Wordle door New York Times gekocht, maar wat dan precies?

Het razend populaire spelletje Wordle is gekocht door The New York Times, meldde RTL Nieuws onlangs. The New York Times meldt wel dat het om ‘een bedrag met zes nullen’ gaat. De krant belooft dat het spel “for the time being” gratis blijft. Een oplettende lezer (dank) dook in de broncode (niet schrikken) en ontdekte een open source-vermelding van Microsoft. Vandaar de vraag: wat koop je dan, als je Worldle koopt?

Om maar even met die OSS vermelding te beginnen: inderdaad staat in de broncode van Wordle een copyrightvermelding met een BSD licentietekst op naam van Microsoft. Dat betekent: er is software van Microsoft gebruikt, en die staat dat toe mits je die copyrightvermelding laat staan. Zoals ook netjes is gebeurd.

Dat wil niet zeggen dat de hele broncode (de software dus) eigendom is van Microsoft. Josh Wardle heeft zelf de nodige functionaliteit toegevoegd, en heeft daar dus zelf auteursrecht op. De BSD licentie staat dat toe zonder enige eis (behalve dus die vermelding laten staan) dus dat verandert niets. Wardle kan de door hem geschreven code gewoon verkopen.

Maar zelfs als die OSS licentie de GPL was, dan nog zou dat mogen. De GPL zou hem verplichten een ieder de broncode van de software te geven én toe te staan deze onder de GPL te hergebruiken. Maar nog steeds behoudt Wardle de auteursrechten en die kan hij dus verkopen (in juridische taal: het is een vermogensrecht en dus overdraagbaar). Hooguit zou een koper de rechten minder waard vinden omdat iedereen de software mag hergebruiken, maar dat is een zakelijk onderhandelpunt.

Over de originaliteit van de naam en de vormgeving hebben we het al gehad, maar ik heb er geen twijfel aan dat Wardle ook hier auteursrecht kan claimen. Een merkdepot op de naam zie ik niet, maar dat was natuurlijk dan ook gewoon overdraagbaar.

Arnoud

Hoe veel varianten van Wordle mogen er in de App Store bestaan?

Apple heeft meerdere klonen van het populaire spel Wordle uit de App Store verwijderd, las ik bij Tweakers. Diverse varianten van de woordleggame stegen in korte tijd in populariteit, maar dat leidde tot kritiek dat de games gekopieerd waren en geld verdienden aan de hype. Het origineel is namelijk gratis en zou dat ook blijven, en heeft bovendien geen app. Klonen van populaire games is aan de orde van de dag in appstores, dus dat riep de vraag op: kan Apple dat zomaar doen, is daar een juridische basis voor en hoe ver gaat de bescherming voor zo’n game concept?

Bij Nederlanders komt de game wellicht bekend voor: vijfletterwoorden raden, groen als letter en locatie goed is en geel als ‘ie goed is maar verkeerd staat. Het enige dat mist is “staat niet op de kaart” maar verder is dit gewoon Lingo, volgens mij.

De uitwerking is wel nogal anders: geen ronde ballen voor de letters, geen presentator en teams tegen elkaar, je speelt individueel en er is niets te winnen. Dan is het juridisch vrij simpel, dan is hooguit het principe van “raad een woord van vijf letters” met hints, en dat is niet te beschermen met auteursrecht, octrooi of ander juridisch recht.

Deze zelfde afweging maak je ook tussen het spel Wordle van ontwikkelaar Josh Wardle en de vele klonen die al dan niet met letterlijk de term “Wordle” in hun naam in de Apple App Store staan. Sommigen lijken buitengewoon veel, anderen bieden alleen het spelprincipe met kleine variaties (zoals zesletterwoorden). Voor mij zou de vraag dus zijn of de vormgeving zodanig is dat je het zou aanzien voor het origineel van Wardle (pas nu bij het typen van deze zin besef ik dat Wordle een woordspeling op zijn achternaam is), dan lijkt het te veel en is er dus auteursrechtelijk ontleend.

Het merkenrecht zou hier meer mogelijkheden moeten bieden. Als Wardle de naam als merk heeft vastgelegd, wat nu niet zo lijkt te zijn, dan kan hij anderen verbieden om hun games met dat woord in de titel aan te bieden. Ook met variaties als “Wordle with friends”. Een vermelding in de omschrijving is iets lastiger, je mág zeggen “Dit spel lijkt op Wordle maar” bijvoorbeeld in je eigen woordenraadspel.

Apple hanteert eigen, strengere regels:

Come up with your own ideas. We know you have them, so make yours come to life. Don’t simply copy the latest popular app on the App Store, or make some minor changes to another app’s name or UI and pass it off as your own. In addition to risking an intellectual property infringement claim, it makes the App Store harder to navigate and just isn’t fair to your fellow developers.
Dat heeft met intellectueel eigendom weinig meer te maken, en het is op zich een legitieme regel om de App Store gezellig en waardevol te houden. (Dit is een van de weinige plekken waar ik “optimaliseren van de gebruikservaring” een relevante opmerking vind.) Het voelt wel ergens arbitrair, maar daar ontkom je niet aan.

Arnoud

Het is een mythe dat je auteursrechten (of merken en patenten) moet verdedigen of ze kwijtraken

ooceey / Pixabay

Een Amerikaanse rechter eist dat de eigenaar van RomUniverse, een website waar mensen illegaal Nintendo-games konden downloaden, al zijn ‘ongeautoriseerde kopieën’ van dergelijke games permanent vernietigt. Dat meldde Tweakers onlangs. De site zag zich onder meer als archief voor oude, niet meer verkrijgebare spellen voor de Nintendo gamecomputer, waar de rechter ze keihard ongelijk in gaf. Toch riep het veel vragen op van het soort “het gaat om oude spellen, laat ze toch”. En daar komt dan elke keer de reactie op “ja nee Nintendo moet wel want anders raakt ze haar auteursrechten kwijt”. Die zie ik elders ook wel met merken en octrooien (patenten), dus ik dacht ik maak daar eens een uitstapje over.

Er is geen algemene regel dat een recht vervalt of onafdwingbaar wordt als je een aantal schenders laat gaan. Ja, specifiek bij eigendom kan het zo zijn dat als iemand twintig jaar jouw eigendom als de zijne behandelt, dat het dan vanwege verjaring zijn eigendom wordt. Maar dat soort situaties is hier niet aan de orde. Het argument “je hebt tien mensen willens en wetens weg laten komen met inbreuk” is gewoon geen juridisch argument als jij de elfde bent en wél aangeklaagd wordt.

Natuurlijk zijn er altijd leuke omstandigheden te bedenken, zoals dat je die tien hebt weg laten komen en daarbij in het openbaar iets zei van “wij willen de fandom niet dwarszitten”. Dan kan nummer elf claimen “wij zijn óók fandom”, en moet je als rechthebbende gaan uitleggen dat er een verschil is tussen pubermeiden die fanfic schrijven en gratis weggeven, en een stel handige jongens die een site vol advertenties en premiumabonnementsmodel neerzetten. Specifieker kan ook: als nummer elf kan laten zien dat de indruk werd gewekt dat er naar hen toe niet gehandhaafd zou worden, dan kunnen ze misschien zich daarop beroepen achteraf. Maar zekerheid is dat niet.

Specifiek bij merken is er een complicatie. Wanneer een merk verwordt tot een soortnaam, dan is het geen geldig merk meer. Dat risico vergroot je door niet in te grijpen als mensen je merk als generieke term gebruiken, bijvoorbeeld een concurrent die ook ‘hagelslag’ gaat verkopen terwijl dat jouw gedeponeerde merk is (ooit, van Venz). Als je dat de nodige concurrenten toelaat, en ook receptenboeken laat zeggen “strooi daarna wat hagelslag over de taart”, dan wordt op zeker moment die term een algemene aanduiding voor kleine staafjes chocola, en niet meer jouw merk.

Vanuit die angst zie je met name merkhouders erg agressief optreden tegen van alles en nog wat. Maar vergis je niet: het gaat dan vaak genoeg ook over het exclusief houden van het merk, want genoeg ‘concurrenten’ gebruiken een merk niet zozeer als generieke term maar eerder juist als de ‘echte’ term, om zo aan te haken. “Bij ons ook Hagelslag® maar de helft goedkoper”. En dan is er dus geen discussie over verwatering (de vakterm) veroorzaken, dat is gewoon een inbreuk op het merk.

Maar hoe dan ook is er bij geen enkel recht een juridische verplichting om te handhaven op straffe van verval van het recht. Het kan natuurlijk zakelijk een verstandige keuze zijn, zeker als die concurrenten of kopieerders te groot worden en je eigen business ondergraven, maar dat is en blijft een afweging, geen verplichting.

Arnoud

 

Koper van SCO’s OpenServer klaagt IBM en Red Hat aan

Oh nee. Softwarebedrijf Xinuos klaagt IBM en Red Hat aan voor het illegaal kopieren van zijn broncode voor besturingssystemen voor servers, las ik bij Tweakers. Xinuous is de rechtsopvolger van het beruchte SCO, dat IBM een jarenlang slepende rechtszaak aandeed met de meest onzinnige claims over “gestolen IP” dat IBM in Linux zou hebben gestopt. Of zoiets. Ik blogde in mijn begintijd over die zaak, de kern is dat het totale onzin was en iedereen knettergek was van hoe veel werk het bleek om dat te weerleggen. En dan nu wéér?

Het eerste dat me opviel is dat Xinous de zaak op de Amerikaanse Maagdeneilanden heeft aangespannen. Dat leek me een transparante truc om de zaak over te mogen doen: je kunt immers niet tweemaal procederen over hetzelfde, maar wél als je in een andere jurisdictie staat. Maar dat blijkt te komen omdat Xinous haar hoofdkwartier op dat 100.000 inwoners tellende eilandengroepje heeft.

Daarnaast blijkt Xinous iets concreter over de “stolen IP”: het zou gaan om een emulatorlaag waarmee IBM’s eigen besturingssysteem AIX Linux-applicaties kan draaien. Die emulator, Affinity geheten, zou regelrecht gekopieerde broncode bevatten waar Xinous het auteursrecht op heeft. Ook betreft het de UnixWare 7 print subsystem en de multipath IO routines, en nog het een en ander. Nou kijk, daar kunnen we wat mee. Om nu op woensdagochtend even een volledige source review te doen gaat me wat ver, maar ik moet toegeven dat dit een concrete én andere beschuldiging is dan waar SCO destijds mee kwam.

IBM lijkt -aldus de aanklacht, een verweerschrift is er nog niet- te denken dat zij dit mochten doen omdat deze code uit UNIX en UnixWare komt, waar Novell (de echte eigenaar van UNIX, zo bleek in de SCO rechtszaak) ze een licentie op gegeven heeft. Maar Xinous zegt dus dat nou net díe auteursrechten naar hen zijn gegaan.

Gek genoeg komt er dan ook een zeer paranoïde klinkend verhaal over hoe IBM samenzwoer met Red Hat (dat inmiddels een IBM-dochter is) om zo de markt voor Unix-achtigen te verpesten:

As a result of these activities, Xinuos has been excluded from key opportunities in the market. For example, despite Xinuos offering a FreeBSD-based operating system with substantial commercial value for enterprise users, Xinuos was unable to garner as much financial support or customer interest in OpenServer 10 as it could and should have due to the market conditions. Indeed, the market is so distorted that Xinuos has determined that over 70% fewer of its customers are in a position to license its new operating system than would be available in a functioning market. The foreclosing effect on Xinuos is felt by all competitors as well.
Ik kan hier dus werkelijk geen chocola van maken, met name omdat men óók nog even Linux-alternatief FreeBSD aandraagt als slachtoffer van IBM’s Linux tactieken. De eis bij deze beschuldiging is overigens dat de aankoop van Red Hat ongedaan gemaakt moet worden, wat in theorie kan maar volgens mij nog nooit met succes geëist is.

Het wachten is nu op de eerste reactie van IBM. Echt een kloon van de SCO soap zou ik dit niet meteen willen noemen, de feitelijke beschuldigingen zijn daarvoor te concreet. Maar je mag het een reboot noemen met een nieuwe regisseur.

Arnoud

Anti-embed trucjes hebben auteursrechtelijke kracht gekregen van het Hof van Justitie

Het embedden of framen van andermans werk in je eigen site is tegenwoordig ook al auteursrechtinbreuk, althans soms. Dat maak ik op uit een recente beslissing van het Hof van Justitie (C-329/19) over een zaak waarbij foto’s van kunstwerken werden geëmbed. Het is dus niet, zoals Mr het samenvat, dat je mag beslissen of je wordt geframed. Pas als je dat besluit kracht bijzet met een technische blokkade en die wordt omzeild, dán heb je een auteursrechtelijk punt.

De zaak speelde tussen de Duitse CBO voor beeldende kunst (VG Bild-Kunst) en een stichting voor Pruisisch Kunsterfgoed (SPK). Die laatste beheert een digitale bibliotheek, waarbij thumbnails doorlinken naar het oorspronkelijke (gedigitaliseerde) werk op de site van de eigenaren. De VG Bild-Kunst wilde namens haar leden toestaan dat ook hun kunst werd gedigitaliseerd, maar wilde daarbij niet dat de thumbnails door derden konden worden geëmbed. Zij eisten in de licentieovereenkomst dan ook een plicht om dit technisch te blokkeren.

SPK was het hier niet mee eens, omdat een dergelijke contractuele bepaling uit auteursrechtelijk oogpunt niet redelijk was. Embedden mag immers van het Svensson-arrest, dus hoezo moet SPK dat dan verhinderen? Die redelijkheid is van belang, omdat een collectieve organisatie zoals de VG geen onredelijke voorwaarden mag stellen. Dat leidde tot de stap naar het Hof van Justitie, die nu concludeert dat je zo’n eis wél mag stellen.

Inderdaad zegt Svensson dat je een legaal gepubliceerd werk mag embedden, framen of hotlinken (hoe je het maar noemt) zonder nadere toestemming van de rechthebbende. Die heeft het immers op internet gezet en daarmee aan heel internet beschikbaar gesteld. Niet alleen aan de directe bezoekers van de bronsite.

Alleen: in Svensson stond ook iets over het omzeilen van beschermingsmaatregelen. Dat las ik dus altijd als “het omzeilen van een betaalmuur”, zoals door het erbij geven van wachtwoorden of het spoofen van sessiecookies of dergelijke randzaken. Maar het Hof doet ineens een zijstap naar de “doeltreffende technische voorzieningen” die je niet mag omzeilen (artikel 29a Auteurswet, de DRM-bepaling) en concludeert nu dat iédere dergelijke voorziening die je op een bronwerk plakt, er voor zorgt dat je het niet meer mag embedden – die maatregel omzeilen is dan auteursrechtinbreuk.

Voor de webbouwers onder ons, het gaat dus inderdaad om maatregelen van het niveau “met Javascript top.location = self.location.href uit een frame springen” of via een Referer-check constateren dat een afbeelding niet door je eigen webpagina wordt opgehaald. Deze trucs hebben nu dus juridische backing gekregen: wie deze trucs omzeilt, schendt het auteursrecht met wat de herpublicatie is geworden van de geëmbedde werken.

Als troost zegt het Hof dan nog wel dat de rechter wel moet checken of de maatregelen “doeltreffend” zijn. Simpeler trucs (zoals een mededeling “u mag niet embedden” na een rechtermuisklikpopup of in de algemene voorwaarden) gaan dus niet op.

Krijg je meteen de vraag, wat in de vredesnaam is een “doeltreffende” maatregel. Daar is al discussie over sinds artikel 29a er is, en we lijken er nog steeds niet uit te zijn. In een Finse zaak (DeCSS) werd in hoger beroep gezegd dat een maatregel niet meer “doeltreffend” is als je er geen speciale software of trucs voor nodig hebt. Kan iedereen het met algemeen beschikbare standaardsoftware, dan is het niet meer doeltreffend.

Daar valt wat voor te zeggen, alleen hoe trek je dan de grens van “algemeen beschikbaar”? Is een Ubuntu-pakket dat je met één commando installeert al “algemeen beschikbaar”, of moet het in de distributie zitten? En is Ubuntu dan bekend genoeg of moet het Windows zijn?

En hier belangrijker: hoe pakt dat uit bij het embedden van afbeeldingen, zoals in deze zaak? Het omzeilen van zo’n referer check is net zo triviaal als de check zelf (yourRequest.setHeader();met de beoogde waarde), dus om nou te zeggen dat dit heel doeltreffend is, ik weet het niet. Daar staat tegenover dat je dit alleen doet omdat je last hebt van die blokkade, wat je kunt opvatten als “je wéét dat de eigenaar dit niet wil en dat ben je nu aan het omzeilen”. Maar dat betekent juridisch volgens mij niet meer dan dat het een maatregel is, niet dat die doeltreffend is. Een grote popup met “magniet!!1!” geeft je immers dezelfde informatie maar is zeker weten niet doeltreffend.

Arnoud

Mag je een elearning blijven geven als de docent ondertussen overleden is?

Via Twitter:

HI EXCUSE ME, I just found out the the prof for this online course I’m taking died in 2019 and he’s technically still giving classes since he’s literally my prof for this course and I’m learning from lectures recorded before his passing ……….it’s a great class but WHAT
Het blijkt te gaan om een student aan Concordia University, die zijn professor mailde met een vraag naar aanleiding van een online videocollege. Als reactie kreeg hij een autoreply met diens overlijdensbericht. Dat voelt inderdaad wat gek, omdat de student al enige weken dingen bekeek, las en hoorde van deze professor. Dat is toch anders dan een boek opentrekken waarvan de hoofdauteur vijf jaar geleden van ons heengegaan is.

Het bronartikel in Slate kiest de insteek van de overwerkte UD die feitelijk het werk doet, maar de professor de eer en glorie moet laten gaan:

Tenured faculty might teach a few classes, but student work is often graded by underpaid graduate student teaching assistants or graders. At prestigious research universities, discussion sections are also led by graduate students. Many more classes are taught by part-time faculty, who are cobbling together a living, or other short-term contracted faculty, like visiting assistant professors or postdocs. Digital technologies like recorded video lectures allow for the appearance of continued traditional instruction while cutting costs.
Ik heb niet het idee dat het in Nederland ook zo werkt, en zeker in een online leergang zie je natuurlijk gewoon wie je lesgeeft. Toegegeven, je weet niet wie uiteindelijk je opdracht nakijkt of het discussieforum beheert maar over het algemeen gebeurt dat toch echt met open vizier volgens mij. En er lijkt me niets mis mee dat de professor de colleges geeft en een collega of assistent het dag-tot-dag contact met de studenten doet.

Behalve als de professor ondertussen overleden is, natuurlijk. Dan voelt het inderdaad wat raar: je bent dan videocollege aan het volgen en dat wekt toch ergens de indruk dat je deze persoon nu, hier, live in actie ziet. Ontdek je dan langs onverwachte weg (een mail dus naar de professor) dat zhij er niet meer is, dan voelt dat gek. Ergens sowieso gek van die universiteit, dat ze kennelijk de persoonspagina van de professor laten staan en ook diens emailadres blijven vermelden in het universiteitsbrede adresboek. Maar dat terzijde.

Maar mag het? Juridisch gezien liggen de rechten op de video bij de werkgever van deze professor, de universiteit dus. (Voor diens wetenschappelijk werk ligt dat in Nederland waarschijnlijk anders, maar dat terzijde.) Deze kan op grond van het auteursrecht beslissen wat ermee te doen, en in beginsel maakt het daarbij niet uit of de ‘acteur’ in het videowerk ondertussen overleden is. De regel is hetzelfde als bij films en televisieprogramma’s, ook daar is een overleden hoofdrolspeler geen bezwaar tegen heruitzending of uitgave op dvd.

Er is mogelijk een haakje voor de nabestaanden, want de zogeheten persoonlijkheidsrechten (artikel 25 Auteurswet) kunnen door een “aan de door de maker bij uiterste wilsbeschikking aangewezene” worden uitgeoefend. Dat vereist dus wel dat de professor expliciet iemand bij testament of codicil heeft aangewezen, enkel erfgenaam zijn is hiervoor niet genoeg. Dit omdat de auteursrechten niet bij de professor liggen, een beetje extra documentatie is dan wel echt handig.

Wel moet er dan natuurlijk sprake zijn van een situatie waarin die rechten worden geschonden. Enkel het herpubliceren van de video lijkt me zeker niet genoeg. Hetzelfde krijg je bij het portretrecht, dat ook na overlijden van de geportretteerde blijft bestaan (tot tien jaar na overlijden). Welk redelijk belang wordt er dan geschonden? Je beroepen op privacy en eer en goede naam van een overledene zie ik niet opgaan. Identiteitsfraude kan ik het ook niet echt noemen, tenzij je de bizarre situatie zou hebben dat een collega vanuit de mailbox van de prof gaat reageren of dat er een botje onder diens naam reacties gaat plaatsen op het forum, bijvoorbeeld.

Arnoud PS over elearning gesproken, je kunt je weer inschrijven voor mijn elearning AI in de praktijk: Compliance & Governance, we starten op 3 mei en 20 september weer.

Gastblog: Ervaring uit de praktijk: hoe kun je het beste reageren bij een online auteursrechtinbreuk (3/3)

Deze gastblog is geschreven door een bezoeker die anoniem wenst te blijven. Hij is meester in de rechten en procedeert regelmatig, maar is in het dagelijks leven niet werkzaam als jurist.

In de voorgaande twee blogs heb ik een situatie beschreven waarin de beheerder van een website eigenlijk niet zoveel fout deed, maar toch met een torenhoge claim werd geconfronteerd en uiteindelijk met 500 euro aan kosten bleef zitten. Een korte zoektocht op internet levert veel vergelijkbare verhalen op. Hieronder staat een aantal tips die je kunnen helpen om je tegen zo’n claim te kunnen verweren.

Tip 1: houd nauwkeurig een dossier bij.

Maak voor je dossier een screenshot van de pagina met de foto, en noteer zowel de URL van de pagina als de URL van de foto. Schrijf op wanneer je hebt gecorrespondeerd, gebeld, of andere acties hebt ondernomen. Een zaak kan langer dan een jaar lopen, en het is handig als je dingen terug kunt zoeken. Ook als je op een moment besluit juridische hulp in te schakelen, is een goed dossier waardevol.

Tip 2: verwijder niet alleen de verwijzing naar de foto, maar ook de foto zelf.

Wanneer andere websites de foto embedden, betaal je niet alleen voor de bandbreedte, maar kun je ook worden aangesproken voor de schade.

Tip 3: onderhandel slim met de wederpartij.

Procederen is duur en risicovol, dus schikken is voordeliger, ook voor de fotograaf. Tenzij de vordering overduidelijk geen stand houdt, kun je het beste aangeven dat je de juridische situatie niet in kunt schatten, en alleen over het tarief onderhandelen. Houd het vriendelijk.  Je kunt een reactie sturen als “Ik kan hier inhoudelijk niets over zeggen zonder juridisch advies in te winnen, maar dan ben ik al gauw honderd euro verder. Misschien kunnen we er beter onderling uitkomen. Hoeveel reken je normaal voor een foto?”.

Als de fotograaf de onderhandelingen toch weer de juridische kant op trekt, kun je dat nog een keer counteren met “daarvoor moet ik een jurist raadplegen terwijl ik het geld voor de jurist liever aan u geef, zeg maar wat uw voorkeur heeft”. De inhoudelijke discussie uit de weg gaan heeft twee voordelen: de sympathie van de fotograaf is voorbij zodra je zaken gaat betwisten, en onbedoeld kun je een deel van je bewijspositie prijsgeven.

Een paar feiten kun je wel noemen omdat die in de praktijk nooit ter discussie staan, bijvoorbeeld dat je de foto hebt verwijderd (waarmee je erkent dat er inderdaad een foto stond). In de blog van eergisteren beschreef ik dat de webmaster had gereageerd dat de foto was verwijderd, maar bleek later dat het verwijderen door een technische storing maar deels was gelukt. Toen de fotograaf weer contact opnam, legde de webmaster uit dat er een technische storing was en dat het verwijderen nog even kon duren. Voor zijn bewijspositie was het beter geweest als hij had gewacht totdat de foto alsnog weg was, en een reactie naar de fotograaf had gestuurd in de trant van ‘ik zie de foto niet meer (zie bijlage), heb je je cookies al weggegooid en je cache geleegd?’, met een screenshot van de pagina in de bijlage.

Sommige fotografen hanteren een tarieflijst zonder ooit een foto voor dat tarief te hebben verkocht. Als de tarieven excessief zijn, noem dan een redelijk bedrag per foto (bijvoorbeeld 75 euro) en een redelijk tarief voor het opsporen van jouw inbreuk (bijvoorbeeld 50 euro), maar geef aan dat je bereid bent meer te betalen als de fotograaf kan aantonen dat hij in het verleden een vergelijkbare foto voor gebruik op een vergelijkbare website voor een hoger bedrag heeft verkocht. Hiermee verleg je het procesrisico naar de fotograaf. Als hij in een procedure niet kan bewijzen dat zijn schade meer bedraagt dan wat jij hebt geboden, is hij de verliezende partij en draagt hij de proceskosten.

Als je eenmaal overeenstemming hebt bereikt, stel dan een vaststellingsovereenkomst op waarin je finale kwijting afspreekt, en de wederpartij je vrijwaart tegen toekomstige claims op dezelfde foto over dezelfde periode.

Tip 4: raadpleeg een expert als de fotograaf jouw redelijke bod niet accepteert.

Fotografen spelen dit spelletje vaker dan jij, en weten vaak precies hoe ze het moeten spelen. Online kun je veel vinden over de wettelijke aspecten van het auteursrecht, maar weinig over hoe je een juridisch conflict uit de weg gaat. Onderhandelen en procederen is een vak apart. Die ervaring hoeft niet de hoofdprijs te kosten: sommige advocaten rekenen een lager tarief aan particulieren, en zijn er juridische dienstverleners met een schappelijk tarief die veel ervaring hebben met auteursrechtzaken (hoi Arnoud).

Tip 5: blog over je behaalde resultaat.

In de meeste zaken die op rechtspraak.nl zijn gepubliceerd gaat de rechtbank mee in de tarieven van Foto Anoniem. Hoe meer signalen er zijn dat de tarieven in de praktijk veel lager zijn, hoe groter de kans dat de rechter in de toekomst niet meer meegaat in de hoge claims van fotografen. Bovendien help je anderen die door dezelfde fotograaf worden benaderd. Als iemand leest dat een bepaalde fotograaf voor 75 euro per foto wil schikken, kan hij hetzelfde bedrag aanbieden.

En tip van Arnoud er achteraan: ben je enigszins juridisch onderlegd, gebruik dan ook de argumenten uit het artikel Auteursrecht-trollen. Hoe ze te herkennen en hoe ze te bestrijden van professor Dirk Visser, Charlotte Vrendenbarg en Bram Bogaerts.

Arnoud

Gastblog: Ervaring uit de praktijk: auteursrechtinbreuk (2/3)

Deze gastblog is geschreven door een bezoeker die anoniem wenst te blijven. Hij is meester in de rechten en procedeert regelmatig, maar is in het dagelijks leven niet werkzaam als jurist.

Vorige week in  Gastblog deel 1 de casus en de vraag: wat zou de rechter gaan doen? We gaan kijken hoe dat uitpakt, zo vertelt de gastblogger. Na het ontvangen van de dagvaarding heb ik met mijn cliënt een snelle schadeberekening gemaakt. Wij waren toen nog niet op de hoogte van het daadwerkelijke tarief van de fotograaf en gingen daarom uit van de tarieven van Foto Anoniem uit 2015 (312 euro per foto), de kosten van een dagvaarding (85 euro), en de proceskosten (liquidatietarief, 1 punt à 72 euro), en kwamen zo uit op 800 euro. Dat schikkingsaanbod werd afgewezen met een tegenbod van 1200 euro. Dat was mijn cliënt teveel, dus heb ik een conclusie van antwoord opgesteld.

Voor het verdere verloop van de procedure konden partijen ivm het coronavirus afzien van een comparitie door te kiezen voor een schriftelijke toelichting van maximaal twaalf pagina’s of mediation. Omdat de dagvaarding vrij summier was, gaven we de voorkeur aan de toelichting, in de hoop dat de wederpartij aan twaalf pagina’s niet genoeg had om alle standpunten toe te lichten. Omdat de wederpartij niet wilde afzien van een comparitie werd het een comparitie, die ondanks de coronaperikelen al 2,5 maanden na de conclusie van antwoord plaatsvond.

Voorafgaand aan de comparitie konden partijen spreekaantekeningen indienen. De wederpartij diende zeven pagina’s met aantekeningen en tien pagina’s met producties in, en zette daarmee veel zaken uit de summiere dagvaarding recht. Daarnaast werd de eis gereduceerd tot 1649 euro. Uit de toelichting bleek dat dit enkel was gedaan om onder de appelgrens (art. 332 Rv) te duiken en zo het risico op een hoger beroep uitsluiten (noot: de kosten van hoger beroep zijn hoog omdat een advocaat verplicht is, en uit jurisprudentie blijkt dat rechtbanken veel makkelijker meegaan in de tarieven van Stichting Foto Anoniem dan gerechtshoven). Op zich is het toegestaan om een deel van je vorderingen prijs te geven en de eis te verminderen (art. 129 Rv), maar de vraag is of het rechtmatig is wanneer je dit standaard in elke zaak doet in de hoop dat iemand na het ontvangen van de dagvaarding wil schikken voor het hogere bedrag.

De zitting vond plaats via Skype. De fotograaf werd vertegenwoordigd door zijn jurist, maar was zelf niet aanwezig. De rechter was een senior rechter met ruim 25 jaar ervaring. Ze had zich ingelezen, en zei de comparitie te gaan houden alsof de spreekaantekeningen al waren uitgesproken. Dat was een tegenvaller: onze spreekaantekeningen waren geen volledig uitgewerkt betoog. Wij waren goed voorbereid en wilden de ‘scherm delen’ functionaliteit van Skype gebruiken om de relevante stukjes uit de producties te tonen, en zo onze argumenten goed te belichten.

De rechter richtte zich in de eerste 20 minuten tot mijn cliënt. Ze wilde uit zijn mond horen hoe en wanneer de website tot stand was gekomen, wat zijn rol was bij het beheer van de website, en hoe de abonnementen werkten. Ik heb aangegeven dat er maar weinig abonnementen waren afgesloten, dat het veel te ver voert om de administratie te overleggen, maar heb een concreet bewijsaanbod gedaan om de administratie, e-mailhistorie en logbestanden van de website door een onafhankelijke derde te laten onderzoeken om aan te tonen dat die foto echt niet door mijn cliënt zelf was geüpload. Daarna wilde de rechter van de wederpartij weten hoe het zat met de prijs van de foto. De gemachtigde van de fotograaf legde uit dat het doel van de foto heel belangrijk is, en dat er verschillende gradaties van commercieel gebruik zijn. De rechter merkte op dat er bij de offerte van 90 euro stond dat commercieel gebruik was toegestaan, en daarmee was die discussie ten einde. Het verdere verloop van de comparitie kan ik niet volledig reproduceren, maar de volgende punten zijn langsgekomen:

De rechter vroeg of de factuur van 350 euro uit 2015 kwam. Dat kwam hij niet. De vervolgvraag was of en hoe het tarief door de jaren is geïndexeerd. Dat wist hij niet precies, maar het was een tarief per jaar. Ik zei dat het vreemd is dat hij een vast tarief van 360 euro hanteert, maar daar geen enkele factuur van kan overleggen. Kennelijk heeft hij nooit een foto voor 360 euro verkocht. Daarnaast heb ik genoemd dat we voor de schade moeten kijken naar het tarief uit 2015, omdat er toen een licentie had moeten worden aangeschaft, en dat een jaarlijks terugkerend tarief toen niet aan de orde was. De rechter deed dat af met de opmerking dat het risico op een jaarlijks tarief voor de inbreukmaker komt.

De rechter wilde weten hoe snel de foto was verwijderd. In die discussie gaf ik aan dat het niet om de voorpagina van een populaire website als nu.nl gaat, maar om een pagina die vier keer per jaar wordt bezocht. Hoewel mijn cliënt de afbeelding snel had verwijderd, vond ik dat je met 4 bezoekers per jaar bij wijze van spreken ook zorgeloos op vakantie moet kunnen gaan. De rechter was het daar niet mee eens en wees op de wettekst (‘prompt verwijderen’).

Ik stelde aan de orde dat art. 6:196c BW aansprakelijkheid weliswaar uitsluit, maar dat je niet automatisch aansprakelijk bent als je niet aan die eisen voldoet. Je komt pas aan dat artikel toe als je aansprakelijk bent, bijvoorbeeld op basis van art. 6:162 BW (onrechtmatige daad). Ik wees nogmaals op alle waarborgen op de pagina (algemene voorwaarden, rapporteerknop, snel handelen na een inbreuk), en merkte op dat de wederpartij nog niet had aangegeven welk doen of nalaten nou maakt dat mijn cliënt onrechtmatig zou handelen. Ook daar was de rechter snel mee klaar. Er was een auteursrechtinbreuk dus die onrechtmatige daad zag zij wel. Ze zei dat ze zich goed kon inleven in een fotograaf die zijn foto’s telkens ziet opduiken zonder daar een vergoeding voor te hebben ontvangen. Ik heb er vervolgens op gewezen dat de fotograaf niet met lege handen hoeft te staan omdat hij de uploader zelf kan aanspreken. Er zijn bovendien effectieve manieren om diegene te identificeren (criteria uit Lycos/Pessers).

Na de inhoudelijke behandeling wilde de rechter weten of wij ervoor open stonden om te schikken. Op verzoek gaf zij een voorlopig oordeel: de foto’s vallen onder het auteursrecht, ze moest er nog over nadenken of art. 6:196c BW van toepassing was, en voor de hoogte van de schade zou ze naar de jurisprudentie kijken om te zien wat gebruikelijk is. Daarna zette ze haar webcam en microfoon uit en gaf ze ons tien minuten om te schikken. Ons eerste bod was dat de fotograaf de procedure zou intrekken en geen risico zou lopen op een proceskostenveroordeling. Het tegenbod was wat eerder was aangeboden: 1200 euro. Ik gaf aan dat het daadwerkelijke tarief van de fotograaf nog niet bekend was toen we 800 euro boden, dat hij niet meer op zo’n hoge vergoeding kon rekenen, maar dat we eventueel bereid waren om de schade van 180 euro te betalen. Dat werd weggewuifd: geen schikking.

Toen de rechter terugkwam vroeg ze waar de schikking op was stukgelopen. Ik hield het beperkt, zei dat we bereid waren de daadwerkelijke schade te voldoen maar dat de proceskosten voor de wederpartij waren, gelet op het gegoochel met tarieven. De wederpartij gaf een vergelijkbare samenvatting maar noemde daarbij ook de bedragen. De rechter zei dat ze na overleg met de griffier had geconcludeerd dat de bewijslast dat art. 6:196c BW van toepassing is bij mijn cliënt lag, en dat het redelijk was dat elke partij zijn eigen kosten zou dragen. De wederpartij reageerde dat hij de griffierechten, de kosten van de deurwaarder en de buitengerechtelijke kosten niet wilde dragen, waarop ik aangaf dat mijn cliënt bereid was de proceskosten te delen en het bod verhoogde naar 400 euro. Dat werd afgewezen, de wederpartij wilde 600. De rechter pakte haar pen erbij, kwam tot de conclusie dat bij een bod van 400 euro de proceskosten inderdaad worden gedeeld, wendde zich nogmaals tot mijn cliënt en herhaalde dat de bewijslast bij hem lag. Ik gaf aan dat we het niet op een verschil van 200 euro lieten stuklopen en bood 500 euro. Dat werd geaccepteerd.

Hoewel ik de uitkomst onrechtvaardig vind, ben ik ervan overtuigd dat deze schikking bij deze rechter een goede uitkomst was. Het had heel fout had kunnen afgelopen als de rechter in de jurisprudentie was gedoken zoals ze van plan was, omdat ze dan had gezien dat de tarieven van Stichting Foto Anoniem vaak worden gevolgd. Daarnaast heeft mijn cliënt zijn goede nachtrust weer terug.

Volgende week nog een serie tips uit de praktijk: hoe om te gaan met claims als deze?

Arnoud

Gastblog: Ervaring uit de praktijk: auteursrechtinbreuk (1/3)

Deze gastblog is geschreven door een bezoeker die anoniem wenst te blijven. Hij is meester in de rechten en procedeert regelmatig, maar is in het dagelijks leven niet werkzaam als jurist.

Mijn cliënt heeft ongeveer tien jaar geleden in zijn studententijd een website opgezet die een soort wiki is voor een specifieke beroepsgroep in Nederland. Bezoekers konden zelf informatie toevoegen en afbeeldingen uploaden, of voor een paar tientjes per jaar een abonnement afsluiten waarbij informatie per e-mail kon worden aangeleverd die mijn cliënt vervolgens handmatig op de website plaatste.

In 2019 ontving mijn cliënt een e-mail van een fotograaf dat twee van zijn foto’s zonder toestemming werden gebruikt. Hoewel mijn cliënt de foto’s binnen twee uur had verwijderd, bleken ze via Google nog toegankelijk te zijn. Mijn cliënt moest toen contact zoeken met de ontwikkelaar van de website, waardoor de foto’s nog enige tijd beschikbaar waren.

Bij het eerste contact gaf de fotograaf aan de zaak te willen afdoen voor 2880 euro. Nadat de foto’s waren verwijderd bleef de fotograaf betalingsherinneringen sturen, waarbij hij erop wees dat het schenden van auteursrecht strafbaar is, dat een websiteeigenaar verantwoordelijk is voor zijn website, en de plicht heeft te controleren wat er op zijn website gebeurt. Mijn cliënt heeft altijd netjes gereageerd met een beschrijving van de site, dat er technische problemen waren bij het verwijderen van de foto, en dat hij niet aansprakelijk is omdat het ging om foto’s die door gebruikers waren geplaatst en hij prompt actie had ondernomen toen hij op de hoogte was van het de mogelijke inbreuk.

Voor de fotograaf was dat niet genoeg, en al snel volgde een aangetekende brief met een schikkingsvoorstel van een no-cure-no-pay jurist. Voor de schade werd aangesloten bij de gebruikelijke tarieven van de fotograaf die overeenkomen met de tarieven van Foto Anoniem: 2 foto’s x 4 jaar x 360 euro per foto per jaar = 2880 euro, vermeerderd met 212,75 onderzoekskosten en juridische kosten. De brief sloot af met de boodschap:

“Niet eens met het schikkingsvoorstel? Dan dient u binnen 24 uur opgave te doen zodat de totale schadevergoeding volledig berekend kan worden. In uw opgave moet u aangeven op welke plekken, vanaf welke datum en welk formaat u het beschermde werk heeft geplaatst. Dit moet gestaafd worden met bewijzen. Het niet doen van opgave of het doen van een valse opgave is strafbaar en strafrechtelijk vervolgbaar op grond van de Auteurswet. Het wordt bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie.”
De verplichting in de auteurswet waaraan wordt gerefereerd bestaat niet. Het is een goedkope poging om iemand te verleiden zijn bewijspositie prijs te geven. Vanwege deze afsluiter heb ik kosteloos mijn hulp aangeboden. Mijn eerste inschatting was dat procederen zeer risicovol zou zijn voor de fotograaf, en dat een no-cure-no-paybureau daar nooit aan zou beginnen. Toch volgde niet veel later een dagvaarding.

Hieronder geef ik onze argumenten kort weer. In de Conclusie van Antwoord en pleitaantekeningen waren deze punten uitgebreid uitgewerkt onder verwijzing naar relevante literatuur en jurisprudentie.

  1. De foto’s zijn niet auteursrechtelijk beschermd. Voor auteursrechtelijke bescherming moet een fotograaf creatieve keuzes maken. Deze foto’s waren niet het resultaat van creatieve keuzes maar van praktische keuzes omdat het object op de foto’s achter een hek stond en de omgeving niet volledig was bestraat. De beweegruimte van de fotograaf was dus beperkt. Bovendien waren de foto’s bij daglicht genomen, bewoog het object niet, was er geen bepaalde sfeer gecreëerd of scherptediepte aangebracht, dus de belichting was ook niet creatief. Één van de twee foto’s leek sterk op een foto van een andere fotograaf die vanaf dezelfde plek en met dezelfde belichting was gemaakt.
  2. Het gebruik van de foto’s valt onder het citaatrecht. Het screenshot bij de dagvaarding toonde een pagina met tekst en daaronder een tiental kleine foto’s waarop de tekst betrekking had. De naam van de fotograaf stond onder de foto’s genoemd.
  3. Mijn cliënt heeft niet onrechtmatig gehandeld. Hij waarschuwt bezoekers om geen auteursrechtelijk beschermd materiaal te plaatsen, spoort gebruikers daartoe ook niet aan, heeft een rapporteerknop waarmee rechthebbenden contact kunnen opnemen, en voldoet daarmee aan alle gangbare normen. Mijn cliënt wist niet van het bestaan van de foto’s, en er bestaat geen toezichtverplichting voor de beheerder van een website. Het aanbieden van een platform is op zichzelf bezien niet onrechtmatig, ook niet als daar een beschermde foto op wordt geplaatst.
  4. Zelfs als mijn cliënt in beginsel aansprakelijk is, is hij gevrijwaard door art. 6:196c lid 4 BW (de uitzondering voor hosters). Gebruikers konden foto’s uploaden die direct op de website zichtbaar werden en ook achteraf niet werden gekeurd. Hoewel cliënt betaalde abonnementen aanbood (zie de inleiding), waren er in 2015 slechts enkele abonnementen actief, en was het uitgesloten dat de foto’s langs die weg waren geplaatst. Een website-eigenaar mag wel betrokken zijn bij zijn website, zolang hij maar wegblijft bij de content die door gebruikers wordt geplaatst. Toen eiser op de hoogte was van de inbreuk, heeft hij de foto’s binnen twee uur verwijderd. Weliswaar was de pagina met de foto’s door een technische fout nog enige tijd bereikbaar via Google, maar omdat die pagina gemiddeld maar vier keer per jaar werd bezocht, is redelijkerwijs voldaan aan de wettelijke eis om de foto’s ‘prompt’ te verwijderen.
  5. De schade bedroeg geen 2880 euro, maar slechts 180 euro. We hebben twee keer een offerte opgevraagd bij de fotograaf, eerst voorzichtig zogenaamd als buitenlandse partij en daarna wat brutaler als fictief Nederlands bedrijf, en beide keren konden we een vergelijkbare foto voor 90 euro kopen. Die offertes golden voor gebruik op een commerciële website voor onbepaalde tijd, waren zonder onderhandelingen tot stand gekomen, en waren dus representatief voor de inbreuk. Mocht de rechter toch aansluiting willen zoeken bij de tarieven van Foto Anoniem, gaat het om de tarieven uit 2015 (312 euro per foto). Dat is het jaar waarin mijn cliënt een licentie had moeten aanschaffen. Tot slot had ik nog drie andere argumenten die op zich niet zo sterk zijn, maar wel kunnen meewegen als de rechter de schade zelf gaat begroten: (1) de pagina met de foto’s was slechts 62 keer bezocht, (2) bij een andere inbreuk in 2017 bij een derde maakte de fotograaf slechts bezwaar dat zijn naam niet was genoemd, maar viel hij niet over het hergebruik van zijn foto’s en vroeg hij geen vergoeding, en (3) de fotograaf stelde de foto op zijn eigen website gratis beschikbaar, en zijn website staat veel hoger in de zoekresultaten dan de website van mijn cliënt.
  6. Door in de correspondentie en de dagvaarding te stellen dat 360 euro per foto per jaar zijn vaste prijs was voor commercieel gebruik, voldoet de fotograaf niet aan de waarheidsplicht van art. 21 Rv. Als procespartij moet je de relevante feiten volledig en naar waarheid aanvoeren. Als de fotograaf eerlijk was geweest, was er nooit een zaak gekomen: voor de eerste rolzitting heeft mijn cliënt aangeboden voor 800 euro te schikken, en ik twijfel er niet aan dat hij eerder al die 180 euro zou hebben afgetikt als hem de kans was geboden. De fotograaf maakt misbruik van procesrecht.
  7. De fotograaf staat niet met lege handen. Hij kan degene aanspreken die de foto’s heeft geplaatst.
Daartegenover stonden de argumenten van de fotograaf (onder dezelfde nummering):
  1. De eisen voor auteursrecht op een foto zijn laag. Het kiezen van de achtergrond, belichting, hoek en frame zijn creatieve keuzes. Dat blijkt al uit de twee foto’s die de fotograaf van hetzelfde object heeft gemaakt: die zien er heel anders uit.
  2. (geen)
  3. (geen)
  4. Op de website van mijn cliënt werden abonnementen aangeboden met de mogelijkheid om projecten in te sturen, en dat de redactie van de website dan de rest zou doen. Mijn cliënt is dus geen neutrale tussenpartij, maar bemoeit zich met de inhoud van de website. Het is bovendien voor een gebruiker niet te zien wie een bepaalde foto heeft geüpload. De foto’s waren ook niet ‘prompt’ verwijderd, maar dat heeft dagen geduurd.
  5. Ter onderbouwing van het tarief van 360 euro per foto per jaar werd een factuur overlegd voor het leveren van een digitaal fotobestand van 350 euro, maar de details waren weggelakt. Er stond geen datum bij, er stond niet bij waarvoor de foto gebruikt mocht worden, en er stond niet bij dat het een jaarlijks terugkerende factuur was. Het verschil tussen 350 euro en het gestelde ‘vaste’ tarief van 360 euro werd niet toegelicht. Het verschil met onze offertes van 90 euro werd verklaard omdat er verschillende gradaties commercieel gebruik zijn.
  6. (geen)
  7. (geen)
Volgende week deel 2: de comparitie en de afloop.

Wie durft een gokje te wagen hoe de zaak zou aflopen?

Arnoud

Kun je een emoji als merk deponeren?

Een lezer vroeg me:

Ik heb een mooie naam voor mijn bedrijf bedacht en gebruik daar een emoji bij. Kan ik dat als merk deponeren?
Soms voel ik me oud als mensen het over emoji’s hebben, ik denk dan altijd “oh je bedoelt smileys” maar dat is dus wat anders. (Een smiley is iets dat je met je toetsenbord maakt.) Maar dat terzijde.

Een tekst of afbeelding die geschikt is om producten van concurrerende producten te onderscheiden, kan in beginsel als merk worden gedeponeerd. Het maakt daarbij niet uit of je die tekst zelf bedacht hebt – bestaande woorden mogen merken zijn, smileys dus ook.

De kern zal vooral zijn of mensen de smiley herkennen als een merk – als een aanduiding van de afkomst van een product, zoals juristen dat omschrijven. Het plaatje hierboven toont een voorbeeld van wat volgens mij goed gaat: de emoticon zit in een (Russische) naam, en dat als geheel zal overkomen als een merknaam.

Als iets een geldig merk is, dan mogen concurrenten het niet gebruiken in hun reclame of productverpakkingen en dergelijke. Daarmee zou de merkhouder van zo’n emojimerk dus kunnen optreden tegen hergebruik van de emoji zelf – maar ik denk dat dat weinig kans maakt, omdat je dan de emoji lostrekt van de tekst (of eigen afbeelding) die het onderscheidend maakt.

Oh ja, en op een grafisch vormgegeven figuurtje zoals je vaak bij emoji’s of grafische smileys ziet, zal al snel auteursrecht zitten. Wie “een lachend geel gezichtje” grafisch gaat weergeven, zal daarbij creatieve keuzes maken en dat is eigenlijk al precies het criterium voor auteursrechten.

Daar staat tegenover dat je juist vanwege de herkenbaarheid je vaak werkt met standaard elementen. Als je een cowboyhoed wilt weergeven in 32×32 pixels, dan heb je niet zo veel ruimte als bij een fullscreen tekening in een miljoen kleuren. Dat beperkt dan weer de mogelijkheden om auteursrecht te claimen.

Arnoud