Er zitten minderjarigen in mijn spel!

inschrijven-leeftijd.pngEen lezer vroeg me:

In het online spel dat ik speel, zie ik steeds vaker minderjarige deelnemers. Het spel kent volgens mij geen minimum-leeftijd maar vereist wel dat minderjarigen met toestemming van hun ouders spelen. Ik krijg niet de indruk dat die deelnemers die toestemming hebben. Welke verantwoordelijkheid heb ik als volwassen speler tegenover die minderjarige spelers, of tegenover het beheer?

Als deelnemer heb je geen speciale verantwoordelijkheden of plichten als je ontdekt dat andere deelnemers minderjarig zijn. Minderjarigheid is -in het contractenrecht- een kwestie tussen de contractspartijen, de deelnemer en het beheer dus. Als deelnemer heb je niets te maken met die contractuele relatie. Iedere deelnemer heeft een eigen contract met het beheer, en de (on)geldigheid van één contract staat volstrekt los van de andere contracten, en van de relatie tussen die contracthouders onderling.

Het beheer mag eisen dat deelnemers zestien (of achttien) jaar of ouder zijn, en mag redelijke maatregelen invoeren om dit af te dwingen. In de praktijk gaat het meestal goed, omdat je er niets van merkt dat iemand minderjarig is. Een 14-jarige kan ook prima discussiëren op een forum of meedoen aan een spel. Als minderjarigen moeten betalen, dan wordt het lastig. En bij profielen van minderjarigen ligt er ook een probleem: de privacywet verbiedt dat, zonder toestemming van de ouders.

Maar nogmaals, dit is allemaal een probleem tussen de deelnemer (en diens ouders) en het beheer. Heeft het beheer de leeftijd gecontroleerd en toestemming van de ouders gekregen, dan mag een minderjarige probleemloos meedoen. Zijn relatie tot medespelers is dan niet anders dan die van de volwassen spelers. Of je met zo iemand wilt samenspelen, is een andere kwestie, maar dat is meer iets van persoonlijkheid.

Hooguit zou je als medespeler het beheer kunnen tippen: “Weten jullie wel dat persoon X eigenlijk 13 jaar is”. Als het beheer dat nog niet wist, dan kunnen ze met zo’n klacht op onderzoek uitgaan en eventueel persoon X uitsluiten totdat diens ouders zich melden met de goedkeuring. Als het gaat om een site die voor volwassenen bedoeld is (bijvoorbeeld vanwege erotische inhoud, die niet aan zestienminners mag worden getoond), dan lijkt me zo’n tip bijna verplicht, omdat je dan heel theoretisch kunt zeggen dat je anders medeplichtig wordt aan het laten vertonen van erotiek aan zestienminners (art. 240a Strafrecht). Maar dat is echt een extreme uitzondering.

Iets realistischer: je komt een speler tegen met een betaald premiumaccount of met vele dure spullen waarvan je weet dat die met echt geld zijn gekocht. Je ontdekt dat die persoon twaalf is en hij/zij zegt dat zijn ouders er niets van weten. Moet je dan iets doen? Moreel gezien: misschien. Juridisch gezien: nee. Je kúnt hier niets mee, want dit raakt jouw contractuele relatie tot het beheer niet.

Arnoud

Mogen kinderen betalen in sociale games?

farmville-credits.pngVia internetspellen als Farmville en Happy Harvest betalen kinderen soms tientallen euro’s voor zaken als het onderhouden van een digitaal tuintje, las ik bij Adformatie. Hoogleraar Jeugd en Media Patti Valkenburg wil paal en perk stellen aan deze praktijk, onder meer door een vernieuwde Kinder- en Jeugdreclamecode. Deze code bevat -voor zover ik kan zien- geen enkel artikel dat ziet over in-game purchases.

Zou zo’n artikel er moeten komen? Ik denk het wel, hoewel ik niet verder kom dan “dit moet gewoon niet mogen” en dat zal op iets te veel weerstand stuiten bij de gemiddelde socialemediaspelletjesaanbieder.

De huidige juridische grens biedt niet echt soelaas. In mei blogde ik over ongewenst gekochte Facebookcredits door het kind en of de ouders deze aankoop ongedaan kunnen maken.

Minderjarigen mogen dingen kopen die “gebruikelijk” zijn voor hun leeftijd. Een snoepje bij de Jamin is voor een negenjarige gebruikelijk, een nieuwe fiets niet. Voor een 15-jarige is een fiets of dure broek denk ik weer wel gebruikelijk, er zijn er genoeg die dat doen immers. Als de aankoop niet gebruikelijk is, dan kunnen de ouders deze terugdraaien en de winkel moet dat accepteren.

Bij microtransacties zoals veevoer in Farmville ligt het juridisch lastig: je kunt namelijk goed stellen dat elke transactie een aparte aankoop is en dus juridisch een apart contract. En dan kun je het niet terugdraaien: een kind van negen mag best 10 cent uitgeven aan een spelletje. Dat hij dat dan duizend keer doet, tsja dát valt buiten het bereik van dit wetsartikel.

Je kunt natuurlijk verdedigen dat het kind in feite een aankoop van duizend keer 10 cent oftewel 100 euro doet en dát is niet gebruikelijk voor een kind van negen. Maar dan moet je een constructie opvoeren waaruit blijkt dat er één overeenkomst is waarbij die 100 euro in fragmenten van 10 cent wordt besteed. En volgens mij is die er niet. Wel natuurlijk als je een berg credits vooraf koopt, dan is de aanschaf van die credits 100 euro in één keer.

De vervolgvraag is dan of het ‘gebruikelijk’ is dat een kind van negen 100 euro besteedt aan zulke credits. De hoogte van het bedrag is niet doorslaggevend. Als blijkt dat ‘iedereen’ van die leeftijd dit doet, dan is dat al genoeg om het gebruikelijk te noemen. En ik weet niet hoe veel kinderen er op Farmville zitten en credits kopen, maar dat zullen er toch al aardig wat zijn.

Arnoud

Per wanneer geldt de wet-Van Dam voor bestaande contracten?

Op 1 december treedt de “wet-Van Dam” in werking: contracten en abonnementen mogen niet meer stilzwijgend verlengd worden met een jaar. Als een contract na 1 december stilzwijgend verlengd wordt, geldt daarbij een opzegtermijn van één maand. Dit zal veel stof doen opwerpen, met name wat er gebeurt met bestaande contracten die nog vermelden dat er met een jaar verlengd wordt.

In deze gastbijdrage licht professor Marco Loos, hoogleraar Privaatrecht, in het bijzonder Europees consumentenrecht, aan de Universiteit van Amsterdam, toe waarom de wet-Van Dam óók per 1 december geldt op bestaande contracten.

Update (2 oktober) Zoals beloofd: onze factsheet over de Wet Van Dam met concrete uitleg over de nieuwe regels over stilzwijgende verlenging.

Na langdurige parlementaire behandeling treedt vanaf 1 januari 2012 de zogenaamde wet-Van Dam in werking.1 Deze wet beoogt de stilzwijgende verlenging van lidmaatschappen van verenigingen, abonnementen en overige overeenkomsten aan banden te leggen. De wet is het resultaat van een initiatief-wetsvoorstel van het kamerlid Van Dam en het voormalig kamerlid Crone.2

De inwerkingtreding van de nieuwe wet is voorwerp van uitgebreide bespreking gebleken. Artikel III van de wet bepaalt dat de wet met ingang van de eerste dag van de dertiende kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. De wet is opgenomen in het Staatsblad van 30 november 2010. De dertiende kalendermaand na die datum is december 2011. Dat zou betekenen dat de wet vanaf 1 december 2011 in werking treedt.3 De wet bevat verder geen uitdrukkelijke bepaling over de toepasselijkheid ervan op bestaande overeenkomsten.

Dat lijkt mee te brengen dat het overgangsrecht bepaald wordt door de Overgangswet NBW.4 Met betrekking tot het lidmaatschap van verenigingen bepaalt art. 45 Overgangswet NBW dat ten aanzien van op het moment van inwerkingtreding al bestaande verenigingen, de wet niet van toepassing is op feiten die zijn voorgevallen voordat 3 jaren zijn verstreken na de inwerkingtreding. Ten aanzien van de algemenevoorwaardenregeling bepaalt art. 191 Overgangswet NBW dat afdeling 6.5.3 BW op algemene voorwaarden die op het tijdstip van inwerkingtreding van de wet reeds door een partij in haar overeenkomsten wordt gebruikt, pas van toepassing wordt nadat een jaar is verstreken na de inwerkingtreding van de wet. Hetzelfde geldt voor al bestaande algemene voorwaarden die na de inwerkingtreding van de wet worden gewijzigd.

Naar verluid stelt het Ministerie van Veiligheid en Justitie zich op het standpunt dat deze bepalingen ook van toepassing zijn op de Wet-Van Dam.5 Art. 45 Overgangswet NBW heeft, zo deze bepaling al van toepassing is op de te vermelden informatie, feitelijk geen betekenis, omdat moeilijk denkbaar is dat de voor nieuwe leden wel van 1 december 2011 verplicht te vermelden informatie afgeschermd zou kunnen worden voor oude leden.

Dat ligt anders voor bestaande abonnementen: als de Overgangswet inderdaad van toepassing zou zijn, betekent dat voor al gesloten overeenkomsten een beding waarmee een abonnement op een tijdschrift stilzwijgend verlengd wordt met meer dan 3 maanden, nog tot en met 30 november 2012 niet zonder meer verboden is.6 Als de algemene voorwaarden van de uitgever bijvoorbeeld bepalen dat het abonnement jaarlijks op 1 september stilzwijgend met een jaar wordt verlengd, is dat beding in 2012 nog effectief. Pas bij de nieuwe verlenging, per 1 september 2013, gaat het dan om een onredelijk bezwarend beding (art. 6:236 sub p BW).

De vraag rijst of de toepassing van de bepalingen van de Overgangswet in dit geval wel juist is. Dat is niet het geval wanneer de nieuwe wet (hier: de Wet-Van Dam) zelf regelt wat het overgangsrechtelijke regime is, want dan gaat die regeling natuurlijk als lex specialis voor. Artikel III van de Wet-Van Dam gaat uitdrukkelijk uit van uitgestelde werking met ruim een jaar. Daarmee lijkt verdedigbaar dat het artikel niet alleen de inwerkingtreding regelt, maar ook ter vervanging van het overgangsrecht dient. Is dat het geval? De artikelgewijze toelichting bij het oorspronkelijke wetsontwerp lijkt in eerste instantie op het tegendeel te wijzen. Deze stelt letterlijk:

“Deze wijziging voorziet niet in overgangsrecht. Daardoor is deze wijziging ook van toepassing op reeds gesloten overeenkomsten.”7

De toepassing van de wet op bestaande overeenkomsten is echter wel degelijk voorwerp van discussie geweest. In het oorspronkelijke wetsvoorstel werd bepaald dat de wet in werking zou treden “met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.”8 De Raad van State stelde daarop dat het wetsvoorstel in die vorm gebruikers van algemene voorwaarden slechts twee tot drie maanden de gelegenheid laat tot aanpassing. De Raad vervolgt:

“Nu de looptijd van overeenkomsten als de onderhavige veelal een jaar is, en nu artikel 191 Overgangswet Nieuw BW het Nieuw BW (eerst) na een jaar van toepassing verklaarde op algemene voorwaarden die ten tijde van de inwerkingtreding waren overeengekomen, adviseert de Raad de termijn tot een jaar te verlengen, dan wel een overgangsbepaling in de Overgangswet Nieuw BW op te nemen waarmee wordt voorzien in een overgangsperiode van een jaar.”9

In reactie daarop hebben Crone en Van Dam

“het wetsvoorstel zodanig aangepast, dat voorzien is in een overgangstermijn van een jaar.”10

In de aangepaste Memorie van Toelichting wordt het aangepaste Artikel III als volgt toegelicht:

“Deze wijziging voorziet niet in overgangsrecht. De wet zal namelijk in werking treden met ingang van de eerste dag van de dertiende kalendermaand na de uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst. Dit geeft betrokkenen een jaar de tijd om zich aan de nieuwe bepalingen aan te passen, hetgeen overgangsrecht overbodig maakt.”

Met de gewijzigde datum van inwerkingtreding hebben Crone en Van Dam ” op advies van de Raad van State ” dus aan de gebruikers van algemene voorwaarden een termijn van een jaar willen geven om hun algemene voorwaarden aan de nieuwe wettelijke regeling aan te passen. Dit uitgangspunt is vervolgens tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel ook niet bestreden.

Het lijkt dan ook in strijd met de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever om na de uitgestelde werking van een jaar, aan de uitgevers op basis van het overgangsrecht een extra termijn van een jaar toe te kennen. Het moge zo zijn dat gezien het ontbreken van een aanpassing van art. 191 Overgangswet NBW deze wet zich verzet tegen directe toepasselijkheid van de nieuwe bepalingen van de zwarte en grijze lijst op bestaande abonnementen. Niets verzet zich echter tegen anticiperende interpretatie van art. 6:233 sub a BW. Sterker nog: gezien de onmiskenbare bedoeling van de wetgever lijkt mij een dergelijke anticiperende interpretatie nogal voor de hand liggen.

Noten<br/>

  1. Wet van 26 november 2010, houdende wijziging van Boek 2 en Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (stilzwijgende verlenging en opzegtermijn bij lidmaatschappen, abonnementen en overige overeenkomsten), Stb. 2010, 789.
  2. Voorstel van wet van de leden Crone en Van Dam houdende wijziging van Boek 2 en Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (stilzwijgende verlenging en opzegtermijn bij lidmaatschappen, abonnementen en overige overeenkomsten), Bijl. H.TK. 2005-2006, 30520, nrs. 1-3.
  3. Deze datum lijkt te berusten op een fout bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Volgens kabinetsbeleid kan wet- en regelgeving in beginsel slechts op twee momenten in het jaar in werking treden: op 1 januari en op 1 juli. Bedoeling hiervan is het voorkomen van overmatige administratieve lasten voor het bedrijfsleven, zie Bijl. H.TK. 2006″2007, 29 515, nr. 181. De Staatssecretaris van (toen nog) Economische Zaken heeft de indiener van het wetsvoorstel verzocht eraan mee te werken dat de wet op een van die data in werking zou treden, zie Bijl. H.TK. 2009″2010, 30 520, nr. 18, p. 6. De indiener van het wetsvoorstel heeft in reactie op vragen van de Eerste Kamer laten weten hieraan mee te willen werken door een gerichte plaatsing in het Staatsblad, zie Bijl. H.EK. 2009″2010, 30 520, nr. C, p. 6. Met de aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer op 5 oktober 2010 en de formele ondertekening van de wet door het staatshoofd op 26 november 2010 leek de gewenste datum van inwerkingtreding ook geen probleem op te zullen leveren. Door de plaatsing van de wet in het Staatsblad van 30 november 2010 in plaats van het eerstvolgende nummer van het Staatsblad is de datum van inwerkingtreding echter 1 december 2011 in plaats van 1 januari 2012 geworden.
  4. Wet van 3 april 1989, Stb. 1969, 167, zoals nadien gewijzigd.
  5. Zie ook de door B. Wessels, “Overgangsrecht in ontwikkeling”, NTBR 2001/1, p. 44, geciteerde opmerkingen in de brief van het Ministerie van (thans) Veiligheid en Justitie van 11 mei 1999: “De Ow bestrijkt (uiteraard) aanvullingen van de Boeken 3-8. De Ow bestrijkt echter ook wijzigingen van reeds bestaande bepalingen uit deze Boeken.

  6. Het is uiteraard niet uitgesloten dat een dergelijk beding bij toetsing aan de open norm van art. 6:233 sub a BW alsnog onredelijk bezwarend wordt geoordeeld.
  7. Bijl. H.TK. 2005″2006, 30 520, nr. 3, p. 6.
  8. Zie art. III van het oorspronkelijke ontwerp, Bijl.H.TK. 2005″2006, 30 520, nr. 2.
  9. Bijl. H.TK. 2005″2006, 30 520, nr. 4, p. 5.
  10. Idem.

Deze bijdrage is ontleend aan een eind dit jaar te verschijnen redactioneel artikel voor het Tijdschrift voor Consumentenrecht en handelspraktijken.

Een minderjarige bestelt iets, wat kan ik doen?

Een lezer vroeg me:

Ik bied op internet een spel aan waarbij je moet betalen voor premiumfunctionaliteit. Vorige week kreeg ik een brief van een rechtsbijstandsverzekeraar dat ik een bepaalde dienst moet annuleren, en al het betaalde geld moet teruggeven, omdat een minderjarige de creditcard van zijn vader had gebruikt zonder toestemming. Ik heb het account geblokkeerd, maar moet ik ook geld terugbetalen? Ik heb bij registratie gevraagd of mensen 18+ zijn, en als je dat niet aanvinkt dan kun je geen account aanmaken.

Hoofdregel uit de wet is dat een minderjarige (jonger dan 18 jaar) geen contracten mag afsluiten zonder toestemming van zijn ouders. Uitzondering is als het gaat om producten of diensten die ongebruikelijk zijn voor zijn leeftijd. Een kind van tien mag dus snoep kopen bij de Jamin maar geen fiets bij de fietsenmaker. Op internet mag een tienjarige credits kopen voor Habbo Hotel of ander spelletje, maar geen webhostingpakket. Een vijftienjarige mag wel hostingpakketten afnemen want dat is vrij normaal (mits het een basic pakketje is).

Als de minderjarige iets ongebruikelijks heeft besteld, en de ouders maken bezwaar, dan draait de wederpartij in beginsel voor de kosten op. Hij moet alle aanbetalingen teruggeven en op eigen kosten alles terugdraaien. Er is een uitzondering voor het geval het geleverde de minderjarige tot daadwerkelijk voordeel heeft gestrekt (art. 6:209 BW en 6:276 BW). Hij moet dan de kosten van het geleverde vergoeden.

Plat gezegd: de minderjarige moet werkelijk iets hebben gedaan met hetgeen waarvoor is betaald. Het opnemen van een op zijn bankrekening gestort geldbedrag is een voorbeeld. Het aankopen van goederen in een online spel zou daar m.i. ook kunnen vallen. Credits vind ik een twijfelgeval – daar doe je nog niks mee. Idem voor vooruit betalen van bv. een hostingabonnement.

Soms is een schadeclaim richting de minderjarige mogelijk (Hijma p. 145). Hij moet dan onrechtmatig hebben gehandeld, bijvoorbeeld door opzettelijk te liegen of een vervalst identiteitsbewijs te laten zien. Een “Ja ik ben 18+” vakje moeten aanvinken zou daaraan kunnen voldoen, maar het is nog nooit getest in de praktijk. Essentieel is wel dat het bedrijf íets moet doen op het gebied van leeftijdscontrole. Als het bedrijf niets vraagt, kan de minderjarige niet verweten worden te hebben gelogen over zijn leeftijd immers.

Vanwege het 18+-vakje zou ik dus geneigd zijn te zeggen dat je een vergoeding mag rekenen voor de daadwerkelijk afgenomen diensten, maar niet meer. Heeft hij bijvoorbeeld een jaarabonnement genomen en komt dat na een maand uit, dan mag je 1/12e van het jaarabonnement houden – als hij gebruik heeft gemaakt van de dienst in die maand natuurlijk. Ook kosten die je daadwerkelijk gemaakt hebt bij je eigen leveranciers, mag je als vergoeding opvoeren. Het restant moet dan wel terug.

Arnoud

Wanneer mag ik een langdurig contract opzeggen?

Een lezer vroeg me:

Als eenmanszaak onderhoud ik voor diverse partijen websites. Ik heb daar nooit harde afspraken over gemaakt, omdat ik graag werk vanuit wederzijds vertrouwen. Dat ging jarenlang goed, maar nu heb ik helaas toch ruzie met een klant. Ik heb ze gemeld dat we niet verder kunnen en dat ik de site vrijdag zal afkoppelen. Maar nu zeggen zij dat ik niet zomaar van ze af kan. Klopt dat? Ben ik verplicht mijn dienstverlening voort te zetten?

Het is nobel om te werken vanuit goed vertrouwen, maar helaas blijkt dat dit wel tot lastige conflicten kan leiden mocht het toch een keer verkeerd gaan. Juridisch duiden waar je dan aan toe bent, is erg lastig.

Werkzaamheden als deze vallen juridisch onder het kopje “duurovereenkomst” oftewel “overeenkomst voor onbepaalde tijd”. De geleerden zijn het er niet over eens of zo’n overeenkomst opgezegd mag worden als daar geen expliciete afspraken over gemaakt zijn. De wet zegt er namelijk niks over, en de Hoge Raad is ook niet eenduidig.

In de praktijk blijkt dat rechters meestal toch wel een opzegging goedkeuren, maar dat ze wel een opzegtermijn daaraan verbinden. Dit vanuit het algemene idee dat partijen zich redelijk en billijk jegens elkaar moeten gedragen. Als er ruzie is, is het onbillijk om nog verder met elkaar te moeten. Maar je moet de klant wel de gelegenheid geven om de dienstverlening bij een ander onder te brengen.

Wat een redelijke opzegtermijn is, is lastig te zeggen in het algemeen. Dat hangt namelijk heel erg af van de grond van opzegging. Het zou een paar maanden kunnen zijn (zoals gebruikelijk bij ICT-contracten) maar ook een paar jaar, wanneer je al lang met elkaar samenwerkt en de klant niet zomaar even een nieuwe leverancier kan inschakelen. Ook kan uitmaken of iets een betaalde, zakelijke dienstverlening is of meer vrijwilligerswerk zoals bij een verenigingswebsite.

Wanneer de dienstverlening eenvoudig over te nemen is, dan kun je ook aanbieden dat jij het overzetten zult regelen en dat ze meteen daarna met de nieuwe partij zaken moeten doen.

En, met alle respect, denk toch eens serieus na over algemene voorwaarden. Ook al hou je het bij maar één kantje, het kan een hoop gezeur besparen.

Arnoud

Mijn kind heeft credits gekocht op Facebook, wat nu?

Een lezer vroeg me:

Mijn kinderen spelen op Facebook allerlei spelletjes, en gebruiken daarbij het account van mij of van mijn vrouw. Bij sommige spellen kun je via extra credits hogerop komen, maar die moet je dan kopen. Onze dochter van 9 ontdekte echter dat onze creditcardgegevens werden onthouden door Facebook, zodat ze snel voor 55 euro wat credits aanschafte. Hoger kon niet, want daarvoor hadden ze de pincode nodig. Kan ik deze ongewenste betaling ongedaan maken?

De wet (art. 1:234 BW) bepaalt dat minderjarigen niet zelfstandig overeenkomsten kunnen sluiten. Daarvoor is toestemming nodig van de ouders. Het is alleen niet handig als een kind voor elke reep chocola een briefje van zijn ouders nodig zou hebben. Daarom staat in de wet staat dat die toestemming wordt verondersteld te zijn gegeven als het een rechtshandeling is “waarvan in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat minderjarigen van zijn leeftijd deze zelfstandig verrichten.”

De vraag is dan, is het voor minderjarigen van 9 jaar gebruikelijk dat ze credits voor Facebookspelletjes kopen. Ik heb eerlijk gezegd geen flauw idee. Wie onderzoek heeft naar dit onderwerp, ik hoor het graag.

Een bijkomstig punt is hier wel dat het niet het kind is dat de aanschaf deed, maar de vader. Althans, zo zag het eruit voor Facebook. Er werd immers gewerkt vanaf diens account, en niet vanaf een account dat gekoppeld was aan de negenjarige dochter. Ik denk dan ook dat het in die situatie niet mogelijk is de aankoop te annuleren op grond van artikel 1:234 BW. Het zou wel érg makkelijk zijn voor volwassen om dan dingen te kopen en achteraf te zeggen dat het hun minderjarige kind was.

Een juridisch argument om dat te onderbouwen is dat wanneer je je kind jouw account laat gebruiken, je hem of haar in feite als jouw vertegenwoordiger aanstelt. Het kind koopt dan niets, maar jíj koopt die zaken en het kind handelt daarbij als uitvoerder in jouw naam. In die situatie is het onmogelijk om je op artikel 1:234 BW te beroepen want jij als ouder bent meerderjarig.

Het lijkt me dus handiger je kinderen een eigen account te geven, dat stevig af te sluiten tegen ongewenst gebruik en ze zelf te laten sparen voor eventuele credits.

Arnoud

Mag KPN abonnees wel extra kosten voor mobiele datadiensten opleggen?

Een lezer vroeg me:

Naar aanleiding van de plannen van KPN om bepaalde mobiele data diensten extra te belasten met een toeslag, vroeg ik me af of ze dat wel mogen doorvoeren. In mijn contract (met deze algemene voorwaarden) staat immers niets over dergelijke meerkosten. Kan ik ze bij de rechter verbieden deze toeslag op te leggen, of in ieder geval mijn contract dan laten ontbinden?

Afgelopen maandag hebben we het al gehad over dit voorstel van KPN en wat het betekent voor netneutraliteit. Maar deze lezer stelt een heel terechte praktische vraag: contract is immers contract, en mag KPN dat wel eenzijdig openbreken?

KPNs algemene voorwaarden voor internetbundels bevatten een expliciete bevoegdheid voor KPN om “maatregelen” te nemen tegen VoIP en SMSoIP diensten.

De voorwaarden van KPN die de lezer citeert, bevatten een beding dat botweg stelt “KPN is gerechtigd de Algemene Voorwaarden en tarieven te wijzigen.” Dat heb je als klant maar te slikken. Of nou ja, dat hoeft niet maar in dat geval moet je het contract opzeggen per de datum waarop de wijziging in werking treedt.

Die constructie is legaal. Je mag als bedrijf in algemene voorwaarden opnemen dat je het contract mag wijzigen. Specifiek voor telecommunicatiecontracten regelt de wet de spelregels: minstens vier weken van tevoren aankondigen en gelegenheid geven tot kosteloos opzeggen.

In november 2009 oordeelde de OPTA dat “een structurele beperking van de internetsnelheid bij het gebruik van bepaalde diensten” ook moet worden gezien als een contractswijziging. Er verandert misschien geen letter in het contractsdocument zelf, maar als je internetsnelheid ineens omlaag kukelt of een poort geblokkeerd wordt, is de inhoud van je contract wel anders. Dus ook bij technische aanpassingen aan de dienst geldt: aankondigen en kunnen opzeggen.

KPN kondigt de maatregel ruim op tijd aan en zal ongetwijfeld klanten gewoon laten gaan die hierom op willen zeggen. Binnen de huidige wet is ze dus legaal bezig.

Arnoud

Stilzwijgende verlenging van een proefabonnement, mag dat?

Regelmatig krijg ik vragen over proefabonnementen op van alles en nog wat (maar opvallend vaak websites voor volwassenen). De term “proefabonnement” wekt de indruk dat je gedurende een korte tijd het gebodene mag uitproberen, en daarna kunt beslissen of je verder wilt. Maar in de praktijk staat er vaak in de kleine lettertjes dat zonder tegenbericht het proefabonnement wordt omgezet in een volledig en betaald abonnement. En dat lijkt toch meestal niet te kunnen, zo blijkt uit de rechtspraak die ik vond.

Veel rechtspraak lijkt van mening dat stilzwijgende omzetting van een proefabonnement niet redelijk is. Zo oordeelde de rechtbank Alkmaar bij herhaling dat

Het zogeheten Try-out Membership wordt uitdrukkelijk gepresenteerd als een korte, gratis proefperiode. Bij een dergelijk abonnement hoeft de geïnteresseerde in het algemeen niet erop bedacht te zijn dat wanneer niet binnen de looptijd van dit proefabonnement wordt opgezegd een vast doch niet kosteloos abonnement wordt aangegaan.

In een andere zaak vernietigde de rechtbank Utrecht de algemene voorwaarden die stilzwijgende verlenging bepaalden, omdat deze onredelijk bezwarend waren (mede omdat je per aangetekende brief moest opzeggen). Hetzelfde in een andere zaak waarbij de indruk werd gewekt dat het proefabonnement op zich stond en daarmee de wederpartij erop mocht vertrouwen dat er geen sprake was van verlenging.

De kantonrechter in Eindhoven deed in 2006 (9 maart 2006, zaaknr. 423665, rolnr. 10534/05, niet gepubliceerd) hetzelfde in zeer scherpe bewoordingen:

4.3 In aanmerking genomen echter dat de eerste tien dagen een proeftijd zijn is de voorwaarde van automatische verlening onredelijk bezwarend.<br/> 4.4 Immers: met die voorwaarde maakt Lis het zichzelf gemakkelijk, zonder daar een rechtens te beschermen belang bij te hebben: van zo’n belang is althans niet gebleken. Daartegenover is het de klant juist moeilijk gemaakt; die moet maar zien dat hij het nodige doet om het abonnement op tijd opgezegd te krijgen, terwijl hij toch het rechtens te beschermen belang heeft dat hem niet als hij even niet oplet, en dus ongewild, een voortzetting van het abonnement aangesmeerd wordt.<br/> 4.5 Ten overvloede wordt overwogen dat de uitkomst van het gegeven oordeel in overeenstemming is met het proeftijdkarakter van de eerste tien dagen. Een proeftijd is bedoeld om de gunst van de klant te winnen; daarbij past dat de aanbieder vervolgens moeite doet om een contract te bemachtigen; niet dat de klant moeite moet doen een contract te voorkomen.

De rechtbank Rotterdam vond een try-outmembership van één maand dat omgezet werd in een jaarabonnement (Platinum Membership) echter niet onredelijk. Daarbij werd vooral gekeken naar de grijze en zwarte lijsten, die verlenging van meer dan een jaar en opzegtermijnen van meer dan drie maanden verbieden. Dat is niet helemaal zoals het hoort: een voorwaarde kan ook onredelijk zijn zonder dat deze op de grijze of zwarte lijst staat.

Props nog voor rechtbank Zwolle die een onredelijk geacht omzettingsbeding vernietigde en expliciet niet vertaalde naar iets dat wellicht wel redelijk zou zijn:

Voor conversie, waarmee een dergelijk beding niet nadelig hoeft uit te pakken voor degene die zich van zo’n onheus beding bedient, behoort geen plaats te zijn. Daarom is het gehele verlengingsbeding vernietigbaar en behoeft [gedaagde] niets te betalen.

Wie onredelijke bedingen schrijft, behoort als straf het gehele beding kwijt te raken en niet een geconverteerd of redelijk alternatief te mogen hanteren. Update (14 februari 2013) het Hof van Justitie bepaalt dat conversie of reductie van vernietigde algemene voorwaarden inderdaad niet is toegestaan.

Een verlenging kan ook worden vernietigd als de opzegprocedure niet duidelijk is (zie ook deze en deze zaken over de wettelijk verplichte bevestiging):

Omdat [eiseres] niet heeft gesteld dat in maart 2002 de door haar overgelegde algemene voorwaarden via het internet te verkrijgen waren en [gedaagde] onweersproken heeft gesteld en heeft aangetoond dat de door hem overgelegde algemene voorwaarden wel via het internet zijn verkregen, houdt de kantonrechter het ervoor dat de door [gedaagde] overgelegde algemene voorwaarden van toepassing waren en derhalve aan [gedaagde] onvoldoende duidelijk is gemaakt op welke wijze hij zijn proefabonnement kon opzeggen. Hieruit volgt dat [eiseres] er ten onrechte vanuit is gegaan dat, omdat geen opzegging van [gedaagde] werd ontvangen, een abonnement (Platinum Membership) van één jaar tot stand is gekomen.

Wel moet je meteen reageren na je eerste factuur. In 2003 liet een man het op de incassoprocedure aankomen en ging onderuit:

Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om, nadat hij de eerste factuur van ” 150,00 ontving, na te gaan waarom hij deze verschuldigd was. [gedaagde] heeft dit kennelijk niet gedaan en pas in november/december 2002 na incassomaatregelen actie ondernomen. Dit was te laat, zoals hierna blijkt.

In 2012 zal dit allemaal een stuk duidelijker worden. Het wetsvoorstel-Van Dam dat stilzwijgende verlenging aan banden legt, bevat namelijk ook een verbod op stilzwijgende verlenging van proefabonnementen. Op de zwarte lijst van algemene voorwaarden zal dan komen te staan

[een beding] dat in geval van een overeenkomst met beperkte duur tot het geregeld ter kennismaking afleveren van dag-, nieuws-, weekbladen en tijdschriften leidt tot voortzetting van de overeenkomst.

Bovendien zou áls er al verlengd mocht worden, die verlenging per maand opgezegd mogen worden.

Arnoud

Een contract opzeggen bij te veel kleurenprints, mag dat?

color-kleur-print.pngWat een merkwaardige rechtszaak. Een hardwareleverancier had de opdracht gewonnen om aan een stichting printers te leveren met een onderhoudscontract. De stichting bleek veel meer in kleur te printen dan de leveranchier had verwacht, dus die zegt het contract op. Maar daar komt hij – blijkens het vonnis – niet mee weg. Zoals ITenRecht het zegt, de leverancier wringt zich in duizenden bochten om van het contract af te komen, waarbij allerlei beëindigingsgronden door elkaar heen worden gebruikt.

Het belangrijkste argument voor de leverancier was dwaling. Als je een overeenkomst sluit en daarbij ergens van uitgaat dat onjuist blijkt te zijn, dan kun je soms de overeenkomst vernietigen (art. 6:228 BW). Wel moet er dan sprake zijn van een mededeling van de klant waar de leverancier op af mocht gaan, of op een zwijgen van de klant terwijl die juist iets had moeten zeggen.

De rechter noemt het feit dat de klant meer in kleur print dan de leverancier verwacht, terecht echter het normale ondernemersrisico. Anders gezegd: moet je maar niet dezelfde prijs voor kleur noemen als voor zwartwit.

Verder is er nog de algemene regel dat je als opdrachtnemer mag opzeggen vanwege gewichtige redenen (art. 7:408 BW). Een vertrouwensbreuk zou zo’n reden kunnen zijn, net zoals het feit dat de opdrachtnemer ineens aan de andere kant van het land gaat zitten. Dat je verlies maakt is écht geen gewichtige reden.

Alles bij elkaar komt het dus neer op niet meer dan “ik maak verlies, ik wil niet meer verder” en daar maakt de rechter terecht gehakt van. Contract is contract, en deze leverancier krijgt dan ook 7000 euro schadevergoeding voor de kiezen.

Arnoud

Kan ik ontkennen een abonnement te hebben gesloten?

Een lezer vroeg me:

Ik had een proefabonnement op een site genomen. Dat blijkt nu volgens hen ineens omgezet te zijn in een jaarabonnement, en ik krijg nu een factuur van een paar honderd euro. Volgens mij stond dat niet in de voorwaarden, maar zij zeggen nu van wel. Kan ik er onderuit als ik zeg dat ze eerst maar moeten bewijzen dat ík het wel was die dat abonnement heeft gesloten? Ik heb immers niks getekend, ze hebben alleen een IP-adres van iemand die mijn adres heeft ingevuld.

Bij proefabonnementen is altijd de vraag of ze “zomaar” omgezet kunnen worden in gewone abonnementen. Volgens mij impliceert de term “proef” dat je het uitprobeert en daarna moet zeggen dat je door wilt. Maar er is geen wettelijke regel die verbiedt dat een proefabonnement automatisch wordt omgezet in een “echt” abonnement, zolang dat maar in de voorwaarden staat die bij het proefabonnement zijn aangeboden.

Ik heb grote moeite met nu ineens gaan roepen dat je het niet was, om zo onder een abonnement uit te komen. Het is immers feitelijk onjuist: je was het wel. Gaan liegen over een contract lijkt me niet kies, en afhankelijk van het bewijs dat het bedrijf heeft, kun je jezelf grote problemen op de hals halen.

Bewijs kan bijvoorbeeld zijn dat je al hebt gemaild dat je het oneens bent met de omzetting omdat het volgens jou niet in de voorwaarden staat. Eerst protesteren tegen de omzetting en dan zeggen dat je helemaal geen contract hebt gesloten, is op zijn zachtst gezegd onlogisch.

Arnoud