Adwords-arrest: “Travel card” beschrijvend voor tankpas, “Travelcard niet”

travel-card-multi-tank-card.pngDat gaat lekker zo met die Adwords-rechtszaken. Vorige week deed het Gerechtshof Amsterdam uitspraak in het hoger beroep van de TravelCard-zaak: is er sprake van merkinbreuk als je adverteert op “travel” en “card” voor een kaart die concurreert met TravelCard?

Adverteren op merken kan merkinbreuk zijn, zo weten we sinds het Google/Vuitton-arrest. Het hoeft niet: wie bijvoorbeeld vergelijkende reclame maakt of legitieme wederverkoper is, pleegt geen merkinbreuk. En we hadden natuurlijk ook nog de Cruise Travel-zaak waarbij een beschrijvende term (“cruise travel”) die voorkwam in een beeldmerk werd gebruikt in een Adwords-campagne.

De zaak hier lijkt daar een beetje op. Benzinepasmaatschappij Multi Tank Card (MTC) had geadverteerd op de termen “travelcard”, “travel card”, “travel” en “card”. Daar was concurrent Travelcard niet blij mee, en op grond van o.a. hun handelsnaam en het beeldmerk met de kreet Travelcard erin spande men een rechtszaak aan. In eerste instantie werden de eisen afgewezen omdat “travelcard” een zuiver beschrijvende term zou zijn voor tankpassen. Maar het Hof verwerpt dat argument: we spreken in de Benelux niet van travelcards maar van tankpassen.

Het teken ’travelcard” heeft in zoverre in dat specifieke kader wel (enig) onderscheidend vermogen en stelt aldus het relevante publiek in staat om de betrokken diensten als afkomstig van een onderneming te onderscheiden. Dat het relevante publiek bij het horen van de bestanddelen travel en card een verband zal leggen met reizen en betaal- en kredietkaarten is niet voldoende om hier anders over te oordelen.

Het woordmerk is dus beschermd. Heel sterk vind het Hof het merk niet, maar helemaal nul bescherming verdient het ook weer niet. Dan de volgende vraag maar: is er sprake van inbreuk?

Ja en nee. De woorden “travel” en “card”, los of naast elkaar geschreven, zijn gewoon beschrijvende woorden voor mensen die kaarten zoeken waarmee ze brandstof kunnen betrekken voor het vervoer/reizen per auto. Dat kan Travelcard niet monopoliseren. Maar als je dat aan elkaar schrijft, dan wel: met die spelling is het duidelijk dat je aanhaakt bij het merk van de concurrent. Het Hof noemt dat zelfs een “evidente verwijzing”, oftewel het “kom nou toch”-argument.

De merkenlogica volg ik niet: als “travel” en “card” de beschrijvende woorden zijn voor “(benzine bij het) reizen” en “betaalkaart”, waarom is dan de combinatie van die twee ineens níet beschrijvend? Een merk dat uit twee bestaande woorden bestaat, moet in de combinatie meer zitten dan alleen maar de twee woorden in hun gewone betekenis. Ik zou werkelijk niet weten wat voor creatiefs je krijgt door “travel” en “card” aan elkaar te plakken. (Ok, als het argument is dat “travel” niet beschrijvend is voor benzine tanken, dan snap ik de conclusie maar dan begrijp ik weer niet waarom “travel” op zich dan wél die tankbetekenis krijgt van het Hof.)

Hoe dan ook, MTC mag adverteren op de losse woorden – inclusief “travel card” – maar niet op de aaneengeschreven combinatie uit het merk van de concurrent. En, leuk detail: TravelCard mag dan weer wel adverteren op “tank card” hoewel dat de naam van MTC is: “tank card” is natuurlijk zo beschrijvend als wat voor tankcards.

Arnoud

Adwords en beschrijvende merken in hoger beroep

De term “cruise travel” is beschrijvend voor de dienst “cruisereizen”, dus het bedrijf Cruise Travel kan niet verbieden dat anderen Adwords-advertenties kopen op die term als ze hun cruisereizen willen promoten. Ook niet op grond van haar beeldmerk waar dat woord in staat. Dat oordeelde het Gerechtshof Amsterdam gisteren in het hoger beroep van de Cruise Travel/Cruise Factory-zaak waar ik over berichtte halverwege 2009. (En ja ik was adviseur van Cruise Factory.)

In eerste instantie wilde de rechter geen uitspraak doen over de vraag of het merk “Cruise Travel” met gestileerde meeuw wel geldig was voor de woorden “Cruise Travel”. Zelfs als dat zo zou zijn, dan nog kon Cruise Travel niet verbieden dat Cruise Factory adverteerde op de term “cruise travel”. Die term was immers gebruikelijk in de branche om cruisereizen mee aan te duiden. De bestemming of kenmerken van een product mag je altijd aanduiden, ook als je daarbij de merknaam van een concurrent nodig hebt.

Het Hof is strenger: de term “cruise travel” is gewoon beschrijvend, en de merkhouder kan per definitie dus niets doen tegen advertenties op die beschrijvende term.

Cruise Factory heeft aangevoerd dat het gebruik van het tekstuele elementen van het (beeld)merk van Cruise Travel geen merkinbreuk koplevert omdat de woorden ‘cruise’ en ’travel’ (ook in combinatie) beschrijvend zijn voor de diensten waarop het merk betrekking heeft en in de reiswereld ook veel gebruikt worden. Dit verweer slaagt. Evenals de losse woorden ‘cruise’ en ’travel’ moet ook de (aaneengeschreven) combinatie daarvan als beschrijvend worden aangemerkt voor de diensten die door Cruise Travel onder het reeds genoemde beeldmerk worden aangeboden (Reizen met cruiseschepen, of, zoals Cruise Travel het zelf omschrijvt – vgl. inleidende dagvaarding onder 1 en 11 – “cruise reizen”).

Daarmee hoeft het Hof niet verder te kijken naar de vraag of hier sprake is van aanduiden van bestemming of kenmerken van de diensten van Cruise Factory. Een beetje jammer want nu weten we nog niet of dat een geldig verweer kan zijn bij Adwords.

Cruise Travel had ook gesteld dat inbreuk werd gepleegd op haar handelsnaam. Op zich kan dat, ook bij een beschrijvende handelsnaam. Maar hier niet, want Cruise Factory had overal duidelijk gemaakt dat zij als bedrijf naar buiten treedt onder de naam Cruise Factory en niet Cruise Travel. Dit sluit aan bij de Google/Farm Date-zaak waar een vergelijkbaar argument werd gevoerd.

Een advertentie kopen op andermans handelsnaam is op zichzelf nog geen handelsnaaminbreuk:

Dat als gevolg van het intypen van het woord ‘cruise’ gevolgd door ’travel’ op de desbetreffende internetpagina(s) een advertentie verschijnt van Cruise Factory is niet reeds aan te merken als handelsnaamgebruik: voldoende duidelijk is immers dat de zoekwoorden niet aan een onderneming doch aan de aard van de door Cruise Factory aangeboden diensten refereren.

Pas als CF op de landingpagina groot de term “Cruise Travel” zou hebben gebruikt, zou dat wellicht anders kunnen uitvallen. (Iets waar Welkom bij merknaam-sites dus de fout mee ingaan.)

Arnoud

Is de Google cache handelsnaamgebruik?

Ah, executiegeschillen. Altijd leuk voor haarsplitsend moeilijkdoen op de juridische vierkante millimeter. Wie een rechtszaak verliest, wordt vaak op straffe van een dwangsom veroordeeld om iets te stoppen (of juist iets te doen, zoals een artikel verwijderen). Voor de winnaar maakt dat de controle op de naleving extra interessant: doet de verliezer niet precies wat hij moet doen, dan kun je een fors bedrag incasseren aan dwangsommen. Zeker als de verliezer denkt dat hij wél correct heeft voldaan.

In mei van dit jaar stonden de bedrijven Boco en CWS-boco voor de rechter over de handelsnaam “Boco”. De uitkomst daarvan was dat het internationale bedrijf CWS-boco inbreuk pleegde op de handelsnaam van Boco, en dus haar naam moest veranderen in Nederland. Vervolgens veranderde CWS een en ander (briefpapier, website, visitekaartjes, lichtreclame, opdruk bedrijfswagens) waarna Boco een deurwaarder langsstuurde die 1,4 miljoen (en dertien cent) eiste aan verbeurde dwangsommen. Dat werd na een tijdje zelfs 3,1 miljoen (en 73 cent).

De reden? Wie bij Google zocht naar “boco” vond nog diverse webpagina’s van CWS waarop de termen “CWS-boco” of “Boco” voorkwamen. Ook hadden enkele medewerkers “CWS-boco” in hun Linkedinprofiel staan. Reden voor Boco om een executiegeschil aanhangig te maken. De kortgedingrechter in Den Bosch maakt in zijn vonnis (via) echter korte metten met de interpretatie van Boco van het vonnis van mei.

Je kunt inderdaad juridisch verplicht zijn Google op te schonen na een vonnis, maar hier gaat dat niet op:

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het enkele feit dat men via in google ingevoerde merktemen met het woord “boco”‘ resultaten krijgt die (indirect) in verband zijn te brengen met CWS, niet worden gekwalificeerd als handelsnaamgebruik waardoor verwarring te weten valt in de zin van artikel 5 Hnw.

De veroordeling ging immers over het gebruik van Boco als handelsnaam, en de gecachte pagina’s in Google vallen daar niet onder. CWS presenteert zich niet (meer) als CWS-Boco. De werkelijke pagina’s waren aangepast, en daarmee had CWS aan de eis voldaan. Bovendien had Boco niet expliciet geëist dat CWS Google zou gaan opschonen, en wat niet wordt geëist hoeft niet te worden gedaan.

Ook het feit dat mensen op Linkedin melden dat ze werkzaam zijn (of waren) voor CWS-boco blijkt geen schending van het verbod uit het vonnis.

Van CWS kan gelet op de veroordeling in het vonnis van 12 mei 2010 wellicht verwacht worden dat zij haar werknemers erop wijst dat deze zich bewust dienen te zijn van de (handels)naamwijziging die CWS opgelegd heeft gekregen en dat zij, indien zij namens CWS handelen, met deze nieuwe naam naar buiten moeten treden, maar het noemen van de voormalige naam van CWS op een site als LinkedIn is niet te beschouwen als een handeling door deze werknemers namens CWS en kan daarom niet gezien worden als het voeren van een handelsnaam door CWS.

Ik kan hier niet goed uithalen of de rechter dit vindt omdat hij Linkedinprofielen ziet als privépagina’s van de werknemers of omdat het noemen van je werkgever geen handelsnaamgebruik is. Maar hoe dan ook lijkt het me inderdaad raar om zo’n Linkedinvermelding aan het bedrijf toe te rekenen.

Arnoud

Twitteren maakt je bedrijf nog niet landelijk

minibar-vind-ons-hier-rechtbank-bevoegd.pngWanneer richt een bedrijf zich op Nederland? Wie een bedrijf exploiteert, heeft een handelsnaamrecht: een ander bedrijf in dezelfde geografische regio en zelfde branche mag die naam niet ook voeren. Die geografische regio beperkt het handelsnaamrecht: een café in Eindhoven en een café in Amsterdam kunnen dezelfde naam hebben, want die zullen niet snel met elkaar verward worden. Maar wat nu als het Eindhovense café op Hyves en Twitter zit?

Die vraag kreeg de rechtbank Utrecht recent voor de kiezen (via). Een Amsterdams café MiNiBAR had bezwaar tegen het Eindhovense café De Minibar, en had daarover in Utrecht een rechtszaak aangespannen. Waarom Utrecht? Omdat het Eindhovense café in heel Nederland, en dus ook in Utrecht, reclame zou maken via sociale netwerken en daarmee als bedrijf zich op heel Nederland zou richten.

De rechter wijst dit echter af. Reclame op een website of social media is niet hetzelfde als bedrijfsmatig actief zijn in de zin van de handelsnaamwet. De website is “ondersteunend aan de exploitatie van het café” en niet een zelfstandige bedrijfseconomische activiteit. En de Hyves- en Twitterprofielen zijn ook niet relevant:

Daarnaast maakt de enkele omstandigheid dat personen in Utrecht gebruik maken van de sociale media waarop de Minibar BV een profiel heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat kan worden aangenomen dat de handelsnaam van de Minibar BV buiten Eindhoven en directe omgeving wordt gevoerd op een wijze die handelsnaamrechtelijk relevant is. Dit geldt evenzeer voor het genomineerd worden voor een landelijke award.

Ik snap de redenering, maar je kunt net zo goed de andere kant op: wie Twittert of Hyvet, wil dat heel Nederland zijn berichten leest. Als je dat als bedrijf doet, wil je dus dat heel Nederland je bedrijf leert kennen. Richt je je dan op heel Nederland? Volgens het Europese Hof niet, hoewel we daar vorige week nog flink wat discussie over hadden. Dus is het echt doorslaggevend dat het café fysiek in Eindhoven zit en dat weinig mensen uit Amsterdam daar even heen gaan voor een drankje?

Update (22 februari 2011) ook de rechtbank Den Bosch vindt dat dit geen handelsnaaminbreuk is:

Naar de – zeker beneden de Grote Rivieren geldende doch naar de voorzieningenrechter uit eigen wetenschap bekend is ook elders bestaande – verkeersopvattingen pleegt evenwel het voor zowel klant als uitbater interessante contact met een bar of café bij uitstek tot stand te komen doordat de klant de betreffende gelegenheid persoonlijk betreedt, gevolgd door het aldaar (doen) bestellen en tegen betaling daadwerkelijk genieten van – veelal alcoholische – dranken. Daarbij komt het sociale aspect met name tot zijn recht door de lijfelijke aanwezigheid van andere personen in de betreffende gelegenheid. Kort gezegd: dienstverlening in een cafébar is bij uitstek plaatsgebonden en niet virtueel. Uit een beeldscherm komt geen bier.

Men was kennelijk al in de carnavalssfeer.

Arnoud

DigiD niet onrechtmatig jegens Digi-D

digi-d-niet-digid.pngNee, dit logo hiernaast is geen drie ton kostende herstyling van het overheidssysteem voor authenticatie van de burger. Dit is het logo van het bedrijf Digi-D, dat inderdaad regelmatig verward werd met het overheidssysteem. Maar die verwarring is geen handelsnaaminbreuk en ook niet op andere manieren onrechtmatig, zo vonniste de rechtbank Den Haag onlangs (via ITenRecht.nl).

Het bedrijf Digi-D was ouder met haar handelsnaam, en op grond van de normale regels zou je dan ook snel concluderen dat de overheid een andere naam moet kiezen. Maar nee: het DigiD-systeem wordt niet met enig winstoogmerk gerund, er is dus geen sprake van een onderneming en dan dus ook niet van een handelsnaam.

Merkenrecht dan? De Staat (nou ja, haar automatiseringsclub ICTU) had DigiD immers als Beneluxmerk vastgelegd (ook het logo). En een merk mag niet verwarrend veel lijken op een oudere handelsnaam.

Er is echter geen sprake van merkgebruik, oordeelt de rechtbank. De Staat exploiteert deze dienst niet commercieel, en je moet echt commercieel handelen voordat sprake is van merkgebruik. Een tikje merkwaardige conclusie: er zijn genoeg bedrijven die commerciële diensten gebaseerd op DigiD aanbieden. Maar goed, dat is niet op de zitting gemeld dus dan mag de rechtbank dat niet meewegen.

Ook volgens de algemene norm van “maatschappelijk onzorgvuldig handelen” gaat de Staat vrijuit. Na de eerste klachten zijn maatregelen genomen (o.a. een oekaze dat ambtenaren niet meer Digi-D mogen schrijven, ook niet in interne stukken) om herhaling te voorkomen. En er is 100.000 euro aangeboden als schikking aan het bedrijf. Maar die krijgen ze nu niet: omdat de Staat niets onrechtmatigs doet, moet het bedrijf de proceskosten betalen van totaal zo’n 8.000 euro.

Update (18 december 2013) ik lees bij Webwereld dat de Staat het bedrijf wil afkopen maar het bedrijf het bedrag ontoereikend vindt. Dat noemt de minister dan ‘inhalig’, een toch wat onparlementaire term wanneer je bedenkt dat de fout bij DigiD ligt en niet bij Digi-D.

Arnoud

Een Legoblokje kan geen merk zijn

Het Legoblokje kan geen merk zijn. Dat blijkt uit de uitspraak in zaak C 48/09 P van het Europese Hof van Justitie. Het blokje is “functioneel bepaald”, oftewel dat blokje moet nu eenmaal die vorm hebben om ermee te kunnen bouwen. En functioneel bepaalde dingen kunnen niet als merk worden beschermd. Eerder had onze Hoge Raad al geoordeeld dat het maken van eigen op Lego passende blokjes niet onrechtmatig was, omdat de octrooien op Legoblokjes allang verlopen waren.

Lego doet al decennia haar best om te zorgen dat anderen geen blokjes maken die uitwisselbaar zijn met haar eigen steentjes. Dat kan op zich prima met een octrooi (tentamenvraag: definieer “Legosteentje” in functionele termen), maar octrooien verlopen twintig jaar na de dag van aanvraag. Daarna is namaak in principe toegestaan. Dat is de ruil die deze vorm van ‘intellectueel eigendom’ rechtvaardigt: je mag twintig jaar profiteren van je uitvinding, daarna mag de maatschappij dat.

Om dit te blokkeren, had Lego geprobeerd haar blokjes als merk te beschermen. Op zich kan de vorm van een product prima een merk zijn. Coca-Cola herkennen we allemaal al zodra het silhouet van dat flesje in beeld komt bijvoorbeeld. En ook Legoblokjes zijn zeer herkenbaar door hun vorm met noppen en staafjes.

Toch wijst het Europese Hof de merkaanvraag van Lego af. Die herkenbaarheid is het gevolg van het marktsucces van het product, maar betekent nog niet dat het product dus maar beschermd mag worden als merk. Want

een teken bestaande uit de vorm van een waar die, zonder toevoeging van belangrijke niet-functionele elementen, enkel een technische functie te kennen geeft, niet als merk kan worden ingeschreven, aangezien een dergelijke inschrijving in te sterke mate een beperking zou vormen voor de mogelijkheden waarover de concurrenten beschikken om vormen van de waar die dezelfde technische oplossing gebruiken, op de markt te brengen.

Concurrentie op de vrije markt is een groot goed, en een merk behoort technische innovatie dus niet in de weg te zitten. Het Hof geeft nog wel de hint dat je het via de slaafse nabootsing zou kunnen proberen als mensen al te makkelijk je eigen producten namaken. En dat is dus waar de Hoge Raad bij ons over heeft gezegd dat de “behoefte aan standaardisatie” als rechtvaardiging kan gelden. Als je je blokjes zo moet maken om ze te laten passen, dan mag dat ook.

Er is trouwens nog wel een geldig Beneluxmerk maar het lijkt me niet dat dat lang stand zal houden na deze uitspraak.

Wanneer de tekst “de noppenconfiguratie [etc] … zijn handelsmerken van de LEGO Groep.” zal worden aangepast op de site van LEGO is nog niet bekend.

Arnoud

“Oracle misbruikt merkenrecht tegen vrije handel”

Ja, dat vond ik ook een beetje rare kop van Webwereld bij een artikel over een Engelse rechtszaak. Waar men de term ‘misbruik’ op baseert, is me niet helemaal duidelijk. In de lead heet het namelijk ineens heel neutraal ‘gebruikt’, hoewel de geladen term ‘frustreren’ wel is blijven staan:

Oracle gaat prijsconcurrentie tegen door de import van ict-goederen naar Europa tegen te werken. Het bedrijf gebruikt het merkenrecht om het vrije verkeer van goederen te frustreren.

In ieder geval, het gaat om een Engels arrest in een zaak tussen Oracle en M-Tech, een importeur van ICT-artikelen. De laatste had merkproducten van Oracle (nou ja, Sun) geïmporteerd uit China, Chili en de Verenigde Staten. Oracle vond dat niet leuk, dus startte ze een rechtszaak (ik zei het laatst al, merkhouders hebben geen gevoel voor humor).

Oracle won in eerste instantie. Op zich niet verrassend. De merkenwetgeving is duidelijk: grijze import van buiten de EU is niet toegestaan. Oracle is volgens dit arrest alleen wel érg agressief in het tegenhouden van zulke grijze import, en timmert ook nog eens de tweedehandsmarkt stevig dicht met allerlei contractuele bepalingen richting afnemers. (Ook tweedehands Oracle-spul moet bij Oracle-dealers worden gekocht.) Dat kwam haar op een klacht wegens misbruik van haar machtspositie te staan, maar dat staat verder los van het argument waar Webwereld tendentieus van werd: hoe is het merkmisbruik om grijze import tegen te houden?

Centraal hier staat het vrij verkeer van goederen binnen de EU. Iets dat hier legaal op de markt is, mag onbeperkt worden doorverkocht. De merkhouder kan dat niet tegenhouden. Maar dit geldt alleen voor merkproducten die binnen de EU legaal op de markt zijn. M-Tech had echter een creatief argument: door de harde aanpak van Oracle, plus de onmogelijkheid om aan een product te zien of het in of buiten Europa op de markt gebracht was, werd in feite het vrij verkeer toch geblokkeerd. Niemand zou dan meer Oracle-producten durven te herverkopen, want wie weet zit er wel een oorspronkelijk-buiten-Europa-verkocht product tussen en dan krijg je die humorloze club met dure advocaten op je nek. En daarmee wordt Oracle de facto de enige die nog haar producten (origineel of gebruikt) kan verhandelen. Dat is niet de bedoeling van het Europese recht.

Een creatief argument, en voor dit gerechtshof creatief genoeg – M-Tech mag het komen aanvoeren en onderbouwen. Want dit was slechts een tussenarrest over de vraag of het hoger beroep überhaupt zin heeft of meteen afgewezen (“summary judgment”) had moeten worden. Er is dus geen inhoudelijk oordeel, tenzij je “dit overleeft de giecheltoets” als inhoudelijk ziet.

Tussen de regels door zie ik dat de raadsheren overwegen vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen over de grenzen van merkenrecht en uitputting. Dat zou wel een goed idee zijn.

Arnoud

“Welkom bij merknaam”-sites

grohe-topkranen-merk-domeinnaam.pngHet blijft oppassen met domeinnamen met merknamen erin. Het kan in principe, maar merkhouders vinden het niet leuk en slepen je zonder pardon voor de rechter als je ook maar 1 millimeter over de grens gaat. (Ook wel als je evident niet over de grens gaat, maar dat is een ergernis voor een andere keer.) En mijn ervaring is dat merkhouders zelden iets leuk vinden.

Het wordt bijzonder spannend bij domeinnamen met een merk erin. Maar al te vaak zie ik mensen die een website opzetten gericht op een merk, een lekker scorende domeinnaam met de merknaam er in registreren en die domeinnaam ook nog eens als websitenaam opvoeren. Ik noem ze “Welkom bij merknaam”-sites, want vrijwel altijd hebben ze “Welkom bij ” plus de domeinnaam-met-merknaam in de titel staan.

In een recente rechtszaak over grohekranenshop.nl bleek hoe de rechter daarmee omging. Op die site werden douches en kranen van (alleen) Grohe verkocht. Nu mag dat op zich. Je mag een single-brand store exploiteren, en daarbij ook de merknaam gebruiken. Je moet immers kunnen melden dat je bepaalde producten verkoopt. Je mag daarbij alleen geen enkele kans op verwarring scheppen over jouw relatie tot de merkhouder. “Henk de Boer, uw BMW-specialist” is een prima titel voor je website, maar “Welkom bij BMW De Boer” is dat niet.

Voor merknamen in webadressen (URLs) geldt hetzelfde. En hoe prominenter de merknaam daarin komt te staan, hoe groter de kans op verwarring. Bij de merknaam in de domeinnaam zelf (zoals hier: grohekranenshop.nl) is er al héél snel kans op verwarring. Enigszins kort door de bocht houdt de rechter het hier bij:

Daartoe is bepaald niet nodig dat in de domeinnaam het dominerende element “grohe” wordt opgenomen

Het lijkt mij op zich best te verdedigen dat je een merknaam als onderdeel van je domeinnaam maakt. Maar je zult wel heel hard je best moeten doen om dan iedere kans op verwarring weg te nemen. Een bekend voorbeeld van hoe het wél moet, was de Yonex-zaak uit 2008. Daarin werd de domeinnaam www.yonexbadminton.nl legaal geacht voor een webwinkel met Yonex-badmintonproducten. Volgens de rechter in deze zaak ligt het hier wezenlijk anders:

yonexbadminton.nl leidde naar de website van de onderneming, Belgro (www.belgro.nl) , die niet ” zoals in het geval van grohekranenshop.nl ” yonexbadminton.nl werd genoemd, maar Belgro als handelsnaam had.

En dat is dus precies wat al die “welkom bij merknaam”-sites doen. Er is geen bedrijfsnaam prominent in beeld, en dan zal de gemiddelde consument concluderen dat dit dus een site van de merkhouder zelf is. En nee, een disclaimer onderaan verandert daar niets aan. Dus: de eigen bedrijfsnaam prominent bovenaan, en de merknaam alleen noemen in beschrijvende teksten die aangeven wat je verkoopt. En weg met “Welkom bij merknaam” in de <title> en headings.

Arnoud

Adverteren bij Google voor tweedehands merkproducten mag

portakabin-primakabin-adwords.pngAdverteren bij Google voor tweedehands merkproducten mag, zolang je advertentie maar duidelijk is over jouw relatie tot de merkhouder. Dat blijkt uit het Europese arrest C-558/08 in de Portakabin/Primakabin-zaak (via) waarover onze eigen Hoge Raad vragen had gesteld. Het Hof van Justitie komt nu met nadere regels over wanneer de uitzonderingen op het merkrecht opgaan bij advertenties gekoppeld aan de merknaam als zoekwoord.

Na het onlangs gewezen arrest Google/Vuitton doet het Europese Hof nu ook uitspraak over de Portakabin/Primakabin-zaak. Hier stonden de advertenties van het bedrijf Primakabin centraal. Zij adverteerde voor “gebruikte portakabins”, wat na een sommatie van Portakabin veranderd werd in “gebruikte Portakabin units”. Tot aan de Hoge Raad werd doorgeprocedeerd of dit wel mocht, en die verwees de zaak door naar het Europese Hof omdat merkenrecht nu eenmaal Europees geregeld is.

Het Europese merkrecht kent grofweg twee redenen om een merk te gebruiken: om te verwijzen naar de soort, kwaliteit, bestemming etcetera van het eigen product en om te adverteren met een legitiem op de markt gebracht product. Bij ‘soort, bestemming etcetera’ moet je denken aan een vermelding “Past in de Philips THX1138 stofzuiger”.

In het arrest wordt de regel bevestigd uit het Google/Vuitton-arrest: advertenties met merknamen erin (of gekoppeld aan merknamen) zijn gewoon keihard merkinbreuk als “de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker” niet meer kan zien of er een band is tussen de adverteerder en de merkhouder.

Daarna besluit het Hof dat die verwijzings-uitzondering in principe niet kan opgaan bij advertenties bij zoekmachines. Er is normaal geen reden om te verwijzen naar andermans product – tenzij je dus stofzuigerzakken voor de Philips THX1138 stofzuiger wilt verkopen. De rechter moet dit van geval tot geval onderzoeken, maar moet daarbij voorop stellen dat het gebruik niet toegestaan.

Een verkoper kan wél adverteren met merknamen als hij gewoon legaal verkregen merkproducten wil doorverkopen. Dit is al decennia vaste rechtspraak: het merkrecht is ‘uitgeput’ wanneer de merkhouder zelf het product in Europa op de markt brengt. Anderen mogen dat dan doorverkopen, en mogen ook reclame maken met de merknaam in hun advertenties over dat doorverkopen. (Je zou zeggen dat dat logisch is maar er is vele malen tot aan dit Europese Hof over geprocedeerd, want volgens merkhouders is tweedehands doorverkoop toch wel een schandalig stukje piraterij en merkmisbruik.)

Als je die vaste rechtspraak doortrekt naar advertenties, dan wordt de hoofdregel

dat de houder van een merk een adverteerder niet kan verbieden om, op basis van een zoekwoord dat gelijk is aan of overeenstemt met dat merk en dat deze adverteerder zonder toestemming van die houder heeft geselecteerd in het kader van een zoekmachineadvertentiedienst op internet, reclame te maken voor de wederverkoop van tweedehands waren die oorspronkelijk door de merkhouder of met zijn toestemming onder dit merk in de EER in de handel zijn gebracht

Natuurlijk zijn daar uitzonderingen op. Als de merkhouder een “gegronde reden” heeft, dan mag hij nog steeds bezwaar maken.

Het Hof noemt een aantal voorbeelden van wanneer er zo’n gegronde reden is:

  • als de advertentie de reputatie van het merk ernstig schaadt;
  • als de adverteerder de indruk wekt dat er een economische band bestaat tussen hem en de merkhouder, bijvoorbeeld door te suggereren dat hij tot het distributienet van de merkhouder behoort (geautoriseerd dealer is);
  • als de adverteerder de merkproducten van hun merkaanduiding ontdoet (“debranding”) en er zijn eigen merkje opplakt.

Daar staat tegenover dat er níet meteen al sprake is van een gegronde reden als

  • je de merknaam combineert met het woord “gebruikt” of “tweedehands”
  • <li>de reclame jouw imago versterkt ("sjonge, hij verkoopt Dior, nou dan zal het wel een goeie zijn")</li>
    
    <li>je ook andere (tweedehands of nieuwe) producten verkoopt, tenzij die andere producten "het imago dat de houder voor zijn merk heeft weten te creëren" ernstig zou kunnen schaden (dus geen Dior parfum tussen de vuilniszakken)</li>
    

Ik zou dus zeggen dat hieruit volgt dat je mag adverteren met merkproducten die je tweedehands verkoopt, als

  1. je die producten legaal in Europa ingekocht hebt,
  2. je er netjes bij meldt dat ze tweedehands of gebruikt zijn als dat zo is,
  3. je je eigen bedrijfsnaam noemt in de advertentie,
  4. geen bijdehante of dubbelzinnige opmerkingen opneemt die suggereren dat je toestemming hebt van de merkhouder, en
  5. je de merknamen en logo’s op het product niet gaat overplakken.

In het kader van de giecheltoets: “wettelijk geautoriseerd dealer” noemen en dan zeggen “van de wet ben ik geautoriseerd om te dealen in tweedehands producten” mag dus niet.

Heel verrassend is dit arrest niet, maar het is goed om het zo op een rijtje te hebben staan want zoals gezegd willen merkhouders nog wel eens over de rooie gaan omdat iemand hun merkproducten durft door te verkopen en dat nog waagt te adverteren ook.

Arnoud

Een hashtag claimen, kan dat?

merk-weetje-van-de-dag.pngGisteren las ik op Marketingfacts over het claimen van een hashtag. Op Twitter wordt een #hashtag gebruikt om allerlei onderwerpen mee te #markeren, zodat je eenvoudiger kunt #zoeken op die termen. Twitteraar Petra de Boevere kreeg te horen dat ze de hashtag #weetjevandedag niet mocht gebruiken, omdat deze als merk gedeponeerd zou zijn en zij daar inbreuk op zou plegen.

Petra:

Omdat ik een zogenaamde “veeltwitteraar” ben deel ik van alles. Dingen die me opvallen, die ik tegenkom, die me intrigeren, die me boos maken of verwonderen. Met de hashtag #weetjevandedag heb ik wel eens getwitterd dat een USB-stick gewoon in de wasmachine kan en het dan nog steeds doet. Of dat inundatie een ander woord is voor het onder water zetten van een stuk land uit strategische overwegingen. Afgelopen vrijdag twitterde ik: “#weetjevandedag op 18 juni 1815 werd Napoleon Bonaparte definitief verslagen bij Waterloo http://bit.ly/bv0EEY” en gisterochtend: “#weetjevandedag op 20 juni 1877 zet Alexander Graham Bell de eerste commerciële telefoondienst op”.

Het merk in kwestie is een beeldmerk (zie plaatje voor het depot) waarin inderdaad de tekst “weetje van de dag” staat. Op beeldmerken kun je in principe alleen inbreuk maken als je het plaatje gebruikt of iets wat daar te veel op lijkt. Het is een oude en lastige discussie of je tekst úit dat plaatje als zodanig ook als merkinbreuk mag zien. Dat kan, als de tekst op zichzelf ook een geldig woordmerk zou kunnen zijn. Maar meestal deponeren mensen dit soort beeldmerken omdat de tekst geen merk kan zijn en ze dan toch nog maar iets gedeponeerd hebben.

Dat lijkt me ook hier het geval. Ik geloof geen seconde dat de term “weetje van de dag” onderscheidend is voor een dienst waarbij je elke dag een weetje meldt. Hoe lang je die dienst ook al verricht, het is en blijft de normale omschrijving voor wat je doet. En daarom kan die term niet als merk beschermd zijn. Het logo natuurlijk wel, maar er kan dan alleen sprake zijn van merkinbreuk als mensen het logo kapen.

Het bedrijf meldt op haar website dat ze een rechtszaak over merkinbreuk gewonnen heeft. Ik kan daarover op rechtspraak.nl of boek9.nl niets over terugvinden, dus dat is lastig te verifiëren. Maar afgaande op de beschrijving daar ging het niet alléén over het merk: ook de inhoud van de mailinglist zou zijn geherpubliceerd. Het lijkt me uitermate sterk dat ze een rechtszaak zouden winnen waarbij zelf bedachte weetjes onder die naam worden verspreid.

Als -en ik zeg áls- iemand een geldig woordmerk heeft, dan zou het merkinbreuk kunnen zijn als je je commerciële twitterberichten voorziet van dat woordmerk als hashtag. “Grolsch vandaag in de aanbieding #bavaria” zou denk ik niet door de beugel kunnen.

Arnoud