet als merk worden gedeponeerd.

Een mooie grafische voorstelling van dat woord kan natuurlijk wél prima een merk zijn, maar dat wil niet zeggen dat dus het woord an sich via de achterdeur alsnog beschermd is. Een beschrijvende term mag je gebruiken, dus een beroep op het beeldmerk met die term erin gaat niet slagen (net zoals in de Cruisetravel/Cruise Factory-zaak).

Blijft over het handelsnaamrecht. Een beschrijvende term kan best een handelsnaam zijn, want de Handelsnaamwet eist geen “onderscheidend vermogen” of creativiteit. Maar je kunt je dan alleen verzetten tegen gebruik als handelsnaam door je concurrent. Het enkele opnemen van een naam in een advertentie of ergens op een site is géén handelsnaaminbreuk. Pas als je met die naam naar buiten treedt alsof je de handelsnaamhouder bent, kan sprake zijn van inbreuk.

Auteursrecht op (de formule van) de Scheidingsplanner wordt ook afgewezen want zelfs al is die formule beschermd, dan nog kun je daarmee niet het overnemen van twee woorden daaruit verhinderen.

Als laatste redmiddel had de Scheidingsplanner dan nog het gewone onrechtmatig handelen aangegrepen. Het is toch bepaald niet netjes, oftewel in strijd met de ongeschreven maatschappelijke zorgvuldigheid, dat je zomaar andermans naam gaat gebruiken voor welk doel dan ook?

Daar is het Hof snel klaar mee:

Voorop staat dat het profiteren van de naam van een concurrent, zonder dat dit in strijd is met een absoluut intellectueel eigendomsrecht, op zichzelf niet onrechtmatig is, ook niet als dit nadeel aan die ander toebrengt. Slechts op grond van bijkomende omstandigheden, kan tot onrechtmatigheid worden geconcludeerd.

Terecht, lijkt me. We hebben niet voor niet een systeem van registratie bij merken, en het is niet de bedoeling dat je zonder merk alsnog zou kunnen profiteren van bescherming die op hetzelfde neerkomt.

Welke bijkomstige omstandigheden zouden dan wel genoeg kunnen zijn? Daar gaat het Hof niet diep op in. Men merkt op dat zelfs als vast zou staan dat de concurrent opzettelijk die naam zo gekozen heeft en zo wilde aanleunen bij de bekendheid van De Scheidingsplanner, dat dan nog niet genoeg zou zijn.

Er moet echt meer zijn, bijvoorbeeld duidelijke verwarring bij klanten over met wie ze te maken hebben. Dat was in de Just-eat/Thuisbezorgd-zaak bijvoorbeeld genoeg om tot overdracht van domeinnamen met de handelsnaam van de concurrent erin over te gaan. En dáár heb ik dan weer moeite mee want dan creëer je toch weer een pseudo-merkbescherming. Maar goed.

Arnoud

“Google verdient aan illegaal verkooppunt Olympische Spelen”

google-verdient-nou-en.pngTendentieus en ongefundeerd. Dat was het eerste dat in me opkwam toen ik dit bericht bij Nu.nl lees. “Google heeft geld verdiend aan een gesponsorde link naar een bedrijf die illegaal kaartjes voor de Olympische Spelen 2012 verkocht.” Ohòòh. En ze gaan het geld nog hóuden ook, stelletje gemeneriken.

Nee, serieus. Kom op zeg. Sinds wanneer is dit verboden? Google mág geld verdienen aan gesponsorde links, ook als die linken naar onrechtmatige handel. Dat bepaalde het Europese Hof van Justitie in het Google/Vuitton-arrest.

In die zaak ging het om de vraag of Google aansprakelijk zou zijn voor het laten verschijnen van gesponsorde links naar namaakmerkartikelen. Nee, oordeelde het Hof. Partijen die informatie van anderen opslaan en verwerken, zijn niet aansprakelijk voor die informatie

wanneer die dienstverlener geen actieve rol heeft gehad waardoor hij kennis kreeg van of controle kreeg over de opgeslagen gegevens.

Dit geldt ook voor zoekmachines en gesponsordekoppelingsdienstverleners zoals Google.

Indien dat het geval is, kan de dienstverlener niet aansprakelijk worden gesteld voor de gegevens die hij op verzoek van een adverteerder heeft opgeslagen, tenzij hij die gegevens niet snel verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt nadat hij kennis heeft gekregen van het onrechtmatige karakter van die gegevens of van activiteiten van die adverteerder.

Google hoeft dus alleen maar in actie te komen na klachten over illegale advertenties, en wel door de advertentie dan te verwijderen. En dat ze geld verdient met die dienst, doet daar niets aan af. Wat Nu.nl dus wil zeggen met haar bericht, weet ik niet. Maar nieuws is het niet.

Het zou me trouwens niets verbazen als de Olympische Spelen gaat claimen dat die regel niet voor hen geldt, of dat er tijdens de Spelen even een aparte wet moet worden gemaakt dat niemand op die term mag adverteren zonder hun toestemming. Dat is immers hun staande praktijk: alle wettelijke uitzonderingen moeten aan de kant voor dit sportevenement. Grmbl.

Arnoud

“Google verdient aan illegaal verkooppunt Olympische Spelen”

google-verdient-nou-en.pngTendentieus en ongefundeerd. Dat was het eerste dat in me opkwam toen ik dit bericht bij Nu.nl lees. “Google heeft geld verdiend aan een gesponsorde link naar een bedrijf die illegaal kaartjes voor de Olympische Spelen 2012 verkocht.” Ohòòh. En ze gaan het geld nog hóuden ook, stelletje gemeneriken.

Nee, serieus. Kom op zeg. Sinds wanneer is dit verboden? Google mág geld verdienen aan gesponsorde links, ook als die linken naar onrechtmatige handel. Dat bepaalde het Europese Hof van Justitie in het Google/Vuitton-arrest.

In die zaak ging het om de vraag of Google aansprakelijk zou zijn voor het laten verschijnen van gesponsorde links naar namaakmerkartikelen. Nee, oordeelde het Hof. Partijen die informatie van anderen opslaan en verwerken, zijn niet aansprakelijk voor die informatie

wanneer die dienstverlener geen actieve rol heeft gehad waardoor hij kennis kreeg van of controle kreeg over de opgeslagen gegevens.

Dit geldt ook voor zoekmachines en gesponsordekoppelingsdienstverleners zoals Google.

Indien dat het geval is, kan de dienstverlener niet aansprakelijk worden gesteld voor de gegevens die hij op verzoek van een adverteerder heeft opgeslagen, tenzij hij die gegevens niet snel verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt nadat hij kennis heeft gekregen van het onrechtmatige karakter van die gegevens of van activiteiten van die adverteerder.

Google hoeft dus alleen maar in actie te komen na klachten over illegale advertenties, en wel door de advertentie dan te verwijderen. En dat ze geld verdient met die dienst, doet daar niets aan af. Wat Nu.nl dus wil zeggen met haar bericht, weet ik niet. Maar nieuws is het niet.

Het zou me trouwens niets verbazen als de Olympische Spelen gaat claimen dat die regel niet voor hen geldt, of dat er tijdens de Spelen even een aparte wet moet worden gemaakt dat niemand op die term mag adverteren zonder hun toestemming. Dat is immers hun staande praktijk: alle wettelijke uitzonderingen moeten aan de kant voor dit sportevenement. Grmbl.

Arnoud

Adwords-arrest: “Travel card” beschrijvend voor tankpas, “Travelcard niet”

travel-card-multi-tank-card.pngDat gaat lekker zo met die Adwords-rechtszaken. Vorige week deed het Gerechtshof Amsterdam uitspraak in het hoger beroep van de TravelCard-zaak: is er sprake van merkinbreuk als je adverteert op “travel” en “card” voor een kaart die concurreert met TravelCard?

Adverteren op merken kan merkinbreuk zijn, zo weten we sinds het Google/Vuitton-arrest. Het hoeft niet: wie bijvoorbeeld vergelijkende reclame maakt of legitieme wederverkoper is, pleegt geen merkinbreuk. En we hadden natuurlijk ook nog de Cruise Travel-zaak waarbij een beschrijvende term (“cruise travel”) die voorkwam in een beeldmerk werd gebruikt in een Adwords-campagne.

De zaak hier lijkt daar een beetje op. Benzinepasmaatschappij Multi Tank Card (MTC) had geadverteerd op de termen “travelcard”, “travel card”, “travel” en “card”. Daar was concurrent Travelcard niet blij mee, en op grond van o.a. hun handelsnaam en het beeldmerk met de kreet Travelcard erin spande men een rechtszaak aan. In eerste instantie werden de eisen afgewezen omdat “travelcard” een zuiver beschrijvende term zou zijn voor tankpassen. Maar het Hof verwerpt dat argument: we spreken in de Benelux niet van travelcards maar van tankpassen.

Het teken ’travelcard” heeft in zoverre in dat specifieke kader wel (enig) onderscheidend vermogen en stelt aldus het relevante publiek in staat om de betrokken diensten als afkomstig van een onderneming te onderscheiden. Dat het relevante publiek bij het horen van de bestanddelen travel en card een verband zal leggen met reizen en betaal- en kredietkaarten is niet voldoende om hier anders over te oordelen.

Het woordmerk is dus beschermd. Heel sterk vind het Hof het merk niet, maar helemaal nul bescherming verdient het ook weer niet. Dan de volgende vraag maar: is er sprake van inbreuk?

Ja en nee. De woorden “travel” en “card”, los of naast elkaar geschreven, zijn gewoon beschrijvende woorden voor mensen die kaarten zoeken waarmee ze brandstof kunnen betrekken voor het vervoer/reizen per auto. Dat kan Travelcard niet monopoliseren. Maar als je dat aan elkaar schrijft, dan wel: met die spelling is het duidelijk dat je aanhaakt bij het merk van de concurrent. Het Hof noemt dat zelfs een “evidente verwijzing”, oftewel het “kom nou toch”-argument.

De merkenlogica volg ik niet: als “travel” en “card” de beschrijvende woorden zijn voor “(benzine bij het) reizen” en “betaalkaart”, waarom is dan de combinatie van die twee ineens níet beschrijvend? Een merk dat uit twee bestaande woorden bestaat, moet in de combinatie meer zitten dan alleen maar de twee woorden in hun gewone betekenis. Ik zou werkelijk niet weten wat voor creatiefs je krijgt door “travel” en “card” aan elkaar te plakken. (Ok, als het argument is dat “travel” niet beschrijvend is voor benzine tanken, dan snap ik de conclusie maar dan begrijp ik weer niet waarom “travel” op zich dan wél die tankbetekenis krijgt van het Hof.)

Hoe dan ook, MTC mag adverteren op de losse woorden – inclusief “travel card” – maar niet op de aaneengeschreven combinatie uit het merk van de concurrent. En, leuk detail: TravelCard mag dan weer wel adverteren op “tank card” hoewel dat de naam van MTC is: “tank card” is natuurlijk zo beschrijvend als wat voor tankcards.

Arnoud

Adwords en beschrijvende merken in hoger beroep

De term “cruise travel” is beschrijvend voor de dienst “cruisereizen”, dus het bedrijf Cruise Travel kan niet verbieden dat anderen Adwords-advertenties kopen op die term als ze hun cruisereizen willen promoten. Ook niet op grond van haar beeldmerk waar dat woord in staat. Dat oordeelde het Gerechtshof Amsterdam gisteren in het hoger beroep van de Cruise Travel/Cruise Factory-zaak waar ik over berichtte halverwege 2009. (En ja ik was adviseur van Cruise Factory.)

In eerste instantie wilde de rechter geen uitspraak doen over de vraag of het merk “Cruise Travel” met gestileerde meeuw wel geldig was voor de woorden “Cruise Travel”. Zelfs als dat zo zou zijn, dan nog kon Cruise Travel niet verbieden dat Cruise Factory adverteerde op de term “cruise travel”. Die term was immers gebruikelijk in de branche om cruisereizen mee aan te duiden. De bestemming of kenmerken van een product mag je altijd aanduiden, ook als je daarbij de merknaam van een concurrent nodig hebt.

Het Hof is strenger: de term “cruise travel” is gewoon beschrijvend, en de merkhouder kan per definitie dus niets doen tegen advertenties op die beschrijvende term.

Cruise Factory heeft aangevoerd dat het gebruik van het tekstuele elementen van het (beeld)merk van Cruise Travel geen merkinbreuk koplevert omdat de woorden ‘cruise’ en ’travel’ (ook in combinatie) beschrijvend zijn voor de diensten waarop het merk betrekking heeft en in de reiswereld ook veel gebruikt worden. Dit verweer slaagt. Evenals de losse woorden ‘cruise’ en ’travel’ moet ook de (aaneengeschreven) combinatie daarvan als beschrijvend worden aangemerkt voor de diensten die door Cruise Travel onder het reeds genoemde beeldmerk worden aangeboden (Reizen met cruiseschepen, of, zoals Cruise Travel het zelf omschrijvt – vgl. inleidende dagvaarding onder 1 en 11 – “cruise reizen”).

Daarmee hoeft het Hof niet verder te kijken naar de vraag of hier sprake is van aanduiden van bestemming of kenmerken van de diensten van Cruise Factory. Een beetje jammer want nu weten we nog niet of dat een geldig verweer kan zijn bij Adwords.

Cruise Travel had ook gesteld dat inbreuk werd gepleegd op haar handelsnaam. Op zich kan dat, ook bij een beschrijvende handelsnaam. Maar hier niet, want Cruise Factory had overal duidelijk gemaakt dat zij als bedrijf naar buiten treedt onder de naam Cruise Factory en niet Cruise Travel. Dit sluit aan bij de Google/Farm Date-zaak waar een vergelijkbaar argument werd gevoerd.

Een advertentie kopen op andermans handelsnaam is op zichzelf nog geen handelsnaaminbreuk:

Dat als gevolg van het intypen van het woord ‘cruise’ gevolgd door ’travel’ op de desbetreffende internetpagina(s) een advertentie verschijnt van Cruise Factory is niet reeds aan te merken als handelsnaamgebruik: voldoende duidelijk is immers dat de zoekwoorden niet aan een onderneming doch aan de aard van de door Cruise Factory aangeboden diensten refereren.

Pas als CF op de landingpagina groot de term “Cruise Travel” zou hebben gebruikt, zou dat wellicht anders kunnen uitvallen. (Iets waar Welkom bij merknaam-sites dus de fout mee ingaan.)

Arnoud

Adverteren bij Google voor tweedehands merkproducten mag

portakabin-primakabin-adwords.pngAdverteren bij Google voor tweedehands merkproducten mag, zolang je advertentie maar duidelijk is over jouw relatie tot de merkhouder. Dat blijkt uit het Europese arrest C-558/08 in de Portakabin/Primakabin-zaak (via) waarover onze eigen Hoge Raad vragen had gesteld. Het Hof van Justitie komt nu met nadere regels over wanneer de uitzonderingen op het merkrecht opgaan bij advertenties gekoppeld aan de merknaam als zoekwoord.

Na het onlangs gewezen arrest Google/Vuitton doet het Europese Hof nu ook uitspraak over de Portakabin/Primakabin-zaak. Hier stonden de advertenties van het bedrijf Primakabin centraal. Zij adverteerde voor “gebruikte portakabins”, wat na een sommatie van Portakabin veranderd werd in “gebruikte Portakabin units”. Tot aan de Hoge Raad werd doorgeprocedeerd of dit wel mocht, en die verwees de zaak door naar het Europese Hof omdat merkenrecht nu eenmaal Europees geregeld is.

Het Europese merkrecht kent grofweg twee redenen om een merk te gebruiken: om te verwijzen naar de soort, kwaliteit, bestemming etcetera van het eigen product en om te adverteren met een legitiem op de markt gebracht product. Bij ‘soort, bestemming etcetera’ moet je denken aan een vermelding “Past in de Philips THX1138 stofzuiger”.

In het arrest wordt de regel bevestigd uit het Google/Vuitton-arrest: advertenties met merknamen erin (of gekoppeld aan merknamen) zijn gewoon keihard merkinbreuk als “de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker” niet meer kan zien of er een band is tussen de adverteerder en de merkhouder.

Daarna besluit het Hof dat die verwijzings-uitzondering in principe niet kan opgaan bij advertenties bij zoekmachines. Er is normaal geen reden om te verwijzen naar andermans product – tenzij je dus stofzuigerzakken voor de Philips THX1138 stofzuiger wilt verkopen. De rechter moet dit van geval tot geval onderzoeken, maar moet daarbij voorop stellen dat het gebruik niet toegestaan.

Een verkoper kan wél adverteren met merknamen als hij gewoon legaal verkregen merkproducten wil doorverkopen. Dit is al decennia vaste rechtspraak: het merkrecht is ‘uitgeput’ wanneer de merkhouder zelf het product in Europa op de markt brengt. Anderen mogen dat dan doorverkopen, en mogen ook reclame maken met de merknaam in hun advertenties over dat doorverkopen. (Je zou zeggen dat dat logisch is maar er is vele malen tot aan dit Europese Hof over geprocedeerd, want volgens merkhouders is tweedehands doorverkoop toch wel een schandalig stukje piraterij en merkmisbruik.)

Als je die vaste rechtspraak doortrekt naar advertenties, dan wordt de hoofdregel

dat de houder van een merk een adverteerder niet kan verbieden om, op basis van een zoekwoord dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk en dat deze adverteerder zonder toestemming van die houder heeft geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor de wederverkoop van tweedehands waren die oorspronkelijk door de merkhouder of met zijn toestemming onder dit merk in de EER in de handel zijn gebracht

Natuurlijk zijn daar uitzonderingen op. Als de merkhouder een “gegronde reden” heeft, dan mag hij nog steeds bezwaar maken.

Het Hof noemt een aantal voorbeelden van wanneer er zo’n gegronde reden is:

  • als de advertentie de reputatie van het merk ernstig schaadt;
  • als de adverteerder de indruk wekt dat er een economische band bestaat tussen hem en de merkhouder, bijvoorbeeld door te suggereren dat hij tot het distributienet van de merkhouder behoort (geautoriseerd dealer is);
  • als de adverteerder de merkproducten van hun merkaanduiding ontdoet (“debranding”) en er zijn eigen merkje opplakt.

Daar staat tegenover dat er níet meteen al sprake is van een gegronde reden als

  • je de merknaam combineert met het woord “gebruikt” of “tweedehands”
  • <li>de reclame jouw imago versterkt ("sjonge, hij verkoopt Dior, nou dan zal het wel een goeie zijn")</li>
    
    <li>je ook andere (tweedehands of nieuwe) producten verkoopt, tenzij die andere producten "het imago dat de houder voor zijn merk heeft weten te creëren" ernstig zou kunnen schaden (dus geen Dior parfum tussen de vuilniszakken)</li>
    

Ik zou dus zeggen dat hieruit volgt dat je mag adverteren met merkproducten die je tweedehands verkoopt, als

  1. je die producten legaal in Europa ingekocht hebt,
  2. je er netjes bij meldt dat ze tweedehands of gebruikt zijn als dat zo is,
  3. je je eigen bedrijfsnaam noemt in de advertentie,
  4. geen bijdehante of dubbelzinnige opmerkingen opneemt die suggereren dat je toestemming hebt van de merkhouder, en
  5. je de merknamen en logo’s op het product niet gaat overplakken.

In het kader van de giecheltoets: “wettelijk geautoriseerd dealer” noemen en dan zeggen “van de wet ben ik geautoriseerd om te dealen in tweedehands producten” mag dus niet.

Heel verrassend is dit arrest niet, maar het is goed om het zo op een rijtje te hebben staan want zoals gezegd willen merkhouders nog wel eens over de rooie gaan omdat iemand hun merkproducten durft door te verkopen en dat nog waagt te adverteren ook.

Arnoud

Merkinbreuk door AdWords: adverteerders wel, Google niet

Daar zijn we dan: het langverwachte Adwords-arrest, meldt Boek9.nl. Naar aanleiding van een Franse rechtszaak heeft het Europese Hof van Justitie nu eindelijk uitsluitsel gegeven in haar arrest C-236/08 tot en met C-238/08. Kort gezegd: Google pleegt geen merkinbreuk als mensen adverteren op merknamen, maar moet wel ingrijpen als de merkhouder een klacht indient over een inbreukmakende advertentie. Adverteerders zijn zelf wel aansprakelijk voor merkinbreuk bij de advertenties die ze opgeven.

Centraal stond hier de vraag of je Adwords mag kopen op merknamen als je daarmee concurrerende producten wilt aanprijzen, en in het bijzonder als je daarmee “authentieke namaak” wilt verkopen.

Hoofdregel is volgens het Hof dat je wel degelijk een merknaam gebruikt in de zin van het merkenrecht als je advertenties laat verschijnen bij zoekresultaten (SERPs) waarbij de merknaam als zoekopdracht is opgegeven. Dat geldt echter alleen voor de adverteerder zelf, en niet voor Google.

Het feit dat iemand zorgt voor de technische voorzieningen die nodig zijn voor het gebruik van een teken, en daarvoor wordt vergoed, betekent immers niet dat degene die deze dienst verleent, zelf het teken gebruikt.

Dat is een belangrijke conclusie, omdat Google nu niet op grond van het merkenrecht kan worden aangesproken als er een inbreukmakende advertentie verschijnt bij Google-zoekresultaten.

De adverteerder loopt dus wel een risico: als zijn advertentie afbreuk doet aan wat juridisch de “herkomstaanduidingsfunctie” heet, dan pleegt hij merkinbreuk. Die herkomstaanduidingsfunctie is in feite waar het merkenrecht om draait; het doel van een merk is dat mensen het merkproduct kunnen onderscheiden van andere producten. Wie kort gezegd dat doel doorkruist, pleegt merkinbreuk. Daarvan is sprake wanneer

de advertentie het voor de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker onmogelijk of moeilijk maakt om te weten of de waren of diensten waarop de advertentie betrekking heeft, afkomstig zijn van de merkhouder of een economisch met hem verbonden onderneming

Zo’n internetgebruiker kan zich vergissen, aldus het Hof, wanneer hij een advertentie ziet verschijnen nadat hij een merknaam heeft ingetoetst. Het is immers logisch dat zo’n advertentie het merkproduct betreft. Daarom moet de merkhouder kunnen verbieden dat advertenties van derden worden weergegeven waarvan internetgebruikers ten onrechte kunnen denken dat zij van de merkhouder afkomstig zijn.

Ook als de advertentie duidelijk is dat er niet zo’n band is, kan er sprake zijn van merkinbreuk. Dat is het geval als de adverteerder “zo vaag blijft over de herkomst van de betrokken waren of diensten” dat die internetgebruiker uit de advertentie niet kan opmaken of de adverteerder een derde is of gelieerd aan de merkhouder.

Er is dus ruimte om te adverteren op merken, maar je zult het wel absoluut duidelijk moeten maken wie jij bent en wat je relatie tot de merkhouder is. Daarover zullen nog wel de nodige processen worden gevoerd. Eén ding staat al wel vast: de “authentic fakes”-advertenties mogen niet, hoe duidelijk je ook bent over het nep zijn van de producten.

Omgekeerd is het niet genoeg om van merkinbreuk te spreken zodra andere mensen gaan bieden op het merkwoord om daar Adwords-advertenties mee te laten verschijnen. Dit valt onder de “reclamefunctie” van het merk, wat inhoudt gebruik “als element ter bevordering van de verkoop of als handelsstrategisch instrument”. De merkhouder moet dan misschien meer betalen om zijn eigen advertenties bovenaan te laten komen, maar daarmee staat nog niet vast dat sprake is van merkinbreuk.

Als laatste oordeelt het Hof nog dat de Adwords-dienst van Google onder het beschermingsregime voor internettussenpersonen (providers) valt. Deze geldt voor dienstverleners die informatie van anderen (hier: advertenties en bijbehorende trefwoorden) opslaan en vertonen. Zij zijn niet aansprakelijk als ze geen controle op de inhoud of doorgifte hebben. En dat doet Google niet, aldus het Hof: zij selecteren niet zelf welke advertenties waar komen te staan, dat doen de adverteerders – die geven de trefwoorden op en betalen een bedrag dat bepaalt hoe hoog ze scoren. Daarmee is Google slechts een passief doorgeefluik en dus niet aansprakelijk. Ze hoeven dus alleen advertenties te verwijderen als de merkhouder ze wijst op het inbreukmakend karakter daarvan. En Vuitton kletst uit haar nek als ze zegt dat het Hof “denies Google the status of hosting services provider”.

Arnoud

Adwords en beschrijvende merken

cruise-travel-advertentie.pngStel, je wilt adverteren op Google voor een bedrijf dat cruisereizen biedt. Wat doe je dan? Dan koop je Adwords voor het trefwoord “cruise travel”. En wat doet het bedrijf Cruise Travel dan? Dat doet je een proces aan omdat je hun merk en handelsnaam misbruikt. Het overkwam het bedrijf Cruise Factory en internetbedrijf Perplex, en op verzoek van hun advocaat Daniel Corbeek mocht ik ze juridisch bijstaan. En ze hebben gewonnen, jeuj!

Eerst maar eens het merkgebeuren. Ik had nogal een boom opgezet over de vraag onder welk artikel van het BVIE je het kopen van Adwords met daarin een merkwoord moest rekenen, maar dat kan “in het midden blijven” aldus de rechtbank in haar vonnis (PDF). De term “cruise travel” is namelijk gebruikelijk in de branche om cruisereizen mee aan te duiden, en daarom kan een merkhouder hoe dan ook niet verbieden dat een concurrent die woorden gebruikt. De bestemming of kenmerken van een concurrerend product mag je altijd aanduiden.

(Zo voorkomt de rechtbank trouwens dat ze straks ingehaald wordt door het Hof van Justitie dat in andere zaken gevraagd is om hier een definitief oordeel over deze boom te vellen.)

Ook het feit dat Cruise Travel als merk alleen een beeldmerk (een plaatje met een meeuw en gestileerde tekst) had, wordt haar tegengehouden. Wat mij betreft een goede zaak – het gebeurt te vaak dat mensen een beschrijvend woord deponeren als plaatje en dan via de achterdeur alsnog een recht op het woord te hebben.

Bij de klacht over handelsnaamgebruik is de rechtbank kort: gebruik van ‘cruise travel’ bij Adwords is geen handelsnaamgebruik. Dit sluit aan bij de Farm Date/Google-zaak uit 2007. Pas als je bijzondere omstandigheden kunt laten zien, bijvoorbeeld als je jezelf aanduidt in de advertenties of op de achterliggende site als een bedrijf genaamd “cruise travel”, dan zou dat anders kunnen worden.

Een juridisch weinig spannend vonnis maar het is natuurlijk wel leuk om bij je “eerste keer” te winnen. 🙂

Arnoud