Rechters mogen niet zomaar googelen voor hun vonnis

waarom-smartfms-software.pngAls een rechtbank haar vonnis baseert op gegevens die het heeft ontleend aan een eigen zoektocht op een internetsite, schendt zij het principe van hoor en wederhoor. Dat bepaalde de Hoge Raad afgelopen vrijdag. De HR vernietigt daarmee een arrest van het gerechtshof dat mede gebaseerd was op gegoogelde informatie over een softwarepakket. De gevonden informatie was doorslaggevend voor het hof, maar zij had deze informatie eerst moeten presenteren aan de partijen, aldus de hoogste rechtbank.

Het geschil draaide om de goedkeuring van de rekening en verantwoording van een bewindvoerder. Deze had een licentie gekocht voor een softwarepakket (Smart FMS), een administratiesysteem waarmee de persoon onder zijn bewind direct online inzage had in zijn eigen financiën. Volgens de bewindvoerder was deze licentie een “gewone beheersdaad”, zodat geen toestemming van de rechthebbende of kantonrechter nodig zou zijn.

Het Hof had echter op internet nagekeken wat het doel was van dit softwarepakket, en had geconstateerd

dat het toch in de eerste plaats een systeem ten behoeve van de administratie van de budgetbeheerder is en dat het slechts als neveneffect de financiële mutaties op de eigen rekening voor de cliënten inzichtelijk maakt. Verder is het niet een systeem waarbij de cliënt de keuze heeft daar al of niet gebruik van te maken, zo hij al bereid is de kosten daarvan te dragen en hij de capaciteiten heeft daarvan gebruik te maken.

Daarmee was dit geen systeem voor de cliënt maar voor de bewindvoerder. En die posten mogen niet uit het budget voor de onder bewind gestelde cliënt gehaald worden. De kosten van het Smart FMS systeem moesten derhalve voor rekening van de bewindvoerder blijven, aldus het Hof.

De bewindvoerder was een tikje verbaasd door deze uitspraak, vooral omdat hij pas in het arrest kon nalezen dat het Hof dit onderzoek had gedaan (“De bewindvoerder heeft geen informatie overgelegd over de werking van het Smart FMS systeem, maar het internet (www.smartfms.nl) biedt wel enige informatie.”). Hij had dus geen enkele kans gehad te protesteren tegen deze conclusie of te proberen te bewijzen dat dit wél een nuttig systeem voor zijn cliënt was.

Omdat de internetzoektocht van het Hof tot voor de beslissing zeer relevante gegevens heeft geleid, had het Hof deze moeten voorleggen aan de partijen, aldus de Hoge Raad. En dat is vaste rechtspraak: eerder had de HR al eens geoordeeld dat een rechtbank

[geen] eigener beweging verkregen feitelijke gegevens aan zijn beslissing ten grondslag mag leggen zonder partijen in de gelegenheid te stellen daarvan kennis te nemen en zich daarover desgewenst uit te laten

En specifiek over googelen hebben we natuurlijk de zaak over googelen op “A.C.A.B.”, waarbij het aantal Googletreffers geen bewijs was dat een bepaalde term “algemeen bekend” zou zijn.

Dit lijkt me volstrekt juist. Googelen en zelf informatie aandragen is prima. Maar je moet wel gelegenheid bieden om weerwoord te geven. Hoewel het mij als rechter wel uitermate zou frustreren dat ik de resultaten van elke query ter zitting moet bespreken, hoe onschuldig de informatie me ook lijkt.

Update (23 april) in een andere context bepaalt het Hof Arnhem dat de rechtbank de website van de ANWB mag raadplegen om na te gaan in hoeverre het door de fabrikant opgegeven brandstofverbruik afwijkt van het verbruik in de praktijk. De ANWB is voldoende betrouwbaar kennelijk.

Arnoud

Een half miljoen winnen in een goksitebanner, mag dat?

heeft-50000-euro-gewonnen-kansspel.pngEen lezer wees me op een banner die hij in beeld kreeg tijdens het internetten. Ene ‘Noorsia’ zou 50.000 euro gewonnen hebben met een online kansspel. Dat was niet de eerste keer: de lezer schatte al minstens tien van zulke banners gezien te hebben, zodat aanbieder Hopa.com al meer dan een half miljoen prijzengeld zou hebben uitgekeerd, hetgeen nogal sterk lijkt. Mag dat zomaar?

In Nederland is het nog steeds verboden om kansspelen te organiseren (of eraan mee te doen) als daar geldprijzen mee gewonnen kunnen worden. Je moet een vergunning hebben, en internetcasino’s krijgen die categorisch niet. Meedoen aan dit soort spelen is dus juridisch riskant. Ons strenge kansspelbeleid staat wel op losse schroeven sinds enkele uitspraken van het Hof van Justitie.

Er zijn plannen om ons kansspelbeleid te liberaliseren. Kort gezegd moet er een Kansspelautoriteit (Ksa) gaan komen, die vergunningen gaat afgeven voor online kansspelen. Dat gaat met name over poker: uit onderzoek zou blijken dat het overgrote deel van het illegale kansspelaanbod via internet bestaat uit poker. Waarbij zij opgemerkt dat poker in 2010 door de rechter geen kansspel werd geacht (het hoger beroep loopt nog).

Ondertussen zijn sites als deze dus hoogst problematisch. Naast dat ze dus de Wet op de kansspelen overtreden als ze Nederlanders gelegenheid geven om te gokken voor geld, zijn deze reclames ook nogal misleidend te noemen. En dan kan Hopa.com in haar voorwaarden wel zeggen dat ze

niet in staat zijn de om de legaliteit in elke jurisdictie te controleren en het uw verantwoordelijkheid is om zeker te maken dat het wettelijk is toegestaan om de NGI diensten te gebruiken voordat u inlogt bij onze website(s) volgens de wet van de jurisdictie waar u zich bevind.
maar dat helpt natuurlijk weinig. Hopa is zelfstandig aan te spreken onder de Wok, want niet alleen het gokken is strafbaar maar ook het aanbieden van een gokspel dat zich richt op Nederland en waar je geld kunt winnen. Als je actief een Nederlandstalige site gaat bouwen met een “.nl” subdomein met iDeal-betalingen, dan richt je je gewoon op Nederland.

Omdat het bedrijf op Malta zit en vanuit daar “de Firma exploiteerd” (sic), is er praktisch gezien weinig te doen. (Tenzij Teeven het ook hier op z’n heupen krijgt en voor blokkades en filters gaat pleiten.) Je kunt de misleidende reclame via de Reclame Code Commissie of de rechter laten verbieden, maar praktisch heb je bar weinig aan dat vonnis.

Arnoud

De verdwenen mail over het bericht in het IB-Groep-portaal

ibg-studie-portaal-bestuursrecht-bericht.pngAls je als student een besluit van de IB-Groep niet op tijd ziet, omdat het in je Mijn IB-Portaal geschoven is maar jij daar geen mail over hebt gehad, is het dan jouw schuld dat je te laat bezwaar maakt? In korte tijd wees de rechtbank Arnhem twee vonnissen over wat rechtens is wanneer een bericht via het “Mijn IB-Groep” portaal niet aankomt, of de student geen melding per mail krijgt dat er een bericht in dat portaal zit. De redenering in met name de tweede zaak was opmerkelijk.

In beide zaken betrof het een omzetting van een beurs voor een uitwonende naar een beurs voor een thuiswonende studerende. De IB-Groep doet dat automatisch als je adres bij hen niet overeenstemt met wat in de Gemeentelijke Basisadministratie staat. Je kunt dan bezwaar maken (bv. omdat je wél op tijd wat had doorgegeven of omdat de GBA-gegevens onjuist zijn) maar dat moet je wel binnen zes weken nadat het besluit is bekendgemaakt.

Zo’n besluit mag elektronisch worden verzonden, mits de ontvanger eerder kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is (art. 2:14 Awb). En dat doe je als je je aanmeldt bij “Mijn IB-Groep”, omdat de (overigens niet online staande) Algemene Voorwaarden bepalen dat je dat doet. Je krijgt dan geen post meer met besluiten maar je berichten worden in het portal geplaatst. Wel kun je een alert krijgen als er een nieuw bericht is.

De rechtbank leidt uit de voorwaarden af dat je vanwege deze regels uit de AV erop mag vertrouwen dat je een e-mailbericht gaat krijgen als er een nieuw Bericht (ja, met hoofdletter) in je portaal is geplaatst. In beide zaken was er bewijs dat de mail was verstuurd. In de eerste zaak werd dat bewijs als volgt gewogen:

Uit het door verweerder in geding gebrachte outputbestand, waarop het e-mailadres van eiseres staat vermeld in combinatie met het Bericht van 10 april 2009, blijkt dat deze lijst is aangeboden aan Procesbeheer Multimedia. Op basis van deze lijst verzendt Procesbeheer Multimedia telkens op vrijdagmiddag na 17.00 uur de betreffende e-mailberichten aan de studerenden. De daadwerkelijke verzending van een e-mailbericht aan een studerende wordt daarmee naar het oordeel van de rechtbank echter niet aangetoond.

De studente verliest het echter toch, maar om een heel andere reden: ze was op 19 mei 2009 naar het servicekantoor van de IB-Groep gegaan waar ze werd gewezen op het bestaan van het omzettingsbesluit van 10 april 2009. Het is een vaste regel dat als je weet van een besluit, je zo spoedig als mogelijk tegen dat besluit bezwaar moet maken. En dat was hier niet gebeurd.

In de tweede rechtszaak liggen de feiten volgens mij precies hetzelfde, maar daar verliest de student.Meelezende postmasters, graag uw commentaar:

Blijkens de door verweerder verschafte informatie is het proces digitale verzending binnen verweerders organisatie zo ingericht dat het outputbestand van het “proces versturen” automatisch wordt ingelezen in een e-mailpakket, “Kanamarketing” geheten, dat per studerende een e-mailbericht aanmaakt. De ingelezen e-mailberichten worden vervolgens aangeboden aan de mailservers, die de e-mailberichten verzenden. In het e-mailpakket zelf wordt gezien of alle e-mailberichten zijn verzonden. Indien e-mailberichten niet worden verzonden, dan wordt dat door middel van een naar nul aflopende teller gesignaleerd en wordt geprobeerd het gesignaleerde e-mailbericht alsnog te verzenden.

Deze werkwijze en de registratie van de controle in het computersysteem zijn naar het oordeel van de rechtbank zodanig klein dat de kans op een fout verwaarloosbaar is. Er was ook geen bounce geregistreerd of andere indicatie dat het bericht onbestelbaar was.

U mag nu gaan gillen:

De door verweerder overgelegde uitdraaien van het outputbestand en het ontbreken van het e-mailadres op de hardbounce-lijst vormen daarbij naar het oordeel van de rechtbank voldoende bewijs voor de verzending naar, en ontvangst van het e-mailbericht op, het e-mailadres van de studerende.

Dit is namelijk écht fout: bewijs van verzending is geen bewijs van ontvangst. De HR formuleerde dat in 2004 zo:

Van een onjuiste rechtsopvatting is sprake, indien het oordeel berust op de gedachte dat een juiste adressering en aangetekende verzending op zichzelf voldoende aannemelijk maken dat de brief (tijdig) aan de geadresseerde is aangeboden. … Van een onvoldoende motivering is sprake indien het vermoeden dat de brief [eiser] heeft bereikt, alleen is gebaseerd op het gegeven dat de juist geadresseerde brief niet is geretourneerd.

En precies datzelfde lijkt me op te gaan voor e-mail. Sterker nog, juist voor e-mail aangezien het ondertussen wel gemeengoed is dat e-post regelmatig stilletjes verdwijnt in spamfilters tussen verzender en ontvanger.

Wie het verschil snapt, mag het zeggen.

Arnoud

Per ongeluk mobiel internetten = geen factuur

Als je als telecomboer telefoons of sims levert die zonder nadere handelingen van de consument gaan mobiel internetten, dan kun je daar geen factuur voor sturen. Dat maak ik op uit een recent Rotterdams vonnis tussen Telfort en een klant die bij Telfort een mobiele-telefonieabonnement had afgenomen en een rekening had gekregen voor 15 euro gebruikskosten mobiel internet, met daar later nog 232,15 euro bovenop wegens kosten blokkering en kosten contractbeëindiging.

Telfort stelde dat ze recht had op deze kosten, omdat uit hun administratie bleek dat deze klant wel degelijk mobiel had geïnternet. Men had nota’s overlegd waaruit bleek op welke dagen dit gebruik had plaatsgevonden en hoeveel megabyte het gebruik op de verschillende dagen betrof. De klant stelde daar tegenover dat hij pas achteraf had ontdekt dat er via zijn SIM-kaart onbedoeld en ongewenst contact werd gemaakt met het mobiele-internetnetwerk van Telfort. Dit gebeurde als zijn telefoon verbonden was met zijn privé Wifi-netwerk en vervolgens buiten het Wifi-bereik kwam.

De vraag is dan, was er overeen gekomen dat de klant mobiel mocht internetten? Zo ja, dan was hij de gebruikskosten verschuldigd en dan was de afsluiting wegens wanbetaling (en de boetes/kosten) terecht. Zo nee, dan mocht Telfort hem niet afsluiten.

De rechtbank begint bij de papieren waarmee het contract is aangevraagd en concludeert dat mobiel internet niet is afgesproken:

Noch uit het door [gedaagde] verzonden formulier, noch uit de bevestigingsbrief van Telfort blijkt dat partijen afspraken hebben gemaakt over gebruik door[gedaagde] van het netwerk van Telfort voor mobiel internet of het in rekening brengen van kosten terzake. Een grondslag voor het in rekening brengen van kosten ter zake van mobiel internet kan hieruit dan ook niet worden afgeleid.

Het zou nog kunnen dat er later nog een mobielinternetabonnement is afgesloten. Het is immers gebruikelijk dat je later allerlei blokken of extra’s kunt afnemen binnen een abonnement. En dat hoeft niet per se met een schriftelijke contractswijziging. Als je bijvoorbeeld via het klantenportaal een vinkje bij “mobiel internetten” zet, of “INTERNET AAN” sms’t naar het aangewezen servicenummer dan telt dat ook als akkoord. En dan zit je natuurlijk ook aan de kosten vast.

Telfort gaf aan dat eigenlijk niet meer nodig was dan je telefoon op een bepaalde manier configureren, maar ontkende dat een telefoon automatisch van een lokaal wifi-netwerk zou overschakelen naar mobiel internet. Alleen kon Telfort niet laten zien wát je dan moest doen, en of daar eventuele informatie van Telfort bij nodig was.

Cruciaal voor de rechtbank was dat er geen sleutel, wachtwoord of inloginformatie van de provider nodig is om mobiel internet te kunnen gebruiken. Dan maak je het wel érg makkelijk om per abuis op het dure 3G-netwerk te zitten in plaats van thuis op je eigen wifi-netwerk. (Weet iemand hoe dat nu eigenlijk zit? Welke telefoon gaat zelfstandig 3G internet aanzetten als hij buiten bereik van een wifi netwerk komt/)

De rechtbank gelooft dan ook de klant die zegt dat zijn telefoon dat automatisch gedaan moet hebben. Als dit niet zo werkt, dan had Telfort maar moeten uitleggen hoe je wél op het 3G netwerk zou komen met je abonnement, en met name hoe daaruit dan blijkt dat je akkoord was daarmee (en met de prijs natuurlijk). De klant hoeft dus niets te betalen voor het mobiele internetten. Ook moet Telfort zijn BKR-registratie (altijd gezellig bij zulke conflicten) ongedaan maken.

Zijn twee ton schadevergoeding wordt echter afgewezen. Hij had namelijk alleen Telfort gewaarschuwd dat hij 500 euro wilde hebben per dag dat hij afgesloten was, maar niet onderbouwd waarom die 500 euro een reëel schadebedrag was. Logisch, maar wel ergerlijk want het levert nul prikkel op voor Telfort om het beter te gaan doen.

Arnoud

Mag KPN abonnees wel extra kosten voor mobiele datadiensten opleggen?

Een lezer vroeg me:

Naar aanleiding van de plannen van KPN om bepaalde mobiele data diensten extra te belasten met een toeslag, vroeg ik me af of ze dat wel mogen doorvoeren. In mijn contract (met deze algemene voorwaarden) staat immers niets over dergelijke meerkosten. Kan ik ze bij de rechter verbieden deze toeslag op te leggen, of in ieder geval mijn contract dan laten ontbinden?

Afgelopen maandag hebben we het al gehad over dit voorstel van KPN en wat het betekent voor netneutraliteit. Maar deze lezer stelt een heel terechte praktische vraag: contract is immers contract, en mag KPN dat wel eenzijdig openbreken?

KPNs algemene voorwaarden voor internetbundels bevatten een expliciete bevoegdheid voor KPN om “maatregelen” te nemen tegen VoIP en SMSoIP diensten.

De voorwaarden van KPN die de lezer citeert, bevatten een beding dat botweg stelt “KPN is gerechtigd de Algemene Voorwaarden en tarieven te wijzigen.” Dat heb je als klant maar te slikken. Of nou ja, dat hoeft niet maar in dat geval moet je het contract opzeggen per de datum waarop de wijziging in werking treedt.

Die constructie is legaal. Je mag als bedrijf in algemene voorwaarden opnemen dat je het contract mag wijzigen. Specifiek voor telecommunicatiecontracten regelt de wet de spelregels: minstens vier weken van tevoren aankondigen en gelegenheid geven tot kosteloos opzeggen.

In november 2009 oordeelde de OPTA dat “een structurele beperking van de internetsnelheid bij het gebruik van bepaalde diensten” ook moet worden gezien als een contractswijziging. Er verandert misschien geen letter in het contractsdocument zelf, maar als je internetsnelheid ineens omlaag kukelt of een poort geblokkeerd wordt, is de inhoud van je contract wel anders. Dus ook bij technische aanpassingen aan de dienst geldt: aankondigen en kunnen opzeggen.

KPN kondigt de maatregel ruim op tijd aan en zal ongetwijfeld klanten gewoon laten gaan die hierom op willen zeggen. Binnen de huidige wet is ze dus legaal bezig.

Arnoud

Op internet zoeken naar kievitseieren

kievitsei.pngTot en met vrijdag mag het nog: het rapen van eieren van de Vanellus Vanellus oftewel de kievit. Wat dat met internetrecht te maken heeft? Op zich niet veel, ware het niet dat er geprocedeerd is bij het Gerechtshof Leeuwarden over de vraag of de bekendmaking van de foerageergebieden op internet wel adequaat is. Immers, rapen buiten deze gebieden is een strafbaar feit, dus je moet wel eenvoudig kunnen nagaan of je in een verboden gebied aan het rapen bent.

De Flora- en faunawet verbiedt het rapen van eieren. Maar omdat het zo’n leuke traditie is, heeft de Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân een ontheffing verleend voor het rapen van kievitseieren in een ganzenfoerageergebied. Die gebieden staan aangegeven op internet. Maar de verdachte in deze zaak maakte bezwaar, omdat

de kaart van de ganzenfoerageergebieden, zoals te raadplegen op de website van de provincie Fryslân, vaag en algemeen is, omdat op de kaart onduidelijk is waar de grenzen tussen de diverse percelen liggen en omdat aan de hand van deze kaart ter plaatse in het veld beoordeeld moet worden of men zich in een ganzenfoerageergebied bevindt.

Wie even meekijkt, zal het met me eens zijn dat zo’n interactief Flashdinges die bij elke keer zoomen opnieuw moet tekenen én nergens straatnamen of perceelnummers zet, niet het toppunt van duidelijkheid is. En duidelijkheid is wel gewenst als het gaat om strafbare feiten: je mag niet veroordeeld worden tenzij het strafbare feit duidelijk in de wet vastgelegd is.

Het Gerechtshof vindt echter de verwijzing duidelijk genoeg: op de ontheffingskaart staat “De ganzenfoerageergebieden staan aangegeven op www.fryslan.nl (kaarten en cijfers)” en daarmee weet iedereen hoe na te gaan waar de legale raapgebieden te vinden zijn. Of nou ja, iedereen: de mensen die op grond van een ontheffing mogen rapen en dat is maar een beperkte groep mensen. Die mensen moeten dus maar slim genoeg zijn om een website te kunnen gebruiken. (Ik denk dat op de achtergrond ook meespeelt dat het alternatief van overal bordjes ophangen voor zo’n kleine groep niet redelijk is gezien de kosten.)

Nu de verdachte wel op de interactieve kaart had gekeken maar geen printouts had gemaakt, en ook niet de de Provincie Fryslân of de Bond van Friese Vogelbeschermingswachten had gevraagd waar de grenzen lagen, vindt het Hof dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om na te gaan waar hij mocht rapen. En omdat er óók nog eens bordjes stonden bij de officiële ingang van het gebied waar hij ging rapen (hoewel hij via een weiland daar terechtgekomen was), wordt hij veroordeeld tot een boete van 210 euro.

Arnoud<br/> Foto: Kievitsnest (gelicentieerd onder GNU-licentie voor vrije documentatie, versie 1.2 of enige latere versie als gepubliceerd door de Free Software Foundation; zonder Invariant Sections, zonder Front-Cover Texts, en zonder Back-Cover Texts)

LinkedIn-contact toevoegen levert 10.000 euro boete op wegens schending relatiebeding

linkedin-relaties-contacten-connectieHet toevoegen van een relatie uit je vorige werkkring aan je LinkedIn-netwerk kan wel eens flinke financiële gevolgen hebben voor vele werknemers, las ik bij Jobbroker. De rechtbank Arnhem had namelijk gevonnist dat een werknemer een boete van 10.000 euro moest betalen omdat hij het relatiebeding had geschonden door iemand toe te voegen aan zijn LinkedIn-netwerk.

Een relatiebeding is een bepaling in een arbeidsovereenkomst waarin wordt afgesproken onder welke voorwaarden na afloop wel of niet relaties van de ex-werkgever mogen worden benaderd. Een relatiebeding moet schriftelijk en individueel worden afgesproken. En natuurlijk mag een relatiebeding niet zomaar contact met “iedereen tot in de eeuwigheid” verbieden. Er moeten redelijke grenzen worden gesteld. Zo zal een relatiebeding veelal beperkt zijn tot één of twee jaar na afloop van de arbeidsovereenkomst, en worden soms expliciet bedrijven genoemd waarmee nadrukkelijk geen contact gezocht mag worden.

In het arbeidscontract was in deze zaak een zeer breed relatiebeding voor vijf bedrijven opgenomen, waarin het de werknemer werd verboden na beëindiging van het contract

als particulier, als zelfstandig ondernemer, als werknemer in dienst van derden of in welke hoedanigheid dan ook, direct of indirect, rechtstreeks of zijdelings contact te hebben of te onderhouden, één en ander in de ruimste zin des woords, met de volgende (leverancier)relaties van werkgever [lijst van vijf].

De werknemer had op zeker moment een LinkedIn-connectie gelegd met een werknemer van een van die vijf bedrijven. Wanneer exact was onderwerp van discussie: de werknemer stelde dat dit nog tijdens het dienstverband was, en de werkgever dat dit pas na de beëindiging had gebeurd. Bij LinkedIn-profielen kun je niet eenvoudig de datum van een verbinding zien. Het enige dat je hebt, is de homepage met alle updates, waar in dit geval “32 minutes ago” stond. Maar door de wel genoemde data van andere updates te analyseren, komt de rechter tot de conclusie dat de update in september 2010 heeft plaatsgevonden. En dat was ná de datum van beëindiging (31 maart 2010).

De rechter ziet het geaccepteerde contactverzoek als een overtreding van het relatiebeding. Naar de letter van het beding is dat juist: iemand op LinkedIn toevoegen is “in welke hoedanigheid dan ook, direct of indirect, rechtstreeks of zijdelings contact hebben” met die iemand. Al was het maar omdat LinkedIn een updatemail stuurt dat je connectverzoek is geaccepteerd.

Of daarmee élke LinkedIn-verbinding een schending van een relatiebeding oplevert, betwijfel ik. Vonnissen bij arbeidsrecht zijn altijd heel erg gebaseerd op de specifieke feiten – en vaak ook het gevolg van reeds flink uit de hand gelopen ruzies en misstanden. Dit vonnis was een vervolg op een eerder vonnis waarbij óók al geoordeeld werd dat het relatiebeding was overtreden. Ik kan me goed voorstellen dat een rechter dan strenger vonnist, zeker bij een kort geding waarbij niet al te diep op de feiten ingegaan kan worden.

Ook moet je bij elk relatiebeding apart analyseren of het wel redelijk geformuleerd is en of deze specifieke connect een overtreding daarvan zal zijn. Een relatiebeding dat vijf bedrijven specifiek noemt, zal eerder redelijk zijn dan “verboden met enige relatie contact op te nemen”.

Wel zul je als ex-werknemer extra voorzichtig moeten zijn met het opnemen van relaties in je netwerk die eigenlijk van je werkgever zijn. Zeker als ze op zo’n expliciete lijst staan. Maar dat is niet LinkedIn-specifiek: dat mocht je ook al niet met de Rolodex met visitekaartjes tien jaar geleden.

Update het Hof Arnhem vindt ziet ook geen problemen in LinkedIn onder een concurrentiebeding/relatiebeding rekenen:

zal het hof de gedeeltelijke schorsing van het concurrentiebeding zo formuleren dat het [A] verboden is (blijft) zakelijk contact te onderhouden met klanten van Smeba. Daarbij maakt het niet uit van wie dat contact uitgaat en waarover het contact gaat, zodat ook het hebben van contact via een zakelijk netwerkmedium als LinkedIn onder dat verbod valt. Alleen contact dat zuiver in de privésfeer ligt valt niet onder het verbod.

Arnoud

UTwente verbiedt studenten porno te kijken

Ok ok die kop was flauw, want het is ongetwijfeld niet hun bedoeling maar het stáát er wel. De Universiteit Twente overweegt een Gedragscode ICT- en Internetgebruik in te voeren, en daarin staat een verbod (artikel 3.9) op het verzenden en opslaan van “pornografische berichten” of het bezoeken van sites die dat aanbieden. Een bekende frase in reglementen voor bedrijven en instellingen, maar dit geldt óók voor studenten die op de campus wonen en vanuit hun kamer porno willen kijken.

Speciaal voor “thuisgebruik” staat er wel een apart artikel in dat zegt

Het is de student-gebruiker toegestaan het ICT- en Internetgebruik in beperkte mate in te zetten voor privédoeleinden. Studenten die op de Campus van de UT wonen en voor de Internettoegang in hun woning gebruik maken van het UTnet en SURFnet worden geen beperkingen opgelegd voor privégebruik.

Die tweede zin zou het probleem moeten opheffen, maar één lid verderop staat dan weer

Verder zijn de overige bepalingen in deze Gedragscode onverkort voor studenten-gebruikers die op de campus woonachtig zijn van toepassing.

Het is mij niet duidelijk of dit lid probeert te zeggen “Afgezien van bij internetgebruik in de woning gelden de overige bepalingen onverkort” of dat men alleen probeert het “beperkte mate” op te heffen met de “geen beperkingen” en de “verder zijn de overige bepalingen” juist als waarschuwing neerzet: privégebruik mag maar alle andere verboden gelden nog steeds.

Ik hoop het eerste, dan is het een kwestie van onzorgvuldige redactie en dat kan vast snel worden opgeheven. Studenten hebben net als werknemers gewoon recht op privacy, ook bij het gebruik van internetfacilitieten van de instelling. Zeker als ze dat doen vanuit hun huis. Ik zie geen reden waarom een universiteit in die situatie verder zou mogen gaan dan een “gewone” provider.

Het reglement ziet er voor het overige keurig uit trouwens. Dat zouden meer instellingen moeten doen.

Arnoud

DNA afstaan vanwege discriminerende tweet?

tweet-discriminatie.pngBij Madbello las ik het opmerkelijke bericht dat een zeventienjarige twitteraar DNA moest komen afgeven nadat hij (voorwaardelijk) veroordeeld was voor een haatzaaiende tweet. En na deze retecoole reactie kon ik niet anders dan er induiken.

De jongeman was veroordeeld voor het twitteren van

Tering joden in israel zijn weer bezig. Als de Fuhrer nou zijn werk had afgemaakt was dit niet gebeurd. #siegheil

Het vonnis is nergens te vinden (want de verdachte is minderjarig), en dat is jammer want zo is het heel lastig te duiden wat daarna kwam: een sommatie tot afgifte van DNA materiaal. Daarbij werd namelijk verwezen naar artikel 285 Strafrecht, oftewel het bedreigen met geweld van personen. Ik zie met de beste wil van de wereld niet hoe een tweet als deze als bedreiging gezien kan worden.

Op zich klopt het wel dat áls het om bedreiging gaat, DNA kan worden afgenomen. De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden bepaalt namelijk dat bij elk ernstig misdrijf (zoals gedefinieerd in artikel 67 Strafvordering) DNA mag worden afgenomen. En artikel 285 lid 1, oftewel de bedreiging, valt onder die definitie.

Die Wet DNA heeft dan weer wel een uitzondering: geen DNA zal worden afgenomen als

redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.

en dat had wat mij betreft reden moeten zijn om in dit geval af te zien van DNA-afname. Update (11 maart): in de comments wijst Arnout Veenman erop dat

DNA moet worden afgenomen, tenzij een van de twee uitzonderingen zich voordoet en die moeten ook nog eens beperkt worden uitgelegd. Voor andere uitzonderingen die uit het systeem van de wet voortvloeien is volgens de HR geen plaats en ook art. 40 IVRK biedt een dergelijke generieke uitzondering niet voor minderjarigen .

Arnoud<br/> Disclaimer: het was niet de bedoeling van de maker dat dat poppetje in het plaatje de Hitlergroet lijkt te brengen.

Onrechtmatig verkregen bewijs

bewijs.pngVorige week las ik een interessante blog van ICT-advocaat Menno Weij over onrechtmatig verkregen bewijs in het normale Nederlandse recht. Wie wel eens Amerikaanse rechtbankseries heeft gekeken, kent de uitdrukking “fruit of the poisonous tree”. Daarmee doelt men op een Amerikaansrechtelijk concept waarbij bewijs van tafel geveegd wordt omdat het uit een illegale bron afkomstig is. Zo kan een geluidsopname uitgesloten worden van het bewijs omdat deze zonder de wettelijk verplichte toestemming is gemaakt, of een drugspartij omdat de politie zonder warrant is binnengevallen in een woonhuis.

Bij ons gelden dergelijke regels ook – in het strafrecht. In het gewone civiele recht (waarbij burgers of bedrijven elkaar aanklagen) gelden zulke regels niet. De rechter weegt wat de partijen aandragen en beslist zelf hoe veel waarde hij ergens aan verbindt. Er is volgens de wet geen mogelijkheid om iets op voorhand buiten de rechtszaal te houden met het enkele argument dat de bron ‘besmet’ of illegaal is (of dat elektronisch bewijs niet bruikbaar is). Het kan meewegen dat iets illegaal verkregen is, maar doorslaggevend is dat niet. Voorop staat de waarheidsvinding.

Maar geen regel in het recht of er is wel een uitzondering op. Weij vond een recent vonnis dat voortborduurt op een arrest van de Hoge Raad uit 1987 (Hoge Raad 16 juni 1987, NJ 1988, 850). In die uitspraak oordeelde de HR dat een inbreuk op de privacy op zich geen reden is om bewijs uit te sluiten. Daarvoor moet de inbreuk “rechtens ontoelaatbaar” zijn, en daarvan is pas sprake als er méér is dan alleen een schending op zich.

In deze zaak vindt de rechter dat er geen sprake is van een dergelijke zware inbreuk, zodat de stiekem gemaakte gespreksopname gewoon gebruikt mag worden als bewijs. Het ging over gesprekken tussen een werkgever en werknemer die bij deze rechter stonden toen de werknemer ontslagen werd.

De gesprekken met [werknemer] heeft [naam 1] gevoerd in zijn hoedanigheid als directeur van NAM, als werkgever van [verweerder], waarbij deze gesprekken in overwegende mate een zakelijk karaker hadden. Het enkele feit dat [naam 1] er niet bedacht op hoefde te zijn dat zijn gesprekken met [werknemer] zouden worden opgenomen – zeker niet nadat hij [werknemer] daarnaar had gevraagd en deze dit ontkende – leidt niet tot de conclusie dat sprake is van een rechtens ontoelaatbare inbreuk op de privacy. Wel acht de kantonrechter dit een omstandigheid die bij de beoordeling van het goed werknemerschap in het kader van toepassing van de kantonrechtersformule aan de orde kan komen.

Het gesprek mag dus worden gebruikt, maar indirect heeft het stiekeme opnemen wel consequenties. De werknemer die de opnames maakte, kan hierdoor mogelijk als ‘slecht werknemer’ gezien worden en daarmee een lagere ontslagvergoeding krijgen.

In 2008 oordeelde de Maastrichtse kantonrechter dat bij een commercieel gesprek met een consument wél alleen mag worden opgenomen met aparte toestemming, omdat het anders niet als bewijs gebruikt kan worden. De opname moest vervolgens ook samengevat worden in de opdrachtbevestiging die de consument moet ontvangen. Best slim: daarmee creëer je op voorhand een mogelijkheid om het bewijs aan te vechten, kort nadat de opname is gemaakt.

Maar dat is dus een bijzondere situatie. Hoofdregel is en blijft: opnemen mag, ook zonder toestemming.

Wel ben ik nu benieuwd naar de “bijkomende omstandigheden” waarmee je wél een opname van tafel zou kunnen vegen. Wanneer is het stiekem opnemen van een gesprek zó erg dat we er niet eens naar willen luisteren, ongeacht wat de opname zou kunnen bewijzen?

Arnoud