Het Nieuw-Zeelands parlement heeft een wet aangenomen die softwarepatenten zal gaan verbieden, las ik bij The Register. De oude octrooiwet was al een hele tijd aan een update toe, en dat gaf mooie gelegenheid om de aloude discussie over softwarepatenten nog eens over te doen. En de oplossing is precies wat we in Europa in de wet hebben staan en wat dus niet werkt.
Dé grote vraag bij het debat over softwarepatenten is altijd hoe je ze definieert. Het klinkt namelijk erg eenvoudig, verbied alle softwarepatenten, maar wanneer is iets software? Als hetzelfde algoritme met een dedicated hardwareschakeling kan worden gerealiseerd, is het dan tóch software? Dan zeg je in feite, octrooi op algoritmisch uit te schrijven uitvindingen moet verboden worden en dát sluit heel wat meer uit, van mobiele telefoons met embedded software tot auto’s met een chip. Van de softwareoctrooipuinhoop uit 2005 heb ik nog steeds hoofdpijn.
Het Nieuwzeelandse wetsvoorstel houden het simpel: “A computer program is not an invention and not a manner of manufacture for the purposes of this Act.” En dan moet er toch wat uitgelegd worden en dan begin ik mijn oude hoofdpijn weer te voelen:
… only to the extent that a claim in a patent or an application relates to a computer program as such.
(3) A claim in a patent or an application relates to a computer program as such if the actual contribution made by the alleged invention lies solely in it being a computer program.
Dat “als zodanig” is wat sinds 1973 in de Europese patentwetgeving staat en al minstens sinds die tijd tot eindeloze discussie leidt over wanneer een computerprogramma nu wel of niet “als zodanig” onder een patent gerekend wordt. Moet je dan kijken naar de bewoordingen van de claim (“A computer program product comprising machine-readable instructions for..”) of naar wat de verbetering nu exact is?
De Nieuwzeelandse aanpak lijkt de bedoeling te hebben een grens te trekken waarbij embedded software beschermd blijft maar ‘gewone’ software niet. Aan de hand van twee voorbeelden probeert men dit duidelijk te maken:
- Een wasmachine met nieuwe software waardoor deze energiezuiniger wast. Dat is een patenteerbare uitvinding; hoewel de hardware hetzelfde is, doet de wasmachine het beter.
- Een wizard waarmee een juridisch proces (de registratie of aanvraag van het een of ander) wordt geautomatiseerd is géén patenteerbare uitvinding. De hardware werkt niet beter.
Oké daar kan ik wel wat mee. De hardware moet beter werken, het moet niet alleen maar een user interface of dataverwerking zijn.
Maar dan nu mijn derde voorbeeld (schaamteloos gejat van een hele oude lezing van een EOB-examiner): een plugin voor een mailprogramma dat scant op woorden die wijzen op een bijlage bij de mail, en bij aanwezigheid van zo’n woord plus de áfwezigheid van een bijlage de verzending blokkeert. Tuurlijk, dat is gewoon een softwaretrucje maar dit laat de hardware wel beter werken: het spaart dataverkeer want er worden nu minder mails verstuurd. Meer dan de giecheltoets om dit af te wijzen weet ik niet. En dat is toch lastig dan want een goed juridisch criterium móet zoiets kunnen onderbouwen.
Een vierde: een tekstverwerker voorzien van software die de leesbaarheid verhoogt door woorden te vervangen door kortere versies. Evident pure software, maar nu formuleer ik ‘m anders, cynische schoothond van ’t patenthoudend grootkapitaal dat ik ben als octrooigemachtigde, een computer die meer data kan opslaan door korte woorden in plaats van lange te gebruiken. Minder data opslaan, is dat geen uitvinding? Zie Stacker. Is on-the-fly datacompressie zodat je wel véértig MB harddiskruimte hebt in plaats van twintig dan ook giechel?
Nog eentje: het RSA algoritme uit 1977. Of beter gezegd dan, twee apparaten die op afstand RSA-versleutelde boodschappen uitsturen zodat een eavesdropper ze niet kan lezen. Dat lijkt me toch best een hardwarematige verbetering, veilig kunnen communiceren. Maar het is pure wiskunde, dat algoritme.
Dus waar ligt dan de grens?
Arnoud