Hoe kom je onder een opzegtermijn uit?

Er is veel klein leed bij internetgebruikers in hun relatie met de provider, zo blijkt uit de vele reacties over mijn artikel over contracten met internetproviders. Eén van de gemailde vragen ging over de opzegtermijn: deze lezer had een jaarabonnement met een opzegtermijn van drie maanden. Die had hij met een week gemist. Zit hij nu werkelijk voor weer een jaar vast aan het contract?

Als je snel bent, en je provider een beetje coulant, zou een weekje te laat opzeggen geen probleem moeten zijn. Maar dat is een gunst en geen recht: als de voorwaarde drie maanden zegt, moet je voor die tijd opzeggen. Meestal.

Want drie maanden opzegtermijn is wel erg lang voor een jaarabonnement, zeker omdat een provider meestal vrij weinig hoeft te doen om een abonnement te beëindigen. Hooguit moet er een ADSL- of kabelmodem terug, en daar is echt geen drie maanden voor nodig.

De wet stelt dan ook regels over lange opzegtermijnen. Op de zogeheten grijze lijst van “vermoedelijk onredelijk bezwarende” algemene voorwaarden staat dit:

Vermoedelijk onredelijk bezwarend is een beding dat de wederpartij aan een opzegtermijn bindt die langer is dan drie maanden of langer dan de termijn waarop de gebruiker de overeenkomst kan opzeggen.

Inderdaad, meer dan drie maanden. De provider zit hier dus precies op de grens, zo lijkt het. Maar nee. Het feit dat meer dan drie maanden in principe verboden is, betekent niet dat een opzegtermijn van drie maanden dus toegestaan is. Je mag de grijze lijst niet a contrario toepassen, zoals juristen dat noemen.

Wel is het zo dat nu de bewijslast bij de klant ligt. Die moet aantonen dat drie maanden onredelijk bezwarend is. Als de termijn meer dan drie maanden was, dan werd de bewijslast omgekeerd en moest de provider aantonen dat de termijn juist wel redelijk was. Wat meestal niet lukt; zie bijvoorbeeld LJN AU0617 waar een opzegtermijn van maar liefst negen maanden ongeldig werd verklaard.

Als het de klant lukt om aan te tonen dat de opzegtermijn onredelijk lang is, dan zal de rechter de bepaling over opzegtermijn in zijn geheel schrappen (“vernietigen”). Je mag dan zelfs 1 dag voor het einde van het contract nog opzeggen. Maar omdat voor elkaar te krijgen, moet je vrees ik wel naar de rechter, want het bedrijf zal zich niet snel laten overtuigen door zo’n argumentatie.

Misschien aardig om gelijk een mini-poll te houden: ik heb dertig dagen opzegtermijn bij mijn provider, en jullie?

Arnoud

Opzegkosten bij een ADSL-abonnement

Een gratis ritje op een kameel en dan bij het af willen stappen horen “oh ja, dat kost tien dollar.” Het is mijn broer overkomen. Natuurlijk is dat niet legaal: de prijs moet je verteld worden voordat je op het aanbod ingaat.

En, zo vroeg een lezer me, geldt dat ook voor abonnementen?

Pardon, zult u denken, wat moet ik me daarbij voorstellen. Nou simpel: een ADSL-abonnement zonder aansluitkosten, maar € 74,95 voor “Kosten beëindiging abonnement”. SurfSnel ADSL van onderwijsinternetdienstverlener InterNLnet. Of 30 euro opzegkosten bij een Internetbellen abonnement van Abel Telecom. Of 39 euro afsluitkosten bij Quicknet. Of 75 euro opzegkosten bij Qfast. En zo zijn er nog wel meer.

(update 3 november 2009: wellicht handig om te weten dat per 1 juli 2009 het verboden is om in telecomcontracten opzegkosten in rekening te brengen, ongeacht welke smoes men daarvoor heeft. Dit blijkt uit artikel 7.2a Telecommunicatiewet. Zie ook deze blogpost over de wetswijziging in kwestie.)

Het wordt hier vooraf netjes en duidelijk vermeld, dus je weet waar je aan toe bent als je zo’n abonnement neemt. Niks mis mee, zou je denken. Niet helemaal: we hebben ook nog zoiets als de grijze lijstvan “vermoedelijk onredelijke bedingen” in algemene voorwaarden. En daar staat op:

Vermoedelijk onredelijk bezwarend is een beding dat voor het geval de overeenkomst wordt beëindigd anders dan op grond van het feit dat de wederpartij in de nakoming van haar verbintenis is tekort geschoten, de wederpartij verplicht een geldsom te betalen, behoudens voor zover het betreft een redelijke vergoeding voor door de gebruiker geleden verlies of gederfde winst.
Dit betekent dus dat bij een ‘gewone’ opzegging door de gebruiker er geen boete in rekening gebracht mag worden, tenzij daar een hele goede reden voor is. Of tenzij het gaat om een redelijke vergoeding voor de aanbieder. Daarom is een boeteclausule bij voortijdig opzeggen redelijk: de aanbieder rekent op een jaar lang inkomsten, en die loopt hij mis doordat de afnemer er ineens onderuit wil terwijl hij had beloofd een jaar lid of abonnee te blijven.

Dat is hier niet aan de orde. Wel zitten er voor providers kosten aan het afhandelen van een opzegging. Bij ADSL is er namelijk het punt dat vrijwel alle ADSL-aanbieders het telefoondraadje van KPN huren om hun dienst te kunnen leveren. KPN rekent aan- en afsluitkosten om dit voor elkaar te krijgen. Het is dan wel zo transparant om dat aan je klant door te berekenen. Het alternatief zou zijn om het te verstoppen in het maandbedrag, en dan betaal je eigenlijk meer als je lang abonnee blijft. Wat ook weer raar is.

Arnoud

De rol van de provider bij geschillen met diens klanten

De rol van de internetprovider bij onrechtmatig handelen van klanten blijft een lastig probleem. De wet eist alleen dat providers materiaal blokkeren als dat onrechtmatig of inbreukmakend blijkt te zijn. In de jurisprudentie is een eis van het afgeven van persoonsgegevens ingevoerd. Volgens het Lycos/Pessers-arrest moeten providers hun klanten identificeren wanneer er mogelijk sprake was van onrechtmatig gedrag en er geen andere manier was om de klant op te sporen. Dat gaf al snel problemen bij providers. Nu speelt bijvoorbeeld de afgeleide vraag of providers hun klanten moeten kúnnen identificeren. Mag je dan nog wel anoniem zijn op internet?

Of deze verplichting eigenlijk wel past binnen de Europese wetten, is een open vraag. Het Europese Hof van Justitie zit nog te dubben, maar de conclusie van de advocaat-generaal was duidelijk: dat mag niet. Afgeven van persoonsgegevens mag alleen met een grondslag in de wet, en die is er niet. Jurisprudentie en de “maatschappelijke zorgvuldigheid” is geen wet.

Maar hoe moet het dan wel? Advocaat Remy Chavannes publiceerde een nieuwe aanpak in het Nederlands Juristenblad: de John Doe-procedure, Nederlandse stijl (de Nomen Nescio (NN)-procedure dus eigenlijk).

In de VS is het mogelijk om iemand voor de rechter te dagen als je nog niet weet hoe die persoon heet of waar hij woont. In Nederland heb je minstens een naam en liefst eigenlijk ook een woonadres nodig.

Hoe zou de procedure volgens Chavannes bij ons gaan werken?

De eiser dagvaardt de anonieme klant, met een zo duidelijk mogelijke omschrijving. ‘De houder op 15 mei 2006 van het e-mail adres xyz@example.com’ zou bijvoorbeeld genoeg moeten zijn. Die dagvaarding moet dan in een landelijk dagblad gepubliceerd worden, en op alle beschikbare elektronische middelen naar de anonymous in kwestie gestuurd worden. In dit geval dus een mailtje aan xyz@example.com.

Eventueel zou de provider de plicht kunnen krijgen om als een soort van postbus op te treden, en de dagvaarding door te sturen aan de klant.

Vervolgens blijft de klant anoniem in de rechtszaak. Hij kan bijvoorbeeld zijn advocaat machtigen en zelf thuisblijven. De advocaat heeft dan een zwijgplicht over de identiteit van de gedaagde. Als extra zekerheid kan eventueel naam en adres bij de rechtbank onder zegel worden gedeponeerd.

In deze rechtszaak wordt dan eerst uitgevochten of de klant bekendgemaakt moet worden. Daarbij kan de klant bijvoorbeeld aantonen dat hij een klokkenluider is en dus een gerechtvaardigde angst voor represailles heeft. Als de rechter vindt dat de gegevens toch bekend moeten worden, kan de eiser met dat vonnis naar de provider en de gegevens opeisen. Dat zal dan met name belangrijk zijn om schade te verhalen op de boedel van de gedaagde.

Chavannes verwijst nog naar het 286 pagina’s dikke proefschrift van Anton Ekker over anoniem communiceren, waarin deze ook een voorstel doet voor een John Doe-achtige verzoekschriftprocedure.

Het grootste nadeel bij beide voorstellen dat ik zie, is dat de provider partij wordt bij het dispuut. Al was het maar vanwege zijn rol als postbus. Hoe hard moet de provider zijn best doen om de correspondentie tussen klant en eiser aan te laten komen? Wat gebeurt er als hij een brief van een partij kwijtmaakt? Wordt hij dan aansprakelijk voor de door die partij verloren procedure?

Een alternatief dat ik persoonlijk interessanter vind, is de provider een bindend advies laten inwinnen bij een onafhankelijke commissie. Deze kent dan de specifieke situatie waarin providers zich bevinden, en kan vanwege haar expertise snel tot een oordeel komen. De provider verplicht zich het advies van die commissie uit te voeren. Daarmee hoeft zij zelf niet langer juridische expertise op dit gebied op te bouwen, iets wat met name voor kleine providers een probleem is.

Arnoud

Moeten providers hun klanten (kunnen) identificeren?

“Het einde van anonimiteit op internet!” Arnout Veenman is geschrokken van Tim Kuik’s opmerkingen over anonieme klanten van internetproviders. Die verklaarde eerder dat providers aansprakelijk zijn wanneer ze geen of onvolledige adresgegevens van hun klanten kunnen afgeven. Veenman:

Stel dat Tim Kuik nou gelijk heeft, dan zouden YouTube, ISPam.nl, RapidShare en elke andere website waar gebruikers zonder sluitende controle van de naw-gegevens, aansprakelijk zijn voor alles wat hun bezoekers via hun website op internet plaatsen.

Ik schreef al, ik heb kennelijk een nieuwe collegebundel nodig want waar staat dat in de wet? Het Burgerlijk Wetboek kent namelijk alleen een plicht voor providers om materiaal te blokkeren (of verwijderen) wanneer hij weet of hoort te weten van het onrechtmatige karakter daarvan. Zo staat het ook in de Europese e-commerce Richtlijn.

De achterliggende gedachte hier was simpel: het maakt niet uit wie de informatie plaatste, als je weet van het onrechtmatig karakter moet je het weghalen. Providers kunnen vooraf of achteraf de klant informeren, en eventueel contractueel met de klant afspreken wie de schadevergoeding betaalt als ze het materiaal laten staan. De Richtlijn regelt dit met opzet niet, omdat deze algemene regels wil bieden “waarop sectorale overeenkomsten en normen kunnen worden gebaseerd.”

Wel blijft het voor de rechter mogelijk om “maatregelen ter beëindiging of voorkoming van een inbreuk” op te leggen, ook als die niet expliciet in de Richtlijn staan. Daaronder zou je ook het verstrekken van NAW-gegevens kunnen rekenen. Met NAW-gegevens kan de rechthebbende een zaak aanspannen tegen de inbreukmaker en een verbod met dwangsom eisen, zodat de inbreuk stopt.

In Nederland is in de Lycos/Pessers zaak uitgemaakt dat zo’n maatregel inderdaad opgelegd kan worden:

Daarnaast kan dan onder omstandigheden tevens een vordering jegens de serviceprovider tot bekendmaking van de NAW-gegevens van de websitehouder toewijsbaar zijn, met name indien bij die vordering een voldoende zwaarwegend belang bestaat.

Deze verplichting staat dus los van de regels uit de Richtlijn, en wordt opgehangen aan het kapstok-artikel over onrechtmatige daad. Je mag iemand niet nodeloos schade berokkenen, en doe je dat toch, dan moet je die vergoeden. Dus zomaar “nee” zeggen als iemand NAW-gegevens aan je vraagt, kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn.

Maar dat zegt alleen dat een rechter kan beslissen dat de provider NAW-gegevens moet afgeven. Niet dat een provider NAW-gegevens moet hebben zodat ze kunnen worden afgegeven. Wat je niet weet, kun je niet afgeven.

In een andere Richtlijn, 2004/48 staat wel een expliciete regeling over het afgeven van NAW-gegevens:

de bevoegde rechterlijke instanties [kunnen] op gerechtvaardigd en redelijk verzoek van de eiser gelasten dat informatie over de herkomst en de distributiekanalen van de goederen of diensten die inbreuk maken op een intellectuele-eigendomsrecht, wordt verstrekt door de inbreukmaker en/of door een andere persoon die (…) op commerciële schaal diensten die bij inbreukmakende handelingen worden gebruikt, blijkt te verlenen

Alweer: als je ze hebt, en er is een zwaarwegend belang, dan moet je ze afgeven. Duidelijk. Maar moet je ze verzamelen? Dat zie ik nog steeds nergens staan.

In het bovenstaande komt één ding steeds terug: het gaat om een belangenafweging en een redelijkheidstoets. Welk belang heeft de eiser bij de gegevens, en hoe redelijk is het om te eisen dat een provider die afgeeft?

Ik denk daarom dat je niet kunt concluderen dat alle providers altijd alles van hun klanten moeten weten. Van een provider die een betaalde dienst levert, mag je verwachten dat zijn administratie redelijk op orde is. Daar is zo’n bevel tot identificatie dus mogelijk, aangenomen dat de privacy van de klant er niet onredelijk door geschaad wordt.

Voor dienstverleners zoals Youtube zou het betekenen dat ze een volledige administratie moeten opzetten van alle gebruikers, en ook nog eens een systeem om te controleren dat die administratie klopt. Dat lijkt me buiten alle proporties.

Bovendien werkt het systeem van de e-commerce richtlijn al goed genoeg: bij klachten weghalen of blokkeren. Dat lost ook het probleem van de klager op, en het is een stuk eenvoudiger voor de provider.

Arnoud

BREIN: “providers zijn aansprakelijk voor wangedrag anonieme klanten”

Een opvallende passage uit het persbericht van BREIN waarin men meldt weer 6 Bittorrent websites uit de lucht te hebben gehaald :

Met de verstrekte naam- en adresgegevens van de site-eigenaren kan BREIN deze in persoon aanspreken om herhaling te voorkomen en schadevergoeding te vorderen. Het komt voor dat service providers niet over betrouwbare klantgegevens beschikken omdat zij toestaan dat deze zich anoniem of met valse gegevens registeren. In dat geval trekken zij de aansprakelijkheid voor de door de site veroorzaakte schade naar zich toe.

Volgens mij heb ik een nieuwe Kluwer collegebundel nodig. Waar staat dat?

Artikel 6:196c BW gaat over de aansprakelijkheid van providers.

Een webhoster valt onder lid 4:

Degene die diensten van de informatiemaatschappij verricht als bedoeld in artikel 15d lid 3 van Boek 3, bestaande uit het op verzoek opslaan van van een ander afkomstige informatie, is niet aansprakelijk voor de opgeslagen informatie, indien hij:
a. niet weet van de activiteit of informatie met een onrechtmatig karakter en, in geval van een schadevergoedingsvordering, niet redelijkerwijs behoort te weten van de activiteit of informatie met een onrechtmatig karakter, dan wel
b. zodra hij dat weet of redelijkerwijs behoort te weten, prompt de informatie verwijdert of de toegang daartoe onmogelijk maakt.

Ik zie daar nergens staan dat ze moeten weten wie hun klanten zijn. Als ze (moeten) weten dat de informatie onrechtmatig is, dan moeten ze de informatie verwijderen. Dat lijkt me logisch, en dat zou ook genoeg moeten zijn.

De Nederlandse wet heeft wel een regeling over afgifte van identificerende gegevens:

Artikel 54A Wetboek van Strafrecht. Een tussenpersoon die een telecommunicatiedienst verleent bestaande in de doorgifte of opslag van gegevens die van een ander afkomstig zijn, wordt als zodanig niet vervolgd indien hij voldoet aan een bevel van de officier van justitie, na schriftelijke machtiging op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris, om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om de gegevens ontoegankelijk te maken.
Maar let wel: de officier van justitie. Niet Brein.

Dat past ook binnen het advies van de Advocaat-Generaal van het Europese Hof trouwens. Ook die was van mening dat de Richtlijn alleen gebruikt kan worden om afgifte van persoonsgegevens aan opsporingsdiensten toe te staan. Niet aan private personen of organisaties.

Via ISPam.nl.

Arnoud

Vraag het Mr. Ras: Wanneer is een blog hoster aansprakelijk? (op ISPam.nl)

In de serie Vraag het Mr. Ras op ISPam.nl beantwoordt Steven Ras van ICTRecht vragen over internetrecht. En zolang hij mij linkt bij de antwoorden, verwijs ik er graag naar. 🙂

De nieuwste vraag gaat over de aansprakelijkheid van providers. Een hostingprovider is in principe niet aansprakelijk voor informatie die klanten via hun websites of blogs op de server van de provider aanbieden. De wet bepaalt dat providers wel moeten werken met een “notice and take down” regime: optreden bij klachten. Maar wat is nu gepast optreden?

Indien jullie een melding ontvangen met het verzoek bepaalde informatie te verwijderen of te blokkeren, dient deze melding door jullie te worden beoordeeld. Mijn advies bij de beoordeling:
  • Niet aan de informatie komen bij twijfel over de onrechtmatigheid. Raadpleeg eventueel een jurist.
  • Verwijder of blokkeer de informatie indien onomstotelijk vaststaat dat het onrechtmatige informatie betreft (bijvoorbeeld zoals de in de vraag genoemde speelfilm).
Bij twijfel zal uiteindelijk de rechter moeten beoordelen of de informatie daadwerkelijk onrechtmatig is. Ik ben namelijk van mening dat een webhoster niet op de stoel van de rechter moet gaan zitten.

En zo hoort het ook. Zorgelijk is de ontwikkeling dat de webhoster of provider juist gedwongen wordt zelf te beslissen of iets onrechtmatig is.

Arnoud

Is Surfnet een openbare Internetaanbieder?

Planet meldt over een “keiharde botsing tussen Surfnet en de OPTA”. De OPTA is belast met het toezicht op de naleving van de Telecommunicatiewet. Openbare Internetproviders moeten zich aan allerlei regels uit die wet conformeren, waar besloten providers geen last van hebben. Surfnet biedt netwerkdienstverlening voor de aangesloten organisaties, en ziet zichzelf niet als een openbare Internetprovider:

Surfnet zegt zich met aanbod van toegang tot internet te beperken tot onderzoek, onderwijs en culturele instellingen, zo ongeveer het veld van het ministerie van OC&W, onderwijs, cultuur en wetenschap. Het departement financiert Surfnet indirect het meest via bijdragen die onderwijs- en onderzoeksinstellingen betalen voor de internetontsluiting.

De OPTA heeft nu Surfnet gesommeerd zich te conformeren aan de Telecommunicatiewet. In het besluit motiveert de OPTA waarom zij vindt dat Surfnet wel degelijk een openbaar elektronisch communicatienetwerk exploiteert en daarom gebonden is aan de wet.

Dat Surfnet een wat de wet noemt “elektronisch communicatienetwerk” onderhoudt, is duidelijk. De vraag is dus of het een “openbaar” netwerk is. Dat is het geval als sprake is van een

elektronisch communicatienetwerk dat geheel of hoofdzakelijk wordt gebruikt om openbare elektronische communicatiediensten aan te bieden, waaronder mede wordt begrepen een netwerk, bestemd voor het verspreiden van programma’s voor zover dit aan het publiek geschiedt.

En een “openbare elektronische communicatiedienst” is dan weer een “elektronische communicatiedienst die beschikbaar is voor het publiek”. Dat wordt uitgelegd als hoofdzakelijk beschikbaar voor het publiek. Wordt het Surfnet-netwerk dus hoofdzakelijk gebruikt voor elektronische communicatiediensten voor het publiek?

Surfnet zelf stelt dat hun netwerk niet beschikbaar is voor het publiek, maar uitsluitend voor de instellingen die passen binnen de doelomschrijving. Nu is dat misschien wat simpel gezegd, er zijn Internetproviders genoeg die zich op specifieke doelgroepen richten (bedrijven, nonprofit instellingen, particulieren) maar daarmee zijn ze nog wel openbaar. Bij de behandeling van de Telecommunicatiewet werd bijvoorbeeld een bedrijfsnetwerk (LAN) genoemd als voorbeeld van een besloten communicatiedienst. Maar waar trek je de grens?

De OPTA grijpt naar de definitie die gebruikt werd bij de vergunningsprocedure rond Public Access Mobile Radio, een openbaar elektronisch communicatienetwerk voor mobiele communicatiedienstverlening ten behoeve van besloten gebruikersgroepen. En die regeling definieert een besloten gebruikersgroep als volgt:

Een besloten gebruikersgroep bestaat uit gebruikers van elektronische communicatiediensten die onderling een duurzame professionele relatie hebben en daardoor binnen de groep een communicatiebehoefte hebben die voortvloeit uit het gemeenschappelijke belang dat aan deze duurzame relatie ten grondslag ligt. De duurzame professionele relatie omvat meer dan alleen het gezamenlijk afnemen van elektronische communicatiediensten en de besloten gebruikersgroep is niet uitsluitend opgezet om elektronische communicatiediensten af te nemen.

Het criterium wordt hiermee of de groep vooral onderling wil communiceren. Bij een bedrijfsnetwerk is dat duidelijk de bedoeling. Een Internetprovider voor particulieren wil het juist mogelijk maken dat de klant met de hele wereld kan communiceren. Klanten kunnen ook wel met elkaar communiceren natuurlijk, maar dat is in principe irrelevant.

Surfnet gaat bezwaar maken, en vermoedelijk daarna in beroep. Ondertussen heeft Surfnet zich toch maar geregistreerd.

Arnout Veenman ziet het als het zoveelste bewijs van de reguleringsdrang van de OPTA.

Arnoud

Algemene voorwaarden van Internetproviders

Wanneer gelden de algemene voorwaarden van Internetproviders? Deze vraag was van belang in een recent geschil tussen het bedrijf Pander Consultancy en Internetprovider Scarlet (Planet). Pander had een zakelijke ADSL-verbinding afgenomen, maar wilde deze al snel weer opzeggen. Dat gaf de nodige problemen, waardoor Pander vijfentwintig werkdagen zonder internetverbinding heeft moeten werken en zo schade opliep. In de algemene voorwaarden van Scarlet werd aansprakelijkheid voor zulke schade echter uitgesloten. Kon Scarlet zich daarop beroepen?

Juridisch gezien is een Internetabonnement hetzelfde als elk ander contract. De ene partij betaalt een zeker bedrag, en de ander levert een dienst. In dit geval dus toegang tot Internet. Daarbij gelden natuurlijk regels, die in algemene voorwaarden vastgelegd zijn. Niet iedereen leest ze, maar deze ‘kleine lettertjes’ gelden ook als de wederpartij ze niet gelezen heeft bij het afsluiten van het contract. De enige eis is dat de gebruiker (Scarlet dus) de wederpartij (Pander) een redelijke mogelijkheid moet hebben geboden om van de algemene voorwaarden kennis te nemen (art. 6:233(b) BW).

Maar, zo vertelde Pander, dat was nooit gebeurd:

De accountmanager van Scarlet, A, [is] op 23 maart 2005 bij haar langsgeweest om de overeenkomsten op te stellen en te ondertekenen. Zij heeft op dat moment aan A gevraagd haar een exemplaar te verstrekken van de door Scarlet gehanteerde algemene voorwaarden. A beschikte echter niet over een exemplaar van de algemene voorwaarden. Op het verzoek van Pander nadien alsnog een afschrift toe te zenden, zou A hebben toegezegd dat te zullen doen, doch Pander heeft nooit een exemplaar van Scarlet ontvangen, aldus Pander.

Verwarrend daarbij was wel dat Pander het contract vervolgens heeft getekend met daarin de zin “Door ondertekening van deze overeenkomst verklaart u de algemene voorwaarden van Scarlet ontvangen en geaccepteerd te hebben.”

Was dat nu genoeg om aan te nemen dat de voorwaarden toch gelden? Nee, oordeelt de rechter, de gebruiker (Scarlet) moet concreet aangeven wanneer en op welke wijze aan de wederpartij een afschrift van de algemene voorwaarden ter hand is gesteld. Het was dus aan Scarlet om meer feitelijke gegevens te verschaffen omtrent het ter hand stellen van de algemene voorwaarden. Maar:

Zij heeft dit echter niet gedaan, maar heeft volstaan met aan te voeren dat haar accountmanagers altijd een setje documenten, waaronder de algemene voorwaarden, mee zouden nemen.

En die zin uit het contract dan, waarin Pander zegt ze te hebben ontvangen?

Deze standaardbepaling is slechts een fictieve verklaring omtrent de kennisneming van de algemene voorwaarden en kan niet worden aanvaard als een nadere uitzondering waarmee aan het door de wetgever beoogde uitgangspunt van terhandstelling kan worden voorbijgegaan.

Kortom, Scarlet heeft niet bewezen dat Pander werkelijk de algemene voorwaarden heeft gehad. Daarom worden ze niet bindend verklaard. En omdat een provider gewoon aansprakelijk is voor schade bij een niet-werkende verbinding, zou Scarlet op moeten draaien voor die 25 dagen. Ware het niet dat Pander onvoldoende onderbouwd had waarom hij die schade had geleden. Daarom oordeelde de rechter dat Pander nu eerst met die onderbouwing moet komen, zodat hij daarna kan bepalen of en hoe veel schade voor de rekening van Scarlet gaat komen.

Arnoud

Internetproviders in problemen met persoonsgegevens

Wanneer moeten internetproviders (ISP’s) nog weigeren om persoonsgegevens van klanten af te geven? Na de uitspraak over BREIN vs. KPN lijkt het wel erg makkelijk te worden om die op te eisen in een civiele rechtszaak.

ISPam meldt over een artikel van Remy Chavannes in Mediaforum, waarover eerder Boek 9 ook berichtte:

“De antwoorden van de Haagse voorzieningenrechter in de zaak tussen Brein en KPN zijn in het licht van de feiten te begrijpen, maar vormen een onjuist en onwenselijk precedent. (…) De realiteit van het ‘internetrecht’ is echter dat er vrijwel uitsluitend uitspraken in kort geding zijn die, bij gebrek aan hardere precedenten, in volgende zaken worden aangehaald, door partijen en door rechters. Dat betekent dat een uitspraak als deze wel degelijk belangrijk is, met name voor wat betreft (a) welke criteria worden gehanteerd bij de beoordeling van vorderingen tot verstrekking van NAW-gegevens en afsluiting van internetverbindingen; en, even belangrijk (b) hoe streng die criteria in concreto worden toegepast. (…) Als de criteria uit Lycos/Pessers op deze manier gehanteerd (moeten) worden, dan brengt dat het risico met zich mee dat ISP’s zullen concluderen dat het op deze manier opkomen voor de privacy klanten een dure en onzekere – zo niet zinloze – exercitie is.”

Arnoud