De term ‘bewijs’ en wat bewijs bewijst, kwam vorige week in de whatsappvonnisdiscussie langs. Daarbij kreeg ik een gevoel dat ik al vaker had: mensen lezen iets over “bewijs”, constateren dat wat de rechter zegt niet per se 100% altijd juist is en concluderen dat de rechter dús digibeet is, dat het vonnis geen stand zal houden en/of dat de rechtspraak belachelijk is. Ehm.
De term “bewijs” kennen we uit de wetenschap. Als iets bewezen is, dan is het zo. Daar kan geen twijfel over zijn; wie het wil verifiëren kan zijn gang gaan want een wetenschappelijke stelling moet falsifieerbaar zijn. Ik werd vroeger aan de TU doodgegooid met discussies over dat je van software kunt bewijzen dat deze foutloos is. Of dat kan, weet ik nog steeds niet, maar ik heb er wel een onbedwingbare neiging aan overgehouden om bij elke IT-gerelateerde kwestie te gaan zoeken naar foutjes, afwijkende situaties, uitzonderingen en bijzondere gevallen.
En volgens mij doet elke IT-er dat. Er is een flauwe grap over wat voor antwoord je krijgt als je een formule op het bord tekent. De wiskundige: “Wat mooi!” De natuurkundige: “Wat betekent dit in de praktijk?” De econoom: “Hoe kun je daar geld mee verdienen?” De IT-er: “Als je X=-5/8 invult, deel je door nul.” (En, oké, extra flauw: de taalwetenschapper: “Wilt u daar frietjes bij?”)
Het recht is echter geen wetenschap (maar een kunst) en hanteert dan ook niet die wetenschappelijke definitie. Iets bewijzen in het recht komt neer op de rechter mee laten gaan in jouw standpunt, meer niet. Hij moet er redelijkerwijs van overtuigd zijn dat je gelijk hebt. Of nou ja, in het civiele recht – wat wij hier meestal bespreken. Dus wanneer is er sprake van een contract, wanneer is er schade aangericht, wie is aansprakelijk voor welke handeling, etcetera. In het strafrecht (foei je gaat de cel in als je dat doet) geldt een strengere regel: wettig en overtuigend bewijs. De rechter moet ervan overtuigd zijn dat de verdachte schuldig is, er mag geen redelijke twijfel meer zijn.
Een bijzonder aspect daarbij is dat de rechter eigenlijk alleen mag werken met het bewijs dat de partijen hem aandragen. Plus, als partijen het ééns zijn over een bepaald feit, dan moet de rechter daarin meegaan. Hij mag niet zomaar dat feit zelf ter discussie stellen. Dus in de Whatsapp-situatie van vorige week: stel de werkgever had gezegd “ja dat bericht zal ongetwijfeld zijn binnengekomen maar in het arbeidscontract staat duidelijk dat je moet béllen” dan is bewezen dat het bericht is aangekomen. De rechter mag dan niet zelf zeggen “hoor eens, we wéten helemaal niet of dat bericht is aangekomen want twee vinkjes zegt niets”, ook niet met een beroep op Danny Mékic 😉 De partijen zijn het dan eens en dús moet de rechter mee.
Uitzondering daar weer op is als de partijen er niet over gáán, over dat feit. Als eiser en gedaagde samen zeggen dat ze getrouwd zijn, maar uit het bevolkingsregister blijkt van niet, dan zijn ze toch niet getrouwd. Maar dat is zelden aan de orde.
Verder zijn -in tegenstelling tot in de IT- theoretische problemen geen issue. Pas als er aanwijzingen zijn dat het probleem zich wérkelijk voordoet (in de telefoon van werkgever is het berichtje niet aanwezig) dan gaan we kijken waar dat door kan komen. Ik vind dat ook wel zo praktisch: waarom problemen erbij gaan zoeken als je al met een groot probleem (namelijk een rechtszaak) zit?
Bewijs in het recht heeft dus niets te maken met bewijs in de wiskunde. Het is niet meer dan “wie klinkt het meest geloofwaardig”. Dat mag je een risico vinden, maar in de zaak kunnen beide partijen dat prima betogen (al dan niet met deskundigen erbij) en een oplossing zoeken. Als ze daar behoefte aan hebben.
Arnoud