Tegenwoordig weet iedereen wél wat ACAB betekent

Weet u nog, dat rechters niet mogen googelen? Dat was een zaak uit 2011 waarin de Hoge Raad bepaalde dat een rechtbank niet zomaar in Google mag kijken om te zien hoe bekend een afkorting is, om vervolgens iemand die die afkorting gebruikte te veroordelen. Die afkorting was ACAB, in 2011 redelijk bekend maar ten tijde van de overtreding een stuk minder. De rechtbank had op zijn minst de bevindingen aan de verdediging voor moeten leggen. Maar nu in 2018 is er een nieuw arrest (Hof Amsterdam) waarin googlen wél mag.

In deze zaak ging het om exact dezelfde afkorting. De verdachte zong tijdens een voetbalwedstrijd de tekst “ACAB, ACAB” en keek daarbij naar politieagenten. Deze arresteerden hem voor belediging van een ambtenaar in functie. De verdachte verklaarde niet te weten wat deze term betekende. Dat voelde voor mij ook wat onwaarschijnlijk, en met mij het Gerechtshof.

Het Hof pakt Google erbij, stelt de zoekperiode in op beperkt tot uiterlijk de datum van het delict(!), en constateert dat over de afkorting (en de beledigende betekenis daarvan) zeer veel nieuwsberichten zijn gepubliceerd, zowel door regionale als landelijke media. En dat vind ik dan leuk: die berichten kwamen mede naar aanleiding van die zaak uit 2011 waarin juist werd gezegd dat Googelen niet mag om de bekendheid van een term vast te stellen.

Het Hof concludeert nu dat gezien de landelijke bekendheid van de uitspraak en de term deze nu wel algemeen bekend geacht wordt te zijn. Daarop wordt de man veroordeeld voor belediging. En dat klopt dus – met zo veel bekendheid in pers en online over die uitspraak, kun je vandaag de dag niet meer volhouden dat je dit niet wist. Al helemaal niet in een voetbalcontext, wat mij betreft.

Arnoud (Dat ik in deze blog nergens hoef te zeggen wat ACAB betekende, zegt natuurlijk ook wel wat.)

Hoe ICT-vaardig zijn rechters vandaag de dag (en waarom dat er eigenlijk niet toe doet)

Een lezer vroeg me:

Je blog van dinsdag triggerde me: hoe ICT_vaardig zijn rechters nu eigenlijk echt anno 2018? Hoe kun je nu een domeinnaamhouder ‘hoster’ noemen van welke informatie dan ook? Ik zie zulke dingen vaker, en maak me daar zorgen over. Hoe zie jij dat, en hoe gaat dat nu in de praktijk met ICT-zaken?

Het blijft een terugkerend thema, de ICT-vaardigheden van rechters in Nederland wanneer het gaat over rechtszaken waarbij ICT een centrale rol speelt. Berucht is de anekdote “Wie is Ed“, als reactie van een rechter op een advocaat die het e-mailadres jan@home.nl voorleest bij pleidooi. En op menig advocatenborrel doen er tientallen van zulke verhalen de rondte. Maar -zo valt me dan op- altijd is het een collega overkomen en worden er geen namen bij genoemd.

Waar we nu echt staan anno 2018, is natuurlijk erg moeilijk te beantwoorden, omdat er (voor zover ik weet) geen onderzoek naar is gedaan. Je komt dus niet verder dan algemeenheden (ze hebben een academische achtergrond, krijgen continu opleiding maar zijn relatief oud) en dat schiet natuurlijk weinig op. Ook hoor ik wel argumenten als dat rechters vaak meer weten dan ze laten merken, om zo de partijen (of de verdachte, in strafzaken) uit de tent te lokken om meer informatie te krijgen over wat er nu precies gebeurd is.

Voor mij staat echter voorop dat een rechter helemaal geen ICT-specialist hoeft te zijn. Net zo min als hij verstand van huizenbouw hoeft te hebben om te bepalen of een aannemer aansprakelijk is voor een slecht dak. Er komt dan een deskundige die wél verstand heeft van huizenbouw, of liever nog specifiek van constructietechnieken voor houten balken bovenop een bakstenen muur om een betonnen dak te schragen. En die kan dan uitleggen waarom de aannemer het goed dan wel slecht heeft gedaan. Is de andere partij het daar niet mee eens, dan zet die er een andere deskundige tegenover. En dan kom je bij waar rechters goed in zijn: verklaringen en bewijs tegenover elkaar zetten en afwegen om tot een conclusie te komen.

Ik vind dat een beter systeem dan rechters die zelf gaan verzinnen hoe het zit, want daar kun je als partij niet op toetsen. Een deskundigenverklaring kun je aanvallen of van tegenbewijs voorzien. En dat is uiteindelijk hoe een rechtszaak moet gaan: partijen komen met verklaringen en bewijs, en de rechter weegt dat af.

Arnoud

Franse Facebookgebruikers mogen in Frankrijk rechtszaak voeren over terms of use

facebook-dislike-like.pngEen Franse Facebook-gebruiker wiens account werd geblokkeerd na het plaatsen van een naaktafbeelding, mag het sociale netwerk in Frankrijk voor de rechter slepen. Dat meldde Nu.nl vorige week. Facebook had in eerste instantie gesteld dat alleen de Californische rechter bevoegd is zo’n geschil te horen, omdat dat nu eenmaal in de TOU staat. Maar de Franse hogerberoeprechter oordeelt anders.

De gebruiker is een Parijse leraar die linkte naar een artikel over de schilder Gustave Courbet, en daarbij een foto van een naaktschilderij toonde. Facebook zag dit als overtreding van de TOU en blokkeerde zijn account. De leraar maakte bezwaar, wat uiteraard weinig uithaalde, en stapte naar de (Franse) rechter.

Daar was Facebook het mee oneens: in de Terms of Use van het netwerk staat duidelijk dat alleen de Californische rechter bevoegd is bij geschillen. Maar zowel in eerste instantie als in hoger beroep veegt de Franse rechter dat van tafel. In het Europese consumentenrecht is het een vrij uitgemaakte zaak dat je de toegang tot jouw rechter niet kunt ‘wegtekenen’ met een contract. De rechtbank voor jouw woonplaats is eigenlijk altijd bevoegd. En dat geldt dus ook wanneer het gaat om internetdiensten.

Inhoudelijk is er dus nog niets beslist, het enige dat we nu weten is dat Facebook met haar TOU niet de consumentenrechten opzij kan zetten. Dat heeft een redelijk juridisch ‘duh’-gehalte, maar het is toch fijn om te weten. De volgende slag gaat zijn of Facebook haar (Amerikaans-morele) regels mag opleggen ten koste van wat in andere landen gebruikelijk is. Naakt, en zeker in de kunst, is in Europa vrij normaal. Amerikanen zijn zo preuts als wat – een tepel is eigenlijk al bizar, toon liever een machinegeweer of een afgehakt hoofd.

Op zich zou je zeggen, het is Facebooks netwerk dus hun regels. Maar Facebook is wel iets meer dan een dorpscafé waar de eigenaar wat rare opvattingen heeft. De discussie hebben we al vaker gehad – wanneer moet een internetdienst zich conformeren aan de mores van een land, in plaats van andersom. Ik ben heel benieuwd hoe dit uit gaat pakken, want het zou een interessant precedent zijn. Er is immers niets illegaals aan de uitingen, noch in de VS noch in Frankrijk. Het zou dus zuiver gaan over “mag Facebook haar eigen regels stellen”, en die had ik nog niet eerder gezien.

Arnoud

In welke landen ben je aansprakelijk voor je website?

wij-stellen-ons-niet-aansprakelijk.jpgAls een website in een bepaald land op te roepen is, en daar is een inbreuk op auteursrecht (oid) te zien, dan is de rechter van dat land daarvoor bevoegd. Ook als die website niets te maken had met dat land, bijvoorbeeld omdat de domeinnaam een extensie van een ander land heeft. Wel is de schade dan beperkt tot hetgeen er in dat land is aangericht. Dat bepaalde het Hof van Justitie (via) eind januari. Oftewel: káp nou eens met “ik val onder Duits recht want ik heb een .de domein”.

In deze rechtszaak had een organisatie foto’s van een fotograaf met toestemming gebruikt, maar zonder toestemming op hun website gezet. De fotograaf stapte in Oostenrijk naar de rechter, en het bedrijf betwistte dat die bevoegd was omdat zij nu eenmaal in Duitsland was gevestigd en de website een .de extensie had. De rechtbank zette daarop haar juridische hulplijn in en vroeg het Hof van Justitie hoe dat nu zit: wanneer val je met je website onder het recht van een land als je via die website een onrechtmatige daad pleegt?

Nu is dit in het recht niet een heel nieuwe vraag. Het is al langer mogelijk om in land A iets te doen waar ze in land B last van hebben. Denk aan het exporteren van een krant met iets smadelijks, of het lozen van dingen in een rivier. Er zijn dan twee regels: 1) waar de veroorzaker gevestigd is, 2) waar de schade zich voordoet. Bij regel 2 geldt wel de beperking dat je dan alleen de schade mag vorderen die in dát land is voorgevallen. Volg je regel 1, dan mag je in dat land álle schade proberen vergoed te krijgen.

In deze zaak hielp regel 1 niet: de organisatie was immers in Duitsland gevestigd. Maar regel 2 vertaald naar internet gaat wél op:

In omstandigheden als die van het hoofgeding dient dus te worden aangenomen dat het intreden van de schade en/of het risico dat dit gebeurt, voortvloeien uit het feit dat in de lidstaat van de aangezochte rechter via de website van [de organisatie] toegang kon worden verkregen tot de foto’s die het voorwerp uitmaken van de rechten waarop [de fotograaf] zich beroept.

Ja, dat is wel gek: iedere website is in principe op te roepen in elk land. Die redenering kennen wij ook: menig Nederlands vonnis begint ergens met de formaliteit dat de website via internet op te roepen is vanuit Utrecht, Den Haag of Amsterdam en dat daarom de rechtbank Midden-Nederland (voorheen Utrecht), Den Haag of Amsterdam bevoegd is. Het deed me altijd wat flauw aan, maar ja als het Hof van Justitie het zegt dan valt het niet meer te ontkennen.

Dat de website wordt geëxploiteerd onder een Duits topleveldomein en niet op Oostenrijk gericht is, doet niet ter zake. Het gaat er echt alléén om dat je de website kunt benaderen vanuit Oostenrijk, en zodra dat het geval is mag de Oostenrijkse rechter zeggen hoe veel schade er in Oostenrijk geleden is. Deze regel is dus losser dan de regels bij de vraag op welk land een site zich richt bij elektronische handel en reclame. Daar moet je echt actief iets doen gericht op dat land, bijvoorbeeld in die taal adverteren, betaalmiddelen uit dat land accepteren of reclame maken op de radio aldaar.

Ik snap de redenering maar ik maak me er wel zorgen om. Het riekt heel erg naar de mogelijkheid van forumshoppen: zoek een land waar de wet of jurisprudentie je gunstig gestemd is, dien daar je rechtszaak in en hoop dat ze niet ál te moeilijk doen over je schadeclaim.

Arnoud

Rechters mogen niet zomaar googelen voor hun vonnis

waarom-smartfms-software.pngAls een rechtbank haar vonnis baseert op gegevens die het heeft ontleend aan een eigen zoektocht op een internetsite, schendt zij het principe van hoor en wederhoor. Dat bepaalde de Hoge Raad afgelopen vrijdag. De HR vernietigt daarmee een arrest van het gerechtshof dat mede gebaseerd was op gegoogelde informatie over een softwarepakket. De gevonden informatie was doorslaggevend voor het hof, maar zij had deze informatie eerst moeten presenteren aan de partijen, aldus de hoogste rechtbank.

Het geschil draaide om de goedkeuring van de rekening en verantwoording van een bewindvoerder. Deze had een licentie gekocht voor een softwarepakket (Smart FMS), een administratiesysteem waarmee de persoon onder zijn bewind direct online inzage had in zijn eigen financiën. Volgens de bewindvoerder was deze licentie een “gewone beheersdaad”, zodat geen toestemming van de rechthebbende of kantonrechter nodig zou zijn.

Het Hof had echter op internet nagekeken wat het doel was van dit softwarepakket, en had geconstateerd

dat het toch in de eerste plaats een systeem ten behoeve van de administratie van de budgetbeheerder is en dat het slechts als neveneffect de financiële mutaties op de eigen rekening voor de cliënten inzichtelijk maakt. Verder is het niet een systeem waarbij de cliënt de keuze heeft daar al of niet gebruik van te maken, zo hij al bereid is de kosten daarvan te dragen en hij de capaciteiten heeft daarvan gebruik te maken.

Daarmee was dit geen systeem voor de cliënt maar voor de bewindvoerder. En die posten mogen niet uit het budget voor de onder bewind gestelde cliënt gehaald worden. De kosten van het Smart FMS systeem moesten derhalve voor rekening van de bewindvoerder blijven, aldus het Hof.

De bewindvoerder was een tikje verbaasd door deze uitspraak, vooral omdat hij pas in het arrest kon nalezen dat het Hof dit onderzoek had gedaan (“De bewindvoerder heeft geen informatie overgelegd over de werking van het Smart FMS systeem, maar het internet (www.smartfms.nl) biedt wel enige informatie.”). Hij had dus geen enkele kans gehad te protesteren tegen deze conclusie of te proberen te bewijzen dat dit wél een nuttig systeem voor zijn cliënt was.

Omdat de internetzoektocht van het Hof tot voor de beslissing zeer relevante gegevens heeft geleid, had het Hof deze moeten voorleggen aan de partijen, aldus de Hoge Raad. En dat is vaste rechtspraak: eerder had de HR al eens geoordeeld dat een rechtbank

[geen] eigener beweging verkregen feitelijke gegevens aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen zonder partijen in de gelegenheid te stellen daarvan kennis te nemen en zich daarover desgewenst uit te laten

En specifiek over googelen hebben we natuurlijk de zaak over googelen op “A.C.A.B.”, waarbij het aantal Googletreffers geen bewijs was dat een bepaalde term “algemeen bekend” zou zijn.

Dit lijkt me volstrekt juist. Googelen en zelf informatie aandragen is prima. Maar je moet wel gelegenheid bieden om weerwoord te geven. Hoewel het mij als rechter wel uitermate zou frustreren dat ik de resultaten van elke query ter zitting moet bespreken, hoe onschuldig de informatie me ook lijkt.

Update (23 april) in een andere context bepaalt het Hof Arnhem dat de rechtbank de website van de ANWB mag raadplegen om na te gaan in hoeverre het door de fabrikant opgegeven brandstofverbruik afwijkt van het verbruik in de praktijk. De ANWB is voldoende betrouwbaar kennelijk.

Arnoud

“Uw vordering rammelt aan alle kanten”

rb-maastricht-fileren.pngEen genoegen om te lezen: een rechter die genoeg heeft van prutswerk van grote bedrijven die menen nog geld te krijgen van consumentklanten. Een lezer wees me op één uitspraak, en enig googelen gaf me nog meer uitspraken van deze Maastrichtse rechter Staal, die allemaal in niet mis te verstane bewoordingen bedrijven fileren die met prutsvorderingen komen.

Incasso bij vermeende wanbetalers leidt veelvuldig tot procedures bij de kantonrechter. Nu is dat op zich terecht, maar je moet als bedrijf wel onderbouwen waar die incasso op gebaseerd is. Zomaar een bedrag roepen en een stapel facturen overleggen kan natuurlijk niet. En het lijkt erop dat dat wel gebeurt, als ik deze vonnissen lees.

Wellicht is dit omdat het lopendebandwerk is voor deze bedrijven, maar juist bij lopendbandwerk mag je verwachten dat alle dossiers gewoon op orde zijn. Zó moeilijk is een checklist met bij te leveren materialen en samenvatting van gebeurtenissen toch niet?

Je mag je als professionele procespartij dan ook diep schamen als een vonnis zo opent:

Als de vordering van ED al niet had moeten stranden op een volstrekt ontoereikend exploot, kan in ieder geval na het voortgezette debat geconcludeerd worden dat ED niet naar behoren gereageerd heeft op het inhoudelijke verweer van [gedaagde] en evenmin de procesrechtelijke en inhoudelijke gebreken die aan het exploot kleefden in de repliek opgeheven heeft.

Of zo:

Hoewel de wijze van procederen van CAK-BZ alleszins een totale afwijzing van haar vordering zou rechtvaardigen wegens evidente schending van artikelen 21 en 111 Rv

De vorderingen worden integraal afgewezen, en terecht. Bij zulke procedures is het bedrijf de ervaren partij, die ook nog eens alle bewijzen heeft (zoals meterstanden of logfiles) om vast te stellen of er contractsbepalingen geschonden zijn. Deze partij behoort dan ook dat adequaat te onderbouwen en aan te geven waar de schending zit.

Nog eentje:

Door het ontbreken van essentieel te achten documenten is de inhoud van de overeenkomst tot energielevering door ED aan [gedaagde] niet komen vast te staan, terwijl ter zake ook geen bewijs aangeboden is.

In een Ziggo-zaak laat “Ziggo volledig in het midden” waar rente en incassokosten op gebaseerd zijn:

De loutere stelling dat betrokkene ’tekort geschoten (is) in de nakoming van zijn verplichtingen”, is niet toereikend om tot ontbinding over te gaan (zoals Ziggo wel lijkt te veronderstellen), maar stellig ook niet om daarop een recht op rente en op vergoeding van kosten te baseren. Het vagelijk aanduiden van “vervaldata van de facturen” en ‘sommaties” evenmin, omdat daaraan noch concrete data als moment van intreden van verzuim verbonden zijn (het woord “verzuim komt in het hele exploot zelfs niet voor), noch de verbinding gelegd is met de verzuimgrond in concreto (per factuur of voor een reeks facturen).

Ook UPC krijgt ervan langs:

De vordering van UPC rammelt aan alle kanten, nog daargelaten het gedateerde karakter [uit 2006, AE] van de zaak dat op zijn minst enige uitleg van de kant van UPC gerechtvaardigd zou hebben.

De grootste rammel zit al meteen aan het begin: er is geen contract of schriftelijke afspraak in het geding gebracht. Tijdens de zitting switchte UPC ook nog eens van uitleg. De rechter ziet zich dan ook geconfronteerd met een niet-onderbouwde stapel facturen en oordeelt dat UPC daarmee echt onvoldoende heeft aangeleverd.

Update (25 maart 2012) nog eentje om het af te leren:

Het gevorderde ontbeert door niet-naleving van de op Ziggo rustende gemotiveerde stelplicht een toereikende feitelijke grondslag. Bewijsmogelijkheden heeft Ziggo bovendien tegenover de gemotiveerde tegenspraak van [gedaagde] niet genoemd en een bewijsaanbod is niet gedaan, zelfs niet in globale gedaante. Een herkansing bij repliek komt Ziggo niet toe. Zeker nu zij zich zelf als”repeatplayer” bij voorkeur aan een comparitie van partijen wenst te onttrekken, mogen hoge eisen gesteld worden aan de inhoudelijke kwaliteit van haar processtukken. Bij een zo evidente schending van procesregels door Ziggo zou [gedaagde] een feitelijke procesronde ontnomen worden als Ziggo zonder enige consequentie het werk mag (over)doen dat zij voorafgaand aan dagvaarding had moeten verrichten en in de inhoud van het exploot tot uitdrukking had moeten brengen.

Ik word vrolijk van zo’n lijst vonnissen, maar die vrolijkheid wordt al snel weer getemperd door het besef dat die bedrijven hier echt niet anders van gaan werken. In vrijwel alle gevallen leiden de uitspraken namelijk tot slechts afwijzing van de vordering (die allang afgeboekt is) of schadevergoeding van 100 à 200 euro (dikke boehoe). Daar schrikt een groot bedrijf als UPC of Ziggo echt niet van.

Een hogere prikkel is dan ook nodig, maar afgezien van een boete van de Consumentenautoriteit zie ik die zo niet. En ik vermoed dat de CA niet op korte termijn toekomt aan incassogedrag van bedrijven.

Arnoud

Googelen door de rechter: geen bewijs van algemene bekendheid

1-3-1-2-shirt-belediging-cops-bastards.pngZijdelings inhakend op de discussie of rechters mogen googelen dan wel wikipediën: het Gerechtshof Den Haag had niet enkel via googelen mogen achterhalen dat de afkorting “A.C.A.B.” naar algemene bekendheid “All Cops Are Bastards” betekende. Dat bepaalde de Hoge Raad gisteren.

In februari vorig jaar veroordeelde het Gerechtshof een man die een bomberjack droeg met “A.C.A.B.” erop. Hij had toegegeven dat hij wist dat dit stond voor “All Cops Are Bastards”, en ook de agent die hem de bekeuring gaf was hiervan op de hoogte. Maar dat is niet genoeg: het publiek, oftewel de omstanders, moeten óók weten dat deze man de agent aan het beledigen is door dat jack te dragen. Oftewel, “iedereen” moet weten dat die afkorting een belediging inhoudt. En het gerechtshof had dat als volgt geconcludeerd:

Voorts heeft het hof vernomen dat het “googelen” van de afkorting “A.C.A.B.” in combinatie met “cop” een veelvoud (circa 190.000) aan treffers van internetsites geeft die verwijzen naar de betekenis “All Cops Are Bastards”. Nu onder een substantieel deel van het publiek bekend is dat een betekenis van de afkorting A.C.A.B. is: “All Cops Are Bastards”, heeft deze afkorting daarom alseen feit van algemene bekendheid te gelden.

De Hoge Raad keurt deze werkwijze af. Het klopt dat de rechter zonder meer mag afgaan op “feiten van algemene bekendheid”, maar dan moet wel voor iedereen evident zijn dat sprake is van een algemeen bekend feit. Is er ook maar enige twijfel, dan behoort de rechter op de zitting het punt aan de orde te stellen. Zo kunnen de betrokken partijen daarop reageren, en bijvoorbeeld tegenbewijs overleggen of deskundigen laten opdraven die er iets over kunnen zeggen. En zo hoort het ook: rechters moeten niet zelf na de zitting gaan googelen maar eerder vooraf, en dan de partijen vragen daarop te reageren.

Wil men toch zelf gaan onderzoeken, dan eist de HR wel dat er een duidelijke toelichting in het vonnis staat hoe men de zoekresultaten interpreteert:

Daartoe is het aantal treffers bij het zoeken in alle, ook anderstalige, internetsites niet zonder meer redengevend. Hetzelfde geldt voor het aantal treffers van de gebezigde zoekmachine waarop het Hof zich heeft beroepen, zonder evenwel te verduidelijken op welke of wat voor soort internetsites die treffers betrekking hebben.

Logisch ook. Een afkorting kan meerdere betekenissen hebben: All Coppers Are Bastards, maar ook Air Cavalry Attack Brigade of Advisory Committee on Agricultural Biotechnology. Die laatste resultaten moet je dan wel wegfilteren voordat je iets kunt zeggen over het aantal relevante zoekresultaten.

Dat er bijdehantjes zijn die met betekenissen komen als Acht Cola Acht Bier, het getal 1312 of dit shirt met een fruitautomaat met Appel Citroen Ananas Banaan erop maakt daarbij niet uit. Het gaat erom wat het grote publiek denkt als ze de afkorting zien.

zoals

Op welk land richt een website zich?

Wanneer richt een website zich op een bepaald land? Een ontzettend lastige vraag, maar het Europese Hof van Justitie ontkwam er niet aan deze te beantwoorden. In twee arresten (C-585/08 en C-144/09) komt ze met een mooi genuanceerd antwoord: een website alleen is niet genoeg, maar geografisch getargete advertenties of taalkeuzes kunnen dat wel zijn.

In beide zaken ging het om een consument die een overeenkomst sloot met een bedrijf dat in een ander Europees land gevestigd was. (In de eerste zaak was het een pakketreis (vervoer en verblijf), in de tweede een geboekte hotelkamer.) Beide consumenten hadden ruzie met het bedrijf over de uitvoering van de overeenkomst, en in beide gevallen betwistte het bedrijf dat de rechtbank bevoegd was omdat zij in een ander land gevestigd was. Omdat het hier ging om bestellingen via internet, iets waar nog geen jurisprudentie over is, besloten de rechtbanken de vraag voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie.

Europese regels, met name Verordening 593/2008 (toepasselijk recht) en Verordening 44/2001 (bevoegde rechtbank) zijn niet heel duidelijk, zoals ik in mei al besprak. Het criterium is grofweg of je je als bedrijf “richt op het land” waar de consument woont. In dat geval is de rechtbank van dat land bevoegd, ongeacht waar het bedrijf gevestigd is.

Het Hof worstelt met dat criterium, maar vindt dan aan aanknopingspunt bij de reclame-uitingen van de ondernemer. Bij traditionele reclame is dit immers doorslaggevend: wie in een Duitse krant adverteert, wil kennelijk in Duitsland zaken doen en valt dan onder Duits recht. Logisch.

Maar bij internetreclame is dat een heel stuk lastiger. Websites en banners verschijnen door de hele Europese Unie, maar om daar nu uit te concluderen dat je je dus op elk land in de EU wil richten, gaat het Hof te ver. In dat geval had de wetgever dat maar expliciet moeten opschrijven. Sterker nog, bij de totstandkoming van verordening 44/2001 is een tekst met die strekking geschrapt voordat deze van kracht werd.

Een website is dus niet genoeg, of in de woorden van het Hof:

De wetgever van de Unie wenst weliswaar de consument beter te beschermen, maar is niet zo ver gegaan te bepalen dat het loutere gebruik van een internetsite, dat een gebruikelijk middel is geworden om handel te drijven, ongeacht het geviseerde grondgebied, een activiteit is die “gericht is op” andere lidstaten en de toepassing meebrengt van de beschermende bevoegdheidsregel van artikel 15, lid 1, sub c, van verordening nr. 44/2001.

Je moet dus op zoek naar méér: waaruit kun je halen dat de ondernemer van plan was om handel te drijven met consumenten uit bepaalde andere landen? Wat het Hof noemt “elke duidelijke uitdrukking van de wil om de consumenten in deze lidstaat als klanten te winnen”.

Een negatieve aanwijzing is een e-mailadres, postadres of telefoonnummer – in ieder geval zonder internationaal kengetal. Die gegevens moet iedere onderneming verplicht op zijn site hebben, dus daar kun je niet uit afleiden dat men internationaal bezig wil zijn.

Positieve aanwijzingen zijn daarentegen:

  • Met naam één of meerdere landen noemen waar je bereid bent zaken te doen. Ik denk dat die standaard dropdown met alle landen ter wereld niet genoeg is, maar een zelfgemaakte landenlijst bij je bestelformulier zou dus genoeg moeten zijn. (Waarom gebruiken mensen die giga-dropdown eigenlijk? Hoe veel klanten komen er uit Samoa of Antigua?)

  • Adverteren bij een zoekmachine en die advertentie geografisch targeten op dat land. Dat is dus in feite het traditionele criterium van reclame in een land. Hoe je dit bewijst, is me niet duidelijk.

  • Een combinatie van secundaire factoren als een telefoonnummer met internationaal kengetal, een niet-landgebonden topleveldomeinnaam, routebeschrijvingen die in dat andere land beginnen of testimonials van internationale klanten. Elk van die dingen is op zich misschien niet genoeg, maar bij elkaar waarschijnlijk wel.

  • Taal of munteenheid, mits die niet ook in je eigen land gebruikelijk zijn (Nederlandse ondernemers richten zich dus niet automatisch op België, maar met Noorse tekst en prijzen in kroner richt je je als Nederlander wel op Noorwegen)

Ook leuk kan het worden als je met tussenpersonen werkt: als die jou vertegenwoordigen, dan wordt de beoordeling van hun websites aan jou toegerekend. Denk je dus alleen aan Nederlanders te leveren maar gaan je agenten in het Duits reclame maken, dan vallen boekingen van Duitsers onder Duits recht.

Wat zouden nog meer handige criteria kunnen zijn? Wat zijn op internet “duidelijke uitdrukkingen van de wil” om klanten uit een bepaald land binnen te halen?

Update (19 april) het Hof bepaalt in een ander arrest (C-523/10) dat advertenties bij een landgebonden domein (google.de) onder het recht van dat land vallen.

Arnoud