Leveranciers GPS-horloges doen tevergeefs beroep op AVG tegen concurrenten

Een poging van twee leveranciers van GPS-horloges om een concurrent aan te pakken via de privacywet AVG is tot nu toe niet geslaagd. Dat meldde het FD onlangs. De rechtszaak was aangespannen omdat de concurrent de AVG zou overtreden, en daarmee een oneerlijke voorsprong zou nemen op de wél netjes AVG-compliant opererende eisers uit de zaak. Maar volgens de rechter is de AVG niet bedoeld om concurrenten mee aan te pakken; alleen consumenten en de AP kunnen zich op deze wet beroepen. Buitengewoon jammer!

De rechtszaak was aangespannen door Leading Care Technologies (LCT) en Lifewatcher uit Zoetermeer. Deze bedrijven leveren GPS-horloges aan ouderen, die daarmee direct contact kunnen houden met verzorgers. Alles netjes geregeld, zo te lezen: ze kopen in bij een Oostenrijks bedrijf en voor de verwerking van persoonsgegevens is een verwerkersovereenkomst gesloten met de leverancier.

De gedaagde was iets makkelijker: het door hem geleverde horloge en de app komen uit China. De app is gratis en kan gedownload worden uit de app-stores van Apple en Google, zonder enige check of toezicht vanuit de verkoper. Dat lijkt mij ook niet direct AVG-compliant, dus ik snap wel dat je je dan gefrustreerd voelt als concurrent die wél hard z’n best doet.

Het vonnis laat zien dat het gaat om de ‘relativiteit’, is het wel de bedoeling dat deze wet voor dit doel wordt ingezet. De AVG is een vertaling van het grondrecht van grip op je persoonsgegevens, en dat is per definitie iets persoonlijks waar gewone mensen wat aan hebben. De concurrent van een gebruiker van persoonsgegevens heeft weinig te maken met mijn grondrechten als betrokkene.

Het is natuurlijk erg jammer want juist private handhaving heeft bij dit soort wetgeving het meeste effect. Kijk naar reclamerecht en oneerlijke handelspraktijken: daar gaat het erg netjes mee in Nederland, omdat iedereen weet dat de concurrent in je nek springt als je ten onrechte zegt dat je goedkoper, sneller, beter of compatibeler bent.

Formeel is natuurlijk ook die wetgeving gericht op bescherming van consumenten, maar in de Europese Richtlijn over handelspraktijken staat vrij expliciet dat deze indirect legitieme ondernemingen beschermt tegen concurrenten die de regels in de richtlijn niet in acht nemen. Een dergelijke opmerking ontbreekt in de AVG, dus dat argument gaat hier niet op.

Dat had bij de AVG ook best kunnen werken: wie persoonsgegevens oneerlijk verwerkt, zet zichzelf op een oneerlijke voorsprong en daar lijdt de concurrent schade door. En bedrijven zijn prima in staat om in te schatten waar een bedrijf de fout in gaat met een wet als de AVG. Maar daar zet de rechter nu dus een streep door. Gemiste kans.

Opvallend nog is wat de rechter zegt over de gratis app. Die zou oneerlijke concurrentie opleveren: een gooi-en-smijt app met mogelijk Chinese achterdeur versus een zorgvuldig ontwikkelde en pas na dpia uitgebrachte Europese app, dat gaat nergens over natuurlijk. Maar nee:

Op computers kan gratis software worden geïnstalleerd en ook met de mogelijkheid om via App Store of Google Play Store gratis apps te downloaden zijn gebruikers van smartphones en tablets al jaren bekend. Ook de eventueel daaraan verbonden voor- en nadelen mogen inmiddels bekend worden verondersteld. Eén van die gratis apps is de SeTracker app, die niet alleen op de door Avium geleverd GPS-horloges werkt maar door iedereen op een geschikt apparaat, zoals een smartwatch of smartphone, kan worden geïnstalleerd.
Dit voelt wel erg kort door de bocht: iedereen weet dat gratis apps de privacy kunnen schenden, dus het is niet oneerlijk als een bedrijf daarvoor kiest. Zolang ze maar eerlijk zijn dat je AVG-technisch kaalgesnuffeld wordt. Daar heb ik geen juridische argumenten meer tegen.

Arnoud

Is encryptie een mensenrecht? #vrijmorefi

sleutel-key-encryptie-decryptieBegin september hadden we een discussie over crypto-achterdeuren, waarbij de vraag langskwam of encryptie eigenlijk niet gewoon een mensenrecht is. Je hebt toch het grondrecht privacy, en hoe kun je dat nu effectief uitoefenen anders dan door versleutelde communicatie? Een goed punt, en ik werd er door aan het denken gezet want dit is een van die issues waardoor internetrecht/ICT-recht voor mij toch écht meer is dan een hippe naam voor nieuwigheden in het recht.

Encryptie of versleuteling is als technologie al ongeveer zo oud als het recht. Wie iets belangrijks over te brengen heeft, wil graag voorkomen dat ongewenste derden dat ook lezen. Van boodschappen tatoeëren op het hoofd van je slaaf tot de boodschap uitschrijven op een lange rol die alleen te lezen is door ‘m om één specifieke houten stok te wikkelen, de creativiteit is eindeloos.

Maar eigenlijk was encryptie wel altijd iets van de elite: regeringen, militairen en hele grote industrie. De belangen bij het geheim houden van berichten waren daar het grootste, en de kosten om encryptie te realiseren waren daar te dragen. Voor ‘gewone’ mensen (al dan niet als ondernemer) was encryptie nauwelijks te realiseren, in ieder geval niet op een praktische manier. Na de bredere opkomst van chips en daarna software kon je wel iets met encryptie doen, maar onder strenge regels waaronder het makkelijk kraakbaar maken van je encryptie.

In 1991 kwam daar verandering in. Philip Zimmerman bracht toen het softwarepakket Pretty Good Privacy oftewel PGP uit. Dit programma implementeerde hele krachtige cryptografische technieken middels een (naar de normen van die tijd) eenvoudig te gebruiken interface. De belangrijkste innovatie die PGP op de markt bracht, was die van publiekesleutelcryptografie. Wilde je met een willekeurige persoon veilig communiceren, dan kon je diens sleutel opvragen via een onbeveiligde verbinding. Een meeluisterende aanvaller had daar niets aan, want die sleutel was alleen te gebruiken om berichten te versleutelen en niet om ze te ontsleutelen. Voor dat laatste had iedereen nog een eigen private sleutel.

PGP was een schok in overheidskringen. Zimmerman werd vervolgd voor het exporteren van wapens en munitie, want cryptografie viel in de VS onder de wapenwet (ITAR). Hij werd vrijgesproken, terwijl ondertussen een stel slimmeriken de broncode van PGP uitprintten in een boek dat vervolgens geheel legaal naar Europa gestuurd werd – boeken zijn vrijheid van meningsuiting immers, haha dank u First Amendment – alwaar ze keurig ingescand en ge-OCR’d werden. Daarmee was de geest uit de fles. PGP werd opgevolgd door het vrijesoftwareproject Gnu Privacy Guard (GPG) en vele anderen implementeerden ook sterke, onkraakbare cryptografie.

Deze periode wordt wel de Crypto Wars genoemd: pogingen van overheden om de opkomst en vrije beschikbaarheid van encryptie in te dammen, onder meer door bepaalde cryptografie te verplichten (de Clipper Chip, met achterdeur), sterke encryptie te verbieden en stiekeme pogingen vanuit met name de NSA om encryptie te verzwakken (zoals naar verluidt in DES zou zijn gebeurd, en volgens Snowden-documenten ook de random number generator DualECDRBG). Dat leverde uiteindelijk weinig op: sterke encryptie is goeddeels de norm vandaag de dag.

Volgens sommigen zitten we nu in Crypto Wars 2.0. Die Snowden-onthullingen lieten namelijk ook zien hoe diep geheime diensten in de grote tech-bedrijven zaten mee te luisteren. De reactie daarop was om dan ook alles gelijk cryptografisch dicht te timmeren, niet alleen de interne netwerken maar ook de communicatiekanalen van klanten. (Er waren natuurlijk meer redenen, zoals compliance met persoonsgegevenswetgeving, bescherming van klantcommunicatie tegen meelezende dictators en enigszins cynisch het voorkomen dat je je netwerk hoeft af te laten tappen door Justitie.)

Overheden pushen nu met enige regelmaat het inbouwen van achterdeuren, variërend van lopers (master keys) voor encryptie tot het hebben van een extra sleutel die door Justitie kan worden gevorderd. Techbedrijven en cryptografen zijn daar fel op tegen: dit verzwakt per definitie de beveiliging, en misbruik is niet te detecteren. Daar is niet tegenop te programmeren.

Valt hier juridisch wat van te maken? Als je zegt, het communicatiegeheim is een essentieel deel van de privacy, dan is encryptie een afgeleid grondrecht: een geheim dat triviaal kan worden gebroken, is geen geheim. Encryptie moet dus alomtegenwoordig en sterk zijn om dat grondrecht privacy in de informatiesamenleving te kunnen borgen.

Tegelijk: grondrechten zijn (zelden tot) nooit absoluut. Als er een voldoende diepgaande noodzaak is, dan mag een grondrecht worden ingeperkt of tijdelijk op het tweede plan gezet. Ben je verdachte in een ernstig misdrijf, dan mag je huis worden doorzocht zonder jouw toestemming bijvoorbeeld. Een inbreuk op je privacy (je huis valt daar ook onder) maar legaal want de opsporing van ernstige strafbare feiten vinden we in principe een diepgaande noodzaak.

Vanuit dat perspectief is ook het ontsleutelen van je berichten ‘gewoon’ een maatregel die genomen kan worden bij strafbare feiten. Bepaal bij welke feiten, weeg de voors en tegens af en leg dat vast in een wet en je bent er (de meelezende grondrechtjuristen eisen dat ik nu “noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit” zeg, dat is formeel de norm).

Heb je nog de praktische implementatie over. Want waar een huis altijd wel te openen is door een goede slotenmaker of desnoods een dikke stormram, en een dikke map met administratie met voldoende mankracht echt wel door te ploegen is, is een versleuteld bestand in principe met mathematische zekerheid niet te openen zonder de sleutel. Heb je mazzel dan is er een foutje gemaakt in de cryptografische software, of staat de sleutel op een geel briefje naast de monitor, maar daar kun je niet op rekenen.

We hebben nu in de wet staan dat wie kennis heeft van de versleuteling van berichten, deze moet ontsleutelen als daar aanleiding toe is (zo’n ernstig misdrijf dus). Dat werkt bij bijvoorbeeld zakelijke e-mail, die vaak versleuteld wordt maar vrijwel altijd met een achterdeur voor de bedrijfscontinuïteit – als Piet ontslag neemt of onder lijn 5 komt, dan moet zijn collega bij zijn mail kunnen. Maar steeds meer software is écht onkraakbaar. Neem WhatsApp, dat end to end encryptie toepast. Alleen afzender en ontvanger kunnen het bericht lezen, WhatsApp zelf kan er gewoon niet bij en die collega ook niet (tenzij hij bij de telefoon kan).

Daarmee heeft de wet een probleem. Want dan kun je wel zeggen “wie kennis heeft”, maar die hééft niemand dan meer (behalve de verdachte, en die kun je niet zomaar verplichten mee te werken – los van dat ‘ie wel gek zou zijn om dat te doen). En dan ontstaat er dus een fundamenteel heel lastige situatie: dat grondrecht privacy is nu wel prachtig gewaarborgd, maar de ruimte die er is om dat grondrecht te beperken voor de opsporing van strafbare feiten, die is nu verdwenen. Weggeprogrammeerd. Code as Constitution: het communicatiegeheim is onschendbaar, punt.

Wat hiermee te doen, weet ik nog niet. Het voelt juridisch een beetje raar dat je een absoluut recht hebt, waar geen inbreuk op gemaakt kán worden. Maar het kan dus kennelijk wel. Fascinerend.

Arnoud

Mag de politie zeggen “U twittert wel heel veel”?

twitter-agent-politieTwitterende tegenstanders van azc’s moeten rekening houden met een bezoekje van de politie. Mag dat? Dat schreef NRC vorige week. „Wij hebben orders gekregen om u te vragen op uw toon te letten. Uw tweets kunnen opruiend overkomen”, kreeg een Sliedrechtenaar te horen nadat hij had getwitterd over een AZC-bijeenkomst. Iets strafbaars zei hij niet, dus dat roept dan de vraag op, waar bemoeit die agent zich mee? En hoezo gaan ze dan langs je huis om wat te zeggen van je tweet?

In principe heeft een agent het recht zich te bemoeien met wat je in de openbaarheid doet, als dat de openbare orde raakt. Dat staat zo in artikel 3 Politiewet:

De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

Als een agent je ziet terwijl je hard fietsend op een rood stoplicht afkomt, dan mag hij je manen af te remmen, ook al ben je nog niet door rood gefietst. Dit artikel geldt dus niet alleen bij daadwerkelijk gepleegde strafbare feiten. Ik zie het principiële verschil niet tussen mensen op straat waarschuwen niet door rood te rijden en mensen op straat waarschuwen geen strafbare dingen te gaan roepen.

Artikel 3 is overigens niet bedoeld voor activiteiten waarbij de politie inbreuk maakt (“een meer dan geringe”, althans) op grondrechten van burgers. Een huis doorzoeken of iemands mailbox lezen kan dus niet op grond van dit artikel, daar is een specifiek bevel voor nodig onder het Wetboek van Strafvordering.

Maar, zo weten we ondertussen, de politie mag kijken wat er in het openbare internet allemaal gebeurt. In de jihadzaak van december werd over rechercheren op internet gezegd:

Zoals de politie, al dan niet in burger, op straat mag surveilleren en rondkijken, zo mag een rechercheur vanachter zijn computer hetzelfde doen op internet. Een uitdrukkelijke wettelijke grondslag is daarvoor niet nodig’. Daarbij wordt door de Minister opgemerkt dat deze bevoegdheid om rond te kijken op een openbaar netwerk niet de bevoegdheid impliceert om stelselmatig voor de uitoefening van de politietaak gegevens van internet te downloaden en in een politieregister op te slaan.

Op internet rondkijken is dus hetzelfde als op straat surveilleren. En als je op straat iemand hoort schreeuwen “Laat ze oprotten die teringleiers, we gaan met z’n allen naar het gemeentehuis”, dan mag je als agent even een praatje aanknopen. Ook als men slechts volstrekt legale bedoelingen heeft en niet meer wil dan oproepen tot een legale betoging bij het gemeentehuis om onvrede te brengen. (“Teringleiers” roepen in een politieke discussie lijkt me niet direct strafbare groepsbelediging.) Je zit in een grijs gebied met zo’n oproep, en deel van de taak van de politie is die grijze gebieden netjes houden.

Hetzelfde argument werd aangehaald bij het raadplegen van Google Earth in een belastingfraudezaak. Men citeert de minister:

Zoals de politie, al dan niet in burger, op straat mag surveilleren en rondkijken, zo mag een rechercheur vanachter zijn computer hetzelfde doen op Internet. Een uitdrukkelijke wettelijke grondslag is daarvoor niet nodig, mits dat optreden gerekend kan worden tot de uitvoering van de politietaak (zie artikel 2 [nu artikel 3, AE] Politiewet 1993).

Een keertje kijken op Google Earth viel hieronder, omdat het incidenteel was en een openbare bron. Twitter en Facebook zou ik in principe hier ook onder rekenen, in ieder geval zolang het openbaar is en je geen kunstgrepen met nepaccounts en bevrienden uit hoeft te halen. Immers, zelfs je volgen op Twitter is nog niet automatisch een “meer dan geringe” inbreuk.

Tegelijk lijkt het me zeker nogal heftig om een agent aan je deur te krijgen, heftiger dan op straat te horen “kan het even wat minder meneer”. Op straat is het direct gerelateerd aan je actie, en als men een week later thuis langskomt dan mis je die link. Maar ik zie dat als inherent aan het medium Twitter: men kan moeilijk direct er wat van zeggen, dus logisch dat het even duurt. Ik denk niet dat mensen onder de indruk zijn als de politie terug gaat twitteren “@jijdaarmetdiehashtag even dimmen meneertje”.

Arnoud

Liken valt onder de vrijheid van meningsuiting (duh?)

facebook-dislike-like.pngOp dat Like-knopje klikken is hetzelfde als op straat een slogan gaan scanderen, juridisch gezien dan. Dat vonniste een Amerikaanse rechter bij een ontslagzaak in Virginia. Een sheriff aldaar (een gekozen beroep in de VS) ontdekte dat zes medewerkers zijn concurrent hadden geliked, waarop hij deze ontsloeg. Zij vochten dit aan met een beroep op de vrijheid van meningsuiting, en wonnen in hoger beroep.

Iemand ontslaan om een meningsuiting ligt erg moeilijk in het arbeidsrecht. Zeker in de VS waar free speech heilig is. De rechtbank in eerste aanleg moest dan ook een trucje toepassen om het beroep op de uitingsvrijheid te mogen negeren: nee, die uitlating is te triviaal om als ‘speech’ te kwalificeren, dus is er geen sprake van een inbreuk op free speech. Je schouders ophalen of een boer laten is ook niet echt een meningsuiting.

Het beroepshof maakt daar terecht gehakt van, om de eenvoudige reden dat klikken op ‘like’ hetzelfde is als typen “Ik vind het leuk dat concurrent X sheriff wil worden.” En dat laatste is zonder enige twijfel een meningsuiting.

“On the most basic level, clicking on the ‘like’ button literally causes to be published the statement that the User ‘likes’ something, which is itself a substantive statement.”

Bij ons zou een rechter op dezelfde manier oordelen. De discussie zou dan ook gaan of je van een “goed werknemer” (wat iedere werknemer moet zijn) kunt verlangen dat hij zich van dergelijke uitingen onthoudt. We hebben een paar socialemediazaken in het arbeidsrecht gehad waarbij het ging om gescheld en getier richting collega’s. Dat is nog wel verdedigbaar, maar iemand ontslaan bij de BCC omdat hij Bol.com liket? Een BMW-verkoper op nonactief stellen tot hij Ferrari ontleukt?

Bij ambtenaren ligt dit iets gevoeliger. Artikel 125a Ambtenarenwet bepaalt dat een ambtenaar “dient zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens” wanneer daardoor “een goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst” in gevaar zou komen. Mijn collega Mathieu Paapst schreef eerder over de situatie van een ambassadeur die een anti-regeringspagina likete, waarvoor hij op de vingers werd getikt door de minister.

Wat zou volgens jullie een werknemer echt niet zomaar kunnen liken?

Arnoud

Politie mag geen camerabeelden wissen

De politie had een filmpje van een politie-optreden op de mobiele telefoon van een verdachte niet mogen wissen, las ik bij Mediareport. De rechter oordeelt dat daarmee “de enige reële mogelijkheid voor verdachte om zijn onschuld voor de rechter aan te tonen” gewist is, zodat daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces (en vrije informatiegaring) geschonden worden.

Bij de winkel van verdachte voor de deur werd een verkeerscontrole houden, wat hij erg vervelend vond omdat zijn klanten zich daaraan ergerden. Hij had in het verleden daar de agenten op aangesproken en voelde zich daarbij slecht behandeld, maar dat was natuurlijk zijn woord tegen dat van de agenten. Daarom besloot hij deze keer een en ander te filmen. Dan zit er iets van een gat in de beschreven feiten, want de volgende stap is dat hij wordt gearresteerd en het filmpje wordt gewist. En het is nu net dat gat in de feiten dat nodig is om te bepalen wat er is gebeurd en of er iemand strafbare handelingen heeft begaan.

De politierechter is hard tegen de wissende agenten: die beelden waren cruciaal bewijs en hadden dus nooit gewist mogen worden. In situaties waarin de verklaring van een agent tegenover die van een burger staat, krijgt de agent per definitie gelijk (art. 344 Sv). Alleen met die beelden had de verdachte dus nog een kans op vrijspraak gehad.

Daar komt bij dat de politie geen wettelijke grondslag heeft voor het wissen van gegevens (of eisen dat de verdachte dat zelf doet). De politie mag alléén dingen vragen of vorderen die een wettelijke grondslag hebben. Mijn collega Itte Overing schreef daar al eerder over, net als jurist Jan-Jaap Oerlemans. Kort gezegd: de politie MAG niet vrijwillig vragen om dingen, ze MOET een bevoegdheid hebben om iets te eisen. Is er geen bevoegdheid, dan is het eenvoudigweg verboden om langs de weg van “vragen staat vrij toch” alsnog te proberen iets voor elkaar te krijgen.

Natuurlijk kan de agent menen dat zijn portretrecht wordt geschonden door dit filmen. Maar: A. is het enkele filmen nog geen portretrechtschending en B. kan hij op die grond niet als opsporingsambtenaar optreden.

Het enige dat de politie in een zaak als deze zou mogen doen, is de telefoon in beslag nemen omdat deze kan worden gezien als een “voorwerp dat de waarheidsvinding kan dienen” (art. 94 Sv). Maar in beslag nemen is natuurlijk precies het tegenovergestelde van beelden wissen.

Update: ook in deze zaak is de rechter streng over camerabeeldenwissende agenten:

De rechtbank constateert dat het Openbaar Ministerie verdachte heeft vervolgd voor tweemaal poging doodslag en hem onder deze verdenking een jaar na dato heeft opgeroepen ter openbare terechtzitting te verschijnen. Eerst een aantal dagen voor de zitting heeft de officier van justitie haar voornemen te kennen gegeven dat zij deze ernstige verwijten zou laten vallen.

Nu het openbaar ministerie niet ambtshalve heeft gezorgd dat getuigen in deze zaak werden gehoord en voorts verdachte onnodig lang heeft belast met de verdenking van zeer ernstige strafbare feiten, levert dit naar het oordeel van de rechtbank een dusdanige veronachtzaming van de belangen van de verdachte op dat dit zou dienen te leiden tot strafvermindering in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

Arnoud

Het mensenrecht op downloaden?

satelliet-schotel-ontvangst-meningsuiting-informatievrijheid-restrictie-prikkeldraad.jpgEen verbod op downloaden is in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, zo las ik gisteren in Trouw. Hendrik Rood van van Stratix zegt in dat artikel namelijk:

In [het EVRM] is vastgelegd dat een inwoner van Europa niet belemmerd mag worden bij het ontvangen van informatie. Overheden mogen die ontvangst niet blokkeren en ook bedrijven mogen dat niet. Dit recht op informatie is sindsdien herhaaldelijk door de Europese Unie herbevestigd.

Inderdaad, artikel 10 EVRM bepaalt dat “een ieder recht heeft op vrijheid van meningsuiting” en rekent daar ook het ontvangen van inlichtingen of denkbeelden onder. De overheid, maar ook private partijen, mogen je niet zomaar hinderen bij deze ontvangst. Vandaar dus dat een woningbouwvereniging of vereniging van eigenaren niet zomaar het ophangen van satellietschotels aan je gehuurde appartement kan verbieden.

Maar om daar nu uit te concluderen dat downloaden dus te allen tijde mag gaat me ook weer te ver. Lid 2 van dit artikel biedt namelijk wel degelijk mogelijkheden om grenzen te stellen aan de uitoefening van dit mensenrecht. Eén van die mogelijkheden is “de bescherming van de rechten van anderen”, en het auteursrecht is een voorbeeld van zo’n recht.

Het Scientology-arrest is bij mijn weten de enige keer waar een hogere rechter zich moest uitlaten over de vraag of het mensenrecht van artikel 10 EVRM boven het auteursrecht kon gaan. Het antwoord was “ja mits”, en de mits legde hier een hoge drempel. Belangrijk aspect in die zaak was namelijk dat Scientology a) geen commercieel doel had met haar auteursrechten en b) “met hun leer en organisatie de verwerping van democratische waarden niet schuwen”. Daar kwam bij dat de teksten al openbaar waren via de Amerikaanse rechtbank.

Dus ja het kán maar het is wel zeer uitzonderlijk. Er zal een zeer zwaarwegende reden moeten zijn, bijvoorbeeld politieke discussie of een belangrijk maatschappelijk debat, op grond waarvan auteursrecht opzij gezet kan worden. “Gewoon willen downloaden” is ben ik bang niet genoeg daarvoor. Zoals professor Hugenholtz het in 1999 formuleerde (Word-file):

[T]he European Commission has been reluctant to accept freedom of expression and information arguments in cases where property rights in information are merely exercised to ensure remuneration, and the flow of information to the public is not unreasonably impeded. For European legislatures the message is clear: as long as licenses are made available under reasonable conditions, or statutory licenses apply, the European Court is unlikely to find that copyright and Article 10 collide.

Dat stukje over “statutory licenses” oftewel in goed Nederlands “heffingen” intrigeerde me. Aan de thuiskopie-exceptie zit immers al langer een heffing gebonden, tenminste als je downloadt of kopieert naar CD’s, DVD’s en dergelijke. Met even doorzoeken vond ik dan ook dit artikel van Robert Jacob Danay over peer-to-peer informatieverspreiding versus auteursrecht. Hij past het EVRM strak toe: de hoofdvraag is hierbij altijd of het gehanteerde middel om de meningsuiting of informatiegaring te beperken wel het minst inbreukmakend is. In plaats van iets keihard verbieden zou je het ook in beperkte vorm kunnen toestaan bijvoorbeeld.

Als je dat vertaalt naar downloaden en filesharen, dan wordt de vraag dus: is er een maatregel te verzinnen die ontvangst van informatie minder belemmert dan een verbod? En het antwoord daarop van Danay is: jazeker, je kunt ook gewoon heffingen instellen. De bekende “internet tax” of downloadtoeslag dus. Hiermee worden rechthebbenden ook gecompenseerd, en de informatievrijheid wordt minder aangetast dan bij een keihard verbod. En die toeslag geldt dan dus voor down- én uploaden.

Terugkomend op het artikel in Trouw: Rood heeft dus gelijk dat het kan, maar er zal wel iets aanvullends nodig zijn in de wet om dit op een juiste manier te regelen.

Arnoud

Real human rights in virtual worlds (bij NJblog)

second-life-protest.jpgAlweer even geleden, maar ik was er helemaal over vergeten te bloggen. Dit voorjaar volgde ik het interessante mastervak Electronic Commerce: international legal aspects bij de Universiteit van Tilburg. Samen met twee medestudenten schreef ik als onderdeel van dat vak de column “Real human rights in virtual words”, die werd gepubliceerd bij NJblog:

Virtual worlds are artificial, fictitious, and invented, they are unreal. But this does not mean they fall entirely outside the ambit of reality – or the law. Virtual worlds are no longer “just a game for nerds.” By 2011, four out of every five people who use the internet will work or play in virtual worlds. 1 Millions of people spend a large portion of their waking lives in virtual worlds.2 And more than just work or play: they form communities, social groups of people that share a common interest or background. Virtual worlds therefore mean a great deal to a large number of people and social activities that are conducted in virtual worlds should be protected by real-world laws.

People and communities have human rights. They are allowed to assemble on the church square, demonstrate in front of the town hall or preach their convictions in the park. But how far do these rights go in virtual worlds? Operated by companies and regulated by the End-User License Agreement (EULA), these worlds are private spaces. While most human rights are also in force in horizontal relations between citizens, it is possible to surrender the exercise of these rights as a condition of access to someone else’s private space.

Lees verder in Real human rights in virtual worlds bij NJblog.

En teken daarna snel alsnog in voor mijn boek!

Arnoud<br/> (Afbeelding via Freakitude)

Meningsuiting op internet ook grondwettelijk beschermd

Grondrechten gelden ook gewoon op internet. Dat lijkt logisch, maar het is toch goed om te zien dat dat principe ook in de rechtspraak gevolgd wordt. In een recent vonnis van de Europese strafkamer van de rechtbank Amsterdam wordt een uitlating op internet als “minder openbaar” aangemerkt dan bijvoorbeeld radio of televisie. Daarom zal er bij uitlatingen op internet minder snel sprake zijn van strafbare belediging of discriminatie.

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is het belangrijkste verdrag voor grondrechten in Europa. Het recht op vrije meningsuiting wordt in dit verdrag gegarandeerd. Een inbreuk daarop mag alleen als dat bij wet geregeld is, de inbreuk noodzakelijk is om de goede naam of rechten van anderen te beschermen, en de maatregel ook nog eens de best passende (minst erge) remedie is om die anderen te beschermen.

Belediging, smaad, laster, haatzaaien en dergelijke zijn in het Wetboek van Strafrecht verboden. Een strafrechtelijke vervolging mag dus in principe, maar de staat moet hier wel heel terughoudend mee zijn. Het is tenslotte een zeer zwaar middel. In veel gevallen kun je het beter overlaten aan de beledigde of besmade persoon zelf om bij de rechter actie te ondernemen (of niet natuurlijk). En de vervolging moet ook nog eens noodzakelijk zijn om die anderen te beschermen. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens legt dit strikt uit: er moet een “dringende maatschappelijke noodzaak” zijn, een dringend algemeen belang, om op te treden tegen een meningsuiting. Dat zal er niet snel zijn – zeker als het gaat om politieke discussie mag je erg veel zeggen.

In deze zaak vond de rechtbank dat de uitlatingen wel degelijk beledigend bedoeld waren. Het waren vooral grove woorden zonder dat daar nu enige bijdrage aan een debat uit op te maken was. Maar: deze werden geuit op een forum, en voor strafbare belediging moet je in het openbaar gesproken of gepubliceerd hebben. En dat was hier niet het geval. De rechtbank vroeg zich af

of de groepen in kwestie redelijkerwijs tegen de beledigende uitlatingen konden aanlopen, en dus ongevraagd met de uitlatingen geconfronteerd konden worden, zonder zich daartegen te kunnen beschermen. Als verdachte de uitlatingen in zodanige openbaarheid had gedaan dat mensen er onverhoeds tegenaan zouden lopen, zou het opzet op de openbaarheid zonder meer zijn komen vast te staan. Aannemelijk is echter dat verdachte juist door de keuze voor het forum [naam forum] in de veronderstelling verkeerde – en ook de bedoeling had – dat zijn uitlatingen slechts door een klein groepje gelijkgestemden zouden worden gelezen. Zijn opzet was derhalve gericht op een beperkte mate van openbaarheid.

Je moest met andere woorden echt actief op zoek naar deze uitlating. Het was zelfs nodig om je te registreren op het forum voordat je het kon lezen. Je kon er niet onverhoeds tegenaan lopen, aldus de rechtbank. Daarmee vindt de rechtbank deze uitlating wezenlijk anders dan een mededeling op radio of televisie, waar je zomaar onverhoeds tijdens het zappen tegenaan kunt lopen.

Deze Europese strafkamer heeft nog meer uitspraken waarin aan het EVRM werd getoetst, gedaan. En dat is ook precies het doel van deze afdeling van de rechtbank: in het verleden werd niet altijd even expliciet nagegaan of een inbreuk op een grondrecht eigenlijk wel mocht gezien het EVRM. Vandaar dit samenwerkingsverband tussen de afdelingen strafrecht van de rechtbanken van Amsterdam, Alkmaar en Haarlem.

(Bedankt, Piter!)

Arnoud

Internetfilters versus grondrechten, volgens Raad van Europa

Het gebruik van internetfilters kan een schending van de mensenrechten zijn. Dat blijkt uit een rapport van de Raad van Europa dat eind maart uitkwam. De Raad van Europa is onder andere verantwoordelijk voor het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat de belangrijkste grondrechten binnen Europa vastlegt. De Europese Unie heeft zich verplicht (in het EU-verdrag) deze grondrechten te respecteren. De opinie van het Comité van Ministers, het hoogste orgaan in deze Raad, is daarom dus erg belangrijk bij het beleid van de Europese Unie.

Eén van de Europese grondrechten is de vrijheid van meningsuiting, of liever gezegd de vrijheid om informatie te verzamelen en te verspreiden. Dit grondrecht (artikel 10 EVRM) komt in gevaar wanneer overheden en private partijen filters installeren om bepaalde informatie te weren. Ook het grondrecht op privacy (artikel 8 EVRM) kan in gevaar komen, bijvoorbeeld wanneer filters profielen over gebruikers opbouwen of doorgeven wie ‘verboden’ informatie opvraagt.

In haar verklaring van 26 maart verklaren de ministers dat filters alleen gebruikt mogen worden binnen het kader van het EVRM. De overheid mag alleen informatie blokkeren die door een onafhankelijke rechter illegaal is verklaard. Bovendien moet het filteren van de informatie de enige redelijke manier zijn om te zorgen dat de verboden informatie geblokkeerd wordt (“must be necessary in a democratic society”, noemt het EVRM dat).

Private partijen mogen verder gaan, maar men moet dan wel duidelijke uitleg geven over wat er gefilterd wordt, op welke manier (witte lijst, zwarte lijst, trefwoorden, URLs, meldingen van anderen) en hoe je kunt protesteren tegen een onterechte blokkade door een filter.

Ook worden de Europese landen opgeroepen om bedrijven en instellingen die filtersoftware bouwen, te wijzen op hun morele en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zij moeten beseffen hoe belangrijk privacy, meningsuiting, politieke participatie en andere grondrechten zijn, en daarmee rekening houden bij het ontwerp van hun filters. Nu wordt nog te vaak alleen maar geredeneerd vanuit het belang van de filterende instantie.

Het beschermen van kinderen ziet de Raad expliciet als een legitiem doel van filters. Maar ook daar moet rekening worden gehouden met de vrijheid van informatieverzameling en het belang van toegang tot kennis, ook -juist- voor kinderen. Filters mogen dus niet de enige maatregel zijn. Ook educatie en het opstellen van werkbare labels (zoals de Kijkwijzer voor televisie) voor inhoud moeten onderdeel van zo’n strategie zijn om de grondrechten van kinderen niet te schenden.

Met wat voor soort filters zouden jullie kunnen leven?

Via Ars Technica.

Arnoud