Over bewijs in het recht

De term ‘bewijs’ en wat bewijs bewijst, kwam vorige week in de whatsappvonnisdiscussie langs. Daarbij kreeg ik een gevoel dat ik al vaker had: mensen lezen iets over “bewijs”, constateren dat wat de rechter zegt niet per se 100% altijd juist is en concluderen dat de rechter dús digibeet is, dat het vonnis geen stand zal houden en/of dat de rechtspraak belachelijk is. Ehm.

De term “bewijs” kennen we uit de wetenschap. Als iets bewezen is, dan is het zo. Daar kan geen twijfel over zijn; wie het wil verifiëren kan zijn gang gaan want een wetenschappelijke stelling moet falsifieerbaar zijn. Ik werd vroeger aan de TU doodgegooid met discussies over dat je van software kunt bewijzen dat deze foutloos is. Of dat kan, weet ik nog steeds niet, maar ik heb er wel een onbedwingbare neiging aan overgehouden om bij elke IT-gerelateerde kwestie te gaan zoeken naar foutjes, afwijkende situaties, uitzonderingen en bijzondere gevallen.

En volgens mij doet elke IT-er dat. Er is een flauwe grap over wat voor antwoord je krijgt als je een formule op het bord tekent. De wiskundige: “Wat mooi!” De natuurkundige: “Wat betekent dit in de praktijk?” De econoom: “Hoe kun je daar geld mee verdienen?” De IT-er: “Als je X=-5/8 invult, deel je door nul.” (En, oké, extra flauw: de taalwetenschapper: “Wilt u daar frietjes bij?”)

Het recht is echter geen wetenschap (maar een kunst) en hanteert dan ook niet die wetenschappelijke definitie. Iets bewijzen in het recht komt neer op de rechter mee laten gaan in jouw standpunt, meer niet. Hij moet er redelijkerwijs van overtuigd zijn dat je gelijk hebt. Of nou ja, in het civiele recht – wat wij hier meestal bespreken. Dus wanneer is er sprake van een contract, wanneer is er schade aangericht, wie is aansprakelijk voor welke handeling, etcetera. In het strafrecht (foei je gaat de cel in als je dat doet) geldt een strengere regel: wettig en overtuigend bewijs. De rechter moet ervan overtuigd zijn dat de verdachte schuldig is, er mag geen redelijke twijfel meer zijn.

Een bijzonder aspect daarbij is dat de rechter eigenlijk alleen mag werken met het bewijs dat de partijen hem aandragen. Plus, als partijen het ééns zijn over een bepaald feit, dan moet de rechter daarin meegaan. Hij mag niet zomaar dat feit zelf ter discussie stellen. Dus in de Whatsapp-situatie van vorige week: stel de werkgever had gezegd “ja dat bericht zal ongetwijfeld zijn binnengekomen maar in het arbeidscontract staat duidelijk dat je moet béllen” dan is bewezen dat het bericht is aangekomen. De rechter mag dan niet zelf zeggen “hoor eens, we wéten helemaal niet of dat bericht is aangekomen want twee vinkjes zegt niets”, ook niet met een beroep op Danny Mékic 😉 De partijen zijn het dan eens en dús moet de rechter mee.

Uitzondering daar weer op is als de partijen er niet over gáán, over dat feit. Als eiser en gedaagde samen zeggen dat ze getrouwd zijn, maar uit het bevolkingsregister blijkt van niet, dan zijn ze toch niet getrouwd. Maar dat is zelden aan de orde.

Verder zijn -in tegenstelling tot in de IT- theoretische problemen geen issue. Pas als er aanwijzingen zijn dat het probleem zich wérkelijk voordoet (in de telefoon van werkgever is het berichtje niet aanwezig) dan gaan we kijken waar dat door kan komen. Ik vind dat ook wel zo praktisch: waarom problemen erbij gaan zoeken als je al met een groot probleem (namelijk een rechtszaak) zit?

Bewijs in het recht heeft dus niets te maken met bewijs in de wiskunde. Het is niet meer dan “wie klinkt het meest geloofwaardig”. Dat mag je een risico vinden, maar in de zaak kunnen beide partijen dat prima betogen (al dan niet met deskundigen erbij) en een oplossing zoeken. Als ze daar behoefte aan hebben.

Arnoud

Ook Electronic Arts neemt “niet-aanklagen” clausule op

groep-claim-geld.jpgIn navolging van Sony heeft ook gamesuitgever Electronic Arts een ‘niet aanklagen’-clausule opgenomen in de algemene voorwaarden, meldde Nu.nl zaterdag. Beide bedrijven verplichten gamespelers via arbitrage hun geschillen op te lossen. Dit heeft met name tot gevolg dat deze bedrijven geen class action suits oftewel massaclaims meer hoeven te vrezen, want het Amerikaanse Hooggerechtshof bepaalde in april dat mensen die akkoord zijn met arbitrage, niet meer mogen procederen.

Dit arrest was voor Amerikaanse bedrijven een opsteker, omdat ze hiermee massaclaims kunnen voorkomen. Een massaclaim kan immers alleen worden gebracht als men massaal naar de rechter stapt, en wie niet naar de rechter mag, kan dat natuurlijk niet. Voor Sony is de angst voor massaclaims reëel, zie het debacle rond de PSN hack en eerder de Other OS-removal die beiden tot class actions leidden.

Met deze voorwaarden hoopt Sony toekomstige massaclaims te kunnen blokkeren. Naar Amerikaans recht zou dit goed mogelijk kunnen zijn, gezien de uitspraak van de Supreme Court.

Naar Nederlands recht ligt dat anders: een verplichte geschilbeslechting door een derdearbitrage staat op de zwarte lijst van algemene voorwaarden die altijd verboden zijn. Men moet een consument te allen tijde een maand of meer geven om te beslissen alsnog naar de rechter te willen. En die maand loopt vanaf het moment dat er een concreet geschil is en het bedrijf roept dat dit naar de arbitragegeschilbeslechter moet. Niet, zoals in de Sony- en EA-voorwaarden staat, een maand vanaf het accepteren van de voorwaarden. Specifiek voor arbitrage (waar extra wettelijke waarborgen voor zijn) ligt het iets genuanceerder.

Natuurlijk, Sony en EA zullen stellen dat hun voorwaarden Amerikaans (Californisch) recht van toepassing verklaren, maar dat zal ze in Nederland niet helpen. Onze wet bepaalt namelijk dat een Nederlandse consument zich altijd kan beroepen op de bescherming uit de wet (artikel 6:247 BW). Men kan dus bij de Nederlandse rechter de clausule vernietigen en dan schadevergoeding vorderen. Ik ben benieuwd of iemand dat nu ook eens een keer werkelijk gaat doen.

En ja, deze blog lijkt sterk op wat ik eerder schreef op onze bedrijfsblog maar kennelijk leest niemand die 😉

Arnoud

Dossier op internet zetten: auteursrechtschending?

Over het publiceren van dossiers is altijd veel te doen. Je eigen teksten mag je online zetten, maar mag dat ook met brieven of stukken van de wederpartij? Vorig jaar beschreef ik de regels, maar één specifiek stuk wil ik nu nader uitlichten. De rechtbank Almelo oordeelde namelijk recent dat publiceren van stukken van de wederpartij een schending van het auteursrecht was.

Achtergrond van het geschil was de vraag wie de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad (GMR) van een school was. Twee groepen mensen wierpen zich op als de ‘echte’ GMR en dat leidde tot negatieve publicaties op internet. Dat moest dan ook wel tot een rechtszaak komen, maar nu een kort geding was aangespannen kan de rechter niet echt een eindoordeel vormen over wie ‘echt’ is.

De rechter kan wel oordelen over de publicaties. Die waren zo te lezen aardig heftig, maar de rechter betrekt de doelgroep (“een klein deel van de bevolking van de gemeente Enschede, dat bekend is met het conflict”) en oordeelt dan ook dat de publicaties niet onrechtmatig zijn.

De gedane uitlatingen zijn niet van een dermate verregaande aard dat verwacht moet worden dat eisers hierdoor (ernstige) hinder dan wel schade zullen ondervinden.

Wel onrechtmatig is het publiceren van het dossier. De rechter is daar erg makkelijk: er zit auteursrecht op, dus mag het niet.

Deze stukken ontberen niet een oorspronkelijk karakter en om die reden komen zij in aanmerking voor volledige auteursrechtelijke bescherming. Het op de website plaatsen van die stukken kan worden gezien als een openbaarmaking in de zin van artikel 12 Auteurswet (hierna te noemen Aw). Gelet op het bepaalde in artikel 1 Aw is openbaarmaking echter uitsluitend voorbehouden aan de maker. [Gedaagde] heeft aldus door plaatsing van genoemde stukken op de website inbreuk gemaakt op de auteursrechten van eisers dan wel hun raadsvrouwe.

Dat had wel iets minder ongenuanceerd gekund. Het publiceren van de stukken diende hier hetzelfde doel als de gewraakte eigen publicaties: informeren en discussiëren over dat conflict. Er werd hier niet gepubliceerd om andermans economische exploitatierechten aan te tasten. Het voelt dan nogal met de haren erbij gesleept om op grond van het auteursrecht te eisen dat de dossierstukken verwijderd moeten worden.

Ik had graag gezien hoe de rechter de vrije meningsuiting had afgewogen tegen de auteursrechten. Het lijkt erop dat op dit punt geen verweer is gevoerd – er staat niets over in het vonnis. Mijns inziens is goed verdedigbaar dat publicatie van de stukken een hoger doel dient dan het auteursrecht in dit soort situaties. (Denk aan het Scientology-arrest, hoewel dat een nogal extreme situatie was.) Mensen een compleet beeld geven van je geschil kan eigenlijk niet zonder de stukken van de wederpartij laten zien.

Arnoud

Gaat Getty Images procederen in Nederland?

geen-getty.pngIn 2009 blogde ik over de diverse blafbrieven die het stockfotobedrijf rondstuurde naar alles en iedereen dat een foto van haar zou gebruiken. Ik heb er tientallen gezien, met bedragen variërend van enkele honderden tot vele duizenden euro’s. Allemaal verstuurd vanaf het Ierse Getty, en vaak ook nog alleen in het Engels. Maar wie de foto meteen weghaalde en niet in discussie ging, hoorde er niets meer van.

Nu lijkt daar verandering in te zijn gekomen. Hoewel Getty Ierland nog steeds brieven stuurt, is nu ook het Nederlandse Van der Steenhoven Advocaten (“Een gerust gevoel”) bezig met het leggen van eisen. En dat wijst er toch wel op dat men wil doorpakken: een Nederlandse advocaat huur je als Iers bedrijf niet in te blaffen maar om te bijten.

Wel lijkt het erop dat men zich beperkt tot de grote gevallen. De sommatiebrieven van Van der Steenhoven die ik heb gezien, zijn allemaal voor vele duizenden euro’s – het record lag iets boven de 20.000. Ja, 20.000 euro voor gebruik van enkele foto’s op een website. En dat terwijl de prijscalculator bij Getty eerder tientjeswerk oplevert dan honderden, laat staan duizenden euro’s.

Hoe dan ook, wie een Getty-sommatie krijgt via deze Nederlandse advocaat doet er goed aan zelf ook een advocaat te zoeken, en wel onmiddellijk. Want alleen weghalen helpt niet – wie geen inhoudelijk verweer voert of de hoogte van de claim betwist, mag het volle pond betalen.

Het Bredase IE-kantoor BRight Advocaten heeft zich gemeld: ook zij zetten graag de tanden in uw Getty-claims, tegen gereduceerd tarief. Andere beschikbare advocaten zijn Teun Burgers, IE-advocaat bij Cordemeyer & Slager, IE-advocaat Quirijn Meijnen, Van der Aa & Koers Advocaten en Louwers Advocaten. Ook advocaat Filip Van Eeckhoutte zet zich graag in tegen een gereduceerd tarief voor particulieren en ZZP’ers, net als advocatenkantoor yspeert vwl en QuestIE advocatuur.

Elke andere IE-advocaat die voor een redelijk tarief gedupeerden wil helpen, mag zich hieronder (of per mail) bij mij melden en wordt dan ook hier vermeld.

Update (3 oktober 2011) bij TROS Radar aandacht voor Getty, met bijdragen van advocaten Teun Burgers, BRight Advocaten en Eveline Kubbenga. En nog steeds niemand die is aangeklaagd.

Arnoud

De waarde van elektronisch bewijs

betere-byte-strijd-gelijk-bewijs.jpgJa, je moet wat tijdens de kerstdagen: ik heb het proefschrift De betere byte in de strijd om het gelijk van Maarten van Stekelenburg gelezen. Hij snijdt een zeer lastige kwestie aan:

De toename in gebruik van elektronische gegevens, leidt ertoe dat deze steeds vaker ingezet worden als bewijsmiddel in rechtzaken. Elektronische gegevens staan aan andere gevaren bloot dan traditionele media, temeer omdat deze gegevens veelal worder verstuurd over het internet. Het is niet altijd duidelijk of degene die de gegevens heeft verzonden ook daadwerkelijk de persoon is die zich als afzender identificeert. Daarnaast is het mogelijk dat derden vertrouwelijke gegevens onderscheppen en eventueel zelfs wijzigingen aanbrengen. Dit roept de vraag op hoe betrouwbaar deze gegevens zijn om rechten en feiten aan te kunnen tonen. dat deze slechts in een enkel geval houvast biedt in het geven van een betrouwbaarheidsoordeel van elektronische bewijsmiddelen.

Van Stekelenburg onderzocht een stapel Nederlandse, Duitse en Amerikaanse jurisprudentie om te bepalen hoe deze landen omgaan met elektronisch bewijs.

Een eerste opvallend aspect is wat Van Stekelenburg de “toelatingsfase” noemt: mag dit materiaal überhaupt de rechtszaal binnen? In Nederland wordt niet op voorhand bewijs uitgesloten omdat het elektronisch is, of om welke reden dan ook. De rechter bekijkt en beoordeeld wat hem wordt voorgelegd, en of het nu op een bierviltje staat of op een CD-ROM zal hem in principe worst wezen. In de VS is dat anders: we kennen allemaal de televisieseries waar dat prachtige stukje bewijs ineens van tafel moet omdat het onjuist verkregen zou zijn.

Ik zie in vaktijdschriften en met name bij dure congressen over bewijzen en bewaren veel aanstelleritis dat je alleen na de zwaarste technische en organisatorische waarborgen rechtsgeldig bewijs zou kunnen verkrijgen. De Nederlandse jurisprudentie die Van Stekelenburg vond, laat mooi zien hoe de praktijk omgaat met elektronisch bewijs.

In een contract met een profvoetballer:

De stelling van Appellant dat de e-mail van 3 augustus 2006 hem niet heeft bereikt is in het licht van de door Nike overgelegde producties niet aannemelijk. … Deze is niet alleen verzonden vanaf hetzelfde e-mailadres als dat waarnaar de e-mail van Nike is verzonden (xxx@post.cz), doch vermeldt dezelfde referentie (“Re:Nike smiouva”) en valt ook qua inhoud moeilijk anders te begrijpen dan als een reactie op de e-mail van Nike.

Natuurlijk kun je een heel verhaal ophangen over mailheadervervalsende hackers of raar routerende mailservers, maar als alles bij elkaar er echt genoeg uitziet en er ook geen reden is waarom het nu net deze keer fout zou gaan, dan kan de rechter gewoon aannemen dat die mail echt is.

Een leuke uit een andere zaak:

Op grond van hetgeen daaromtrent door de getuigen is verklaard, acht het hof het aannemelijk dat de e-mail van 16 maart 2006 is verzonden, en dat [betrokkene 1] de gemaakte afspraken daarmee heeft willen bevestigen. De inhoud van de mail stemt overeen met de verklaring van [betrokkene 1] en draagt om die reden bij aan de geloofwaardigheid daarvan. Het betoog dat de ontvangst van deze e-mail ook vast moet staan (wat niet het geval is), treft geen doel.

Die laatste zin verrast misschien: hoofdregel uit het recht is immers dat een verklaring pas effect heeft als deze de ontvanger daadwerkelijk heeft bereikt. Maar daar geeft het Hof een leuke draai aan: het gaat hier niet om een afspraak per e-mail maar om een bevestiging per e-mail van een afspraak. Bewijs mag je op elke manier leveren, en bewijs hoeft niet ontvangen te zijn door de wederpartij. Zolang de mail dus geloofwaardig overkomt, kan deze als bewijs dienen. (Je dagboek met daarin een verslag van een gesprek kan dus óók bewijs zijn van dat gesprek, als de rechter maar gelooft dat je eerlijk bent in je dagboek.)

In deze zaak speelde niet de vraag of de mails echt waren, maar of ze mochten worden gelezen als concreet aanbod en concrete aanvaarding, of dat er alleen maar werd dooronderhandeld. Omdat de afspraken duidelijk genoeg waren, vond de rechter dat een overeenkomst was gesloten.

In een zaak waarin de rechter “in het duister tastte” over de vraag welke motieven een partij had om zich in zowel Nederland als Duitsland in te schrijven, werd een uitdrukkelijk betwiste mail naar de advocaat van de wederpartij als niet relevant beschouwd.

Lichte hoofdpijn kreeg ik van een zaak waarin de gedaagde getuigen had laten opdraven die verklaarden dat hij toch echt een bepaalde mail had gezonden:

nu de getuigen (zijn vrouw en Francois van Gijzen) wél kunnen verklaren dat [gedaagde] de e-mail heeft verzonden, maar niet kunnen bewijzen dat Lis de e-mail heeft ontvangen, kan aan deze e-mail niet het beoogde effect van opzegging van het proefabonnement worden toegekend.

Hoe groot is nou werkelijk de kans dat die mail nooit is aangekomen?

En dan ter afsluiting nog twee zaken waarin korte metten wordt gemaakt met het m.i. belachelijke vereiste dat je een stuk papier aangetekend moet versturen en dat een daadwerkelijk ontvangen e-mail niet geldig kan zijn.

De eerste:

De strekking van de e-mail van 3 december 2007 laat aan duidelijkheid niet te wensen over. [eisers] hebben niet gesteld dat zij niet hebben begrepen dat [gedaagden] zich wilden beroepen op de ontbindende voorwaarde omdat zij de financiering niet rond konden krijgen. Vast staat dat het bericht de verkopers heeft bereikt en dat de inhoud hen duidelijk was. Daarom wordt geoordeeld dat [eisers] in redelijkheid geen beroep kunnen doen op het voornoemde formele vereiste.

De rechter haalt hier artikel 6:248 BW van stal, waarin staat dat je redelijk & billijk tegenover elkaar moet zijn. En eisen dat iemand een bericht nogmaals verstuurt (maar dan aangetekend) nadat je het daadwerkelijk al hebt gehad, is niet redelijk.

De tweede:

Dat [gedaagden] een beroep op de ontbindende voorwaarde hebben gedaan door middel van een e-mailbericht en niet op de in artikel 6.1 van de koopovereenkomst voorgeschreven wijze (namelijk schriftelijk, gericht aan de verkoper en diens makelaar, per aangetekende brief met bericht van ontvangst of per deurwaardersexploot), maakt niet dat het beroep op de ontbindende voorwaarde rechtsgevolg mist. Het gaat er om dat [ eiser] binnen de overeengekomen termijn op de hoogte is gebracht van het inroepen van de ontbindende voorwaarde. Dat is gebeurd met de e-mail van 9 april 2008, waarvan de ontvangst niet is betwist.

En wederom een rechter met clue: u bent op tijd ingelicht, dus dan kunt u zich niet achter een formaliteit verschuilen.

Afgezien van die ene hoofdpijnzaak een mooi setje jurisprudentie. Het gaat er niet om welke Received: header er in de mail staat of dat een systeembeheerder onderweg je mailbox zou kunnen manipuleren, maar om wat er daadwerkelijk is gebeurd en hoe de mail past binnen de rest van het plaatje van het geschil. En zo hoort het ook: niet focussen op één technisch aspect maar beoordeel wie er gelijk heeft op basis van al het bewijs, bekeken binnen de context.

Arnoud

“Oracle misbruikt merkenrecht tegen vrije handel”

Ja, dat vond ik ook een beetje rare kop van Webwereld bij een artikel over een Engelse rechtszaak. Waar men de term ‘misbruik’ op baseert, is me niet helemaal duidelijk. In de lead heet het namelijk ineens heel neutraal ‘gebruikt’, hoewel de geladen term ‘frustreren’ wel is blijven staan:

Oracle gaat prijsconcurrentie tegen door de import van ict-goederen naar Europa tegen te werken. Het bedrijf gebruikt het merkenrecht om het vrije verkeer van goederen te frustreren.

In ieder geval, het gaat om een Engels arrest in een zaak tussen Oracle en M-Tech, een importeur van ICT-artikelen. De laatste had merkproducten van Oracle (nou ja, Sun) geïmporteerd uit China, Chili en de Verenigde Staten. Oracle vond dat niet leuk, dus startte ze een rechtszaak (ik zei het laatst al, merkhouders hebben geen gevoel voor humor).

Oracle won in eerste instantie. Op zich niet verrassend. De merkenwetgeving is duidelijk: grijze import van buiten de EU is niet toegestaan. Oracle is volgens dit arrest alleen wel érg agressief in het tegenhouden van zulke grijze import, en timmert ook nog eens de tweedehandsmarkt stevig dicht met allerlei contractuele bepalingen richting afnemers. (Ook tweedehands Oracle-spul moet bij Oracle-dealers worden gekocht.) Dat kwam haar op een klacht wegens misbruik van haar machtspositie te staan, maar dat staat verder los van het argument waar Webwereld tendentieus van werd: hoe is het merkmisbruik om grijze import tegen te houden?

Centraal hier staat het vrij verkeer van goederen binnen de EU. Iets dat hier legaal op de markt is, mag onbeperkt worden doorverkocht. De merkhouder kan dat niet tegenhouden. Maar dit geldt alleen voor merkproducten die binnen de EU legaal op de markt zijn. M-Tech had echter een creatief argument: door de harde aanpak van Oracle, plus de onmogelijkheid om aan een product te zien of het in of buiten Europa op de markt gebracht was, werd in feite het vrij verkeer toch geblokkeerd. Niemand zou dan meer Oracle-producten durven te herverkopen, want wie weet zit er wel een oorspronkelijk-buiten-Europa-verkocht product tussen en dan krijg je die humorloze club met dure advocaten op je nek. En daarmee wordt Oracle de facto de enige die nog haar producten (origineel of gebruikt) kan verhandelen. Dat is niet de bedoeling van het Europese recht.

Een creatief argument, en voor dit gerechtshof creatief genoeg – M-Tech mag het komen aanvoeren en onderbouwen. Want dit was slechts een tussenarrest over de vraag of het hoger beroep überhaupt zin heeft of meteen afgewezen (“summary judgment”) had moeten worden. Er is dus geen inhoudelijk oordeel, tenzij je “dit overleeft de giecheltoets” als inhoudelijk ziet.

Tussen de regels door zie ik dat de raadsheren overwegen vragen aan het Europese Hof van Justitie te stellen over de grenzen van merkenrecht en uitputting. Dat zou wel een goed idee zijn.

Arnoud

Ik wil mijn dossier op internet zetten, mag dat?

dossier-bestand-folder-mappen-papier-papieren.jpgDiverse lezers vroegen me, in allerlei variaties:

Al geruime tijd ben ik verwikkeld in een conflict met een niet nader te noemen instantie. Mijn klachten worden constant getraineerd en afgewezen om onterechte redenen, zelfs nadat ik reeds enkele rechtszaken heb gewonnen en ze gewoon moeten doen wat de rechter zegt. Nu wil ik dit graag eens onder de aandacht van het publiek brengen, dus ik ga een website bouwen en daar het hele dossier op zetten. Maar mag dat eigenlijk wel, of krijg ik dan last met bv. de privacywetgeving?

Op zich is het toegestaan om een website te bouwen (of op andere wijze te publiceren) over een bepaalde situatie. Alleen bij het publiceren van concrete dossierstukken moet je uitkijken. De privacywetgeving is het belangrijkste probleem: een brief van de wederpartij kan naam en adres van een specifieke medewerker bevatten, en publicatie daarvan is een privacyschending. Je zult dus dat soort gegevens altijd moeten anonimiseren.

Bij uitgebreidere stukken, zoals bijvoorbeeld deskundigenrapporten of adviezen van derden, krijg je mogelijk ook te maken met auteursrechten. Zo’n stuk kan bijvoorbeeld een lap tekst of een afbeelding uit een werk van een ander bevatten, en het is niet gezegd dat je dat online mag publiceren. Bij het schrijven van zulke stukken wordt vaak geen rekening gehouden met auteursrechten, omdat de auteur niet verwacht dat die stukken openbaar gemaakt worden.

Correspondentie tussen advocaten moet je ook niet zomaar openbaar maken. Er bestaat zoiets als “confraternele correspondentie”, oftewel correspondentie tussen advocaten waarmee ze proberen een zaak te schikken. Dergelijke correspondentie mag niet zomaar ‘in het geding’ worden gebracht (art. 12 en 13 van de gedragsregels voor advocaten). Een advocaat die zo’n brief zomaar aan de rechter overhandigt, handelt in strijd met die gedragsregels.

Het is niet duidelijk of dit ook geldt voor de cliënt, maar als een advocaat willens en wetens meewerkt aan zo’n publicatie door zijn cliënt dan heeft die advocaat toch wel een probleem denk ik. In het hoger beroep in de Nijntje-zaak heeft Nijntje (Mercis) mede op die grond geëist dat Mijndomein ophoudt de toegezonden stukken te publiceren.

Een vonnis of beschikking van de rechtbank mag altijd online. Dit is publieke informatie waar geen rechten op zitten. Als het vonnis niet ter zake doende namen of andere persoonsgegevens noemt, is het netjes die te anonimiseren. Procedeer je bijvoorbeeld tegen een gemeente, dan hoeft de naam van de behandelend ambtenaar niet genoemd te worden.

Arnoud

“Internetrechtbank” e-court: goed idee, maar hm die uitwerking

e-court-logo-rechtspraak.pngNederlands eerste online rechtbank, moet de procesgang versnellen en daarmee ook goedkoper maken, las ik bij Emerce. De stichting E-Court wil rechtspraak weer betaalbaar maken door een snelle en efficiënte online procedure te bieden waar men binnen 8 weken voor 375 euro (of 1000 euro met zitting) tot een uitspraak kan komen. Een goed idee want je recht halen bij de offline rechtbank duurt lang en is vele malen duurder – al komt dat ook door de tarieven van de advocaten die je meeneemt. Maar ondanks het loffelijk streven van de stichting krijg ik de kriebels van de manier waarop E-Court haar concept presenteert (“Zijn jullie een rechtbank?” “Ja, e-Court is een private rechtbank.”).

E-court biedt in feite arbitrage aan, een op zich legale constructie (art. 1020 Rechtsvordering, en ik snap niet waarom e-Court zegt dat ze geen arbitrage zijn.).E-court biedt bindend advies voor geschillen, met de unieke constructie van een door de notaris op te maken proces-verbaal. Dit proces-verbaal levert een executoriale titel op, zodat het ‘vonnis’ meteen ten uitvoer kan worden gelegd. (Lees ook de commentaren hieronder, waaronder die van E-court zelf.

Hierbij moeten beide partijen het er wel mee eens zijn dat e-court de zaak mag beslechten. Je kunt in je contracten een standaardzin opnemen waarin je beslechting via stichting e-court afspreekt, en als de wederpartij daarmee akkoord gaat dan kun je hem dwingen naar e-court te gaan bij een geschil. Dit is een bestaande en geaccepteerde constructie (hoewel je als consument altijd deze afspraak opzij mag zetten als je liever naar de echte rechter gaat.

Maar e-court presenteert zich wel erg nadrukkelijk als “rechtbank”. Je moet echt je best doen om het woord “arbitrage”de uitleg te vinden op die site. En het schermen met zaken als notariële akte waar “in naam der koningin boven staat” of “rechtsgeldig” geeft me geen goed gevoel. Dit wekt bij de lezende leek de indruk dat dit een echt vonnis is van een overheidsrechtbank (waar immers diezelfde tekst boven staat). Alleen, zo’n akte is niet meer dan een stuk papier waarin een notaris vertelt wie voor hem verscheen en wat die persoon tegen hem zei.

De kritiek van de Raad voor de Rechtspraak lijkt me dan ook niet meer dan terecht. Hoewel ik dan wel weer de bal terug wil kaatsen naar de Raad waarom ze zelf niet zoiets op kunnen tuigen.

Update (17 oktober 2011) een probleempje bij de tenuitvoerlegging: Rechters weigeren tenuitvoerlegging vonnissen e-Court. De bedrijven die e-Court hadden ingeschakeld, blijken niet duidelijk met hun klanten te hebben afgesproken dat zij met arbitrage via e-Court werken. Niet e-Courts fout, maar wel pijnlijk.

Arnoud

Al te hard blaffen = geen proceskostenvergoeding

Onlangs kwam ik een kantonzaak uit Groningen tegen waarin de eisende jurist wel heel hard blafte: u pleegt plagiaat, u schendt de auteurswet, cliënt heeft de mogelijkheid om een civiele procedure tot veroordeling tot staking van de inbreukmakende handeling en/of betaling van schadevergoeding en/of een strafrechtelijke procedure aanhangig te maken. Bovendien zou aangifte worden gedaan.

Maar wat nu precies overgenomen was en waarom dat inbreuk zou zijn, bleek niet uit die brief. De gedaagde vroeg om verduidelijking: om welke teksten of passages zou het gaan en dan zou ze dat aanpassen. Het antwoord: woef, maar dan juridisch – u moet alle teksten weghalen binnen een week anders gaan we aangifte doen en een rechtszaak beginnen.

Uiteindelijk kwamen er dan toch twee stukjes tekst boven tafel die inbreukmakend zouden zijn. Die werden verwijderd, en toen (woef!) kwam er een schadeclaim van 2000 euro voor de overname en 1785 euro aan kosten voor juridische bijstand.

Daar maakt de kantonrechter in zijn vonnis gelukkig korte metten mee. Allereerst staat niet vast dat de betreffende teksten auteursrechtelijk beschermd zijn. De gebruikte woorden en frases (geluk, hoop, liefde, verdriet, etc) zijn zo gebruikelijk bij dit soort diensten dat er geen stempel van de maker (pardon, eigen intellectuele schepping) in de overgenomen tekstjes te herkennen is.

Belangrijker: de blaffende jurist krijgt zijn kosten niet vergoed. Want:

Om voor vergoeding in aanmerking te komen is het criterium of het maken van die kosten redelijkerwijs verantwoord was. De kantonrechter verstaat onder redelijkerwijs ondermeer dat men aan de wederpartij duidelijk maakt wat men van haar verlangt en haar in de gelegenheid stelt daaraan te voldoen voordat men kosten gaat maken. Uit de gang van zaken blijkt dat [gedaagde] zich van het begin af aan bereid heeft verklaard om de teksten aan te passen, maar dat [Eiser], nog voordat zij aan [gedaagde] had duidelijk gemaakt wat zij gewijzigd wilde zien de zaak ter behandeling aan [jurist] had overgedragen. Daar komt bij dat de eerste twee brieven van [jurist] wel dreigementen bevatten maar geen duidelijkheid gaven hoewel [gedaagde] daar uitdrukkelijk naar had gevraagd.

De eiser mag dus zelf de 2000 euro voor deze jurist betalen.

Een goeie zaak, wat mij betreft. De regels voor proceskostenvergoeding bij auteursrechtzaken is me al lang een doorn in het oog. In tegenstelling tot ‘gewone’ rechtszaken krijg je als verliezer bij een auteursrechtzaak namelijk de werkelijke rekening van de advocaat van de andere partij gepresenteerd. En dat pakt zuur uit bij veel bloggers die (al dan niet uit onwetendheid) een plaatje of tekst overnemen. Hoewel de schadevergoeding misschien beperkt kan worden vanwege bv. het kleine aantal bezoekers, blijven de advocaatkosten torenhoog. Dit maakt het bijzonder moeilijk om tot een fatsoenlijke schikking te komen. Elk uur onderhandelen is immers voor je eigen rekening als inbreukmaker.

Arnoud

Pirate Bay in Nederland verboden

The Pirate Bay moet de activiteiten in Nederland binnen tien dagen staken, meldde Webwereld gisteren. Dat krijg je ervan als je niet komt opdagen wanneer je wordt gedagvaard: dan krijgt de eiser automatisch gelijk (“bij verstek”). En ja, ook als je in het buitenland woont.

Maar was Pirate Bay wel rechtsgeldig gedagvaard? Er was immers met Twitter en Facebook gewerkt, en dat staat niet in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering als middel om een dagvaarding uit te brengen. Je moet een deurwaarder langssturen en de dagvaarding in een nationale krant laten publiceren (artikel 54(1) Rechtsvordering). Maar, zo oordeelt de kortgedingrechter in het verstekvonnis:

De voorzieningenrechter kan in spoedeisende gevallen in kort geding toch verstek verlenen tegen een in het buitenland woonachtige gedaagde wanneer niet is voldaan aan de betekeningsvoorschriften, indien zoveel mogelijk is gewaarborgd dat de dagvaarding degene voor wie die is bestemd daadwerkelijk heeft bereikt en wel zo tijdig dat hij nog de mogelijkheid heeft verweer te voeren.

Uit datzelfde vonnis blijkt dat BREIN niet alleen heeft getwitterd, maar ook de dagvaarding via zowat alle mogelijke andere kanalen heeft gestuurd die je maar kunt bedenken: naar de advocaat uit de strafzaak tegen Pirate Bay, naar de huisadressen die bij hun gemeentes in Zweden bekend zijn, enzovoorts. Verder bleek het vonnis vanaf een IP-range van Piratebyran (een met Pirate Bay geaffilieerde club) te zijn opgevraagd. Alles bij elkaar was dat genoeg voor de rechter om aan te nemen dat men de dagvaarding kende.

En zoals gezegd, als je gedagvaard bent en niet komt, dan verlies je de zaak. De rechter neemt dan “bij verstek” alle eisen over in het vonnis, tenzij de rechter een eis echt absurd vindt. En dat is hier niet het geval – het is op zich legitiem om te eisen dat een buitenlandse site dichtgaat omdat die je in Nederland schade berokkent.

Natuurlijk kun je je afvragen óf Pirate Bay wel in Nederland schade veroorzaakt en óf het gepast is om de hele site dan maar te sluiten, maar ja dat is de discussie die nu niet gevoerd wordt omdat Pirate Bay niet is komen opdraven.

Het lijkt me een goede zaak als Pirate Bay nu zo snel mogelijk in “verzet” gaat tegen dit vonnis. Anders krijgen ze namelijk (zo meldt NRC Handelsblad) over een paar maanden een Zweedse deurwaarder die een halve ton dwangsommen komt opeisen. Want ja, een vonnis in Nederland tegen een Zweed kan in Zweden worden uitgevoerd.

Ook de waarschijnlijke kopers van Pirate Bay zijn veroordeeld: zij moeten vanaf het moment dat ze de site kopen, iedere inbreuk op auteursrechten van de BREIN-achterban staken op straffe van een dwangsom. Een aparte constructie: men is geen eigenaar maar wordt het misschien, en toch worden ze alvast maar veroordeeld.

Aangezien ik met vakantie ben, laat ik het voor nu even hier bij 🙂

Arnoud